III. Schrift en traditie

1. De normerende en critische functie der Schrift

Als kerk der reformatie begeert de Hervormde Kerk niet slechts haar belijdenis uit de Heilige Schrift te putten, maar ook haar inrichting aan de Schrift te ontlenen. Dit laatste is niet zo eenvoudig als het misschien wel schijnt. De Bijbel bevat heel wat gegevens omtrent de orde der kerk, maar deze gegevens zijn niet zeer overzichtelijk. Als wij ze verzamelen, is het niet gemakkelijk er een ordelijk geheel van te maken. Wij hebben echter de uitleg, die de kerk in de bijna twintig eeuwen van haar geschiedenis ook inzake de orde der kerk heeft gegeven en in het bijzonder de uitleg van de Gereformeerde Kerk. Die uitleg heeft aan het Hervormde kerkelijk leven van onze tijd zijn karakter verleend; met die uitleg zijn wij opgegroeid en ons geestelijk bestaan is er geheel mee verweven.
Wij moeten ons wel bewust zijn, dat wij, ook al zouden wij dat willen, niet onbevooroordeeld tot de Bijbel kunnen komen. Wij kunnen de uitleg van de kerk in haar geschiedenis, in het bijzonder van de Gereformeerde, de Hervormde Kerk, die nu reeds vier eeuwen telt, niet van ons afschudden. Als wij dit wel zouden kunnen en het ook doen, zouden wij al heel weinig meer van de volheid en de diepte van de

|7|

Heilige Schrift zien. Wij zouden ons aan kortzichtigheid en zelfoverschatting schuldig maken, als wij zouden negeren, wat de Geest door de Schrift aan de kerk in haar geschiedenis liet zien. Om het met artikel X van de kerkorde te zeggen, ook inzake de inrichting der kerk en haar ambten willen wij blijven in de gemeenschap met de vaderen, en voor alles gehoorzaam zijn aan de Heilige Schrift.
Wij worden niet in het rustige bezit van onze kerkinrichting gelaten. Andere kerken, die de kerkordelijke gegevens van de Bijbel geheel anders opvatten en toepassen dan de Hervormde Kerk, stellen ons voor vragen. En wij zelf, die ons geloof begeren te belijden in gemeenschap met de vaderen, erkennen, dat de belijdenisgeschriften niet volkomen en niet onfeilbaar zijn; wij achten het a priori niet uitgesloten dat de ambtsleer der belijdenis op grond van een nauwkeuriger kennis van de bijbelse gegevens of op grond van een nieuw inzicht in hun samenhang en betekenis zou moeten worden herzien.
Er zijn godgeleerden, die menen, dat de Bijbel geen voor alle tijden bindende aanwijzingen voor de inrichting der kerk bevat. Als zij gelijk hebben, hoeven wij er ons niet al te druk over te maken, hoe de kerk in de dagen van Mozes en Jesaja, van Petrus en Paulus was ingericht.
Dit geschrift over het ambt is die mening niet toegedaan. Wij beschouwen met de reformatorische vaderen de inrichting der kerk als een uiterst gewichtige zaak, die het heil voor mens en wereld raakt. De inrichting der kerk met haar diensten, haar ambten moet zijn afgesteld op de openbaring van het heil in Jezus Christus en van Zijn rijk van vrede en gerechtigheid. Wij houden het er voor, dat de Heilige Schrift in haar geheel en haar delen zo duidelijk is, dat de grondlijnen der kerkinrichting voor het oog, dat ziet, klaar aan de dag komen. De kerkorde zal zich in haar uitwerking steeds moeten aanpassen aan de voortdurende wisselende omstandigheden, maar in haar kern moet zij — ook daarin een werk van de Geest zijnde — haar oorsprong hebben in de Heilige Schrift. Wij kunnen ons bij de organisatie der kerk niet enkel laten leiden door overwegingen van practische aard, maar zoeken de grondlijnen der kerkorde in de Schrift in welke wij door de kerk Christus leerden kennen.

 

2. Het Oude en het Nieuwe Testament

Dat het niet mogelijk is zonder meer de inrichting voor de kerk uit de Bijbel af te lezen, is vooral daaraan toe te schrijven, dat de situatie van de kerk onder het Oude Testament en onder het Nieuwe Testament in de dagen der apostelen een totaal andere was dan de situatie der kerk in onze tijd is.
Onder het Oude Testament was Israël het heilige volk van God. Als op arendsvleugelen verloste Hij het uit Egypte en bracht Hij het in het land der belofte. Kanaän was het heilige land, Jeruzalem, het centrum van de offerdienst, was de heilige stad. Te Jeruzalem regeerde de van God gegeven koning, onder wie het volk vrede en voorspoed zou hebben.
Het Nieuwe Testament bracht de door Israëls profeten voorzegde radicale verandering. Met de verschijning van Jezus Christus, Zijn sterven en opstanding, begon een nieuwe aera. De offerdienst kon beëindigd worden, omdat het ware offer op Golgotha werd gebracht. Het verbond, waaraan Israël ontrouw was geworden, werd vernieuwd door het offer van Christus. Het koningschap van David verloor zijn betekenis; Jezus Christus is de eeuwige koning. Door zijn opstanding verloste Hij zijn volk van alle duistere machten. Het volk, dat is het nieuwe volk, de gemeente van Jezus Christus; dit volk is

|8|

het deel van Israël, dat zich bekeerde, de ‘rest’, waarbij werden ingelijfd de heidenen, die in Christus geloofden, en die medeburgers van Israël werden, mede-erfgenamen van de beloften aan Israël gegeven. De christelijke kerk belijdt, dat in Christus werd vervuld, wat God onder Israël openbaarde en deed. De apostelen verkondigden Jezus de Christus uit het Oude Testament; dit was voor hen Christus’ getuigenis.
De kerk van het nieuwe verbond zoekt de grondlijnen van haar kerkorde uit de aard der zaak in de geschriften van het Nieuwe Testament. Zij let echter tegelijkertijd nauwlettend op hetgeen God oudtijds onder Israël sprak en deed. Als het Oude Testament Christus’ getuigenis is, zal dit zijn stempel hebben gezet op de ambtelijke inrichting van de kerk onder het Oude Testament. Ondanks het voorlopige en voorbijgaande daarin, moet er ook iets blijvends in zijn, dat de achtergrond vormt van de ambtelijke inrichting van de kerk onder het Nieuwe Testament en dat daaraan inhoud en reliëf geeft.
In het volgende hoofdstuk laten wij het Oude Testament voor zichzelf spreken. Wij horen van profeten, priesters, koningen en herders. Uit het Nieuwe Testament kennen wij Jezus Christus als een profeet, een priester, een koning en een herder. De innerlijke samenhang van het een en het ander dringt zich aan ons op. Zo luisteren wij tegelijkertijd naar hetgeen God oudtijds sprak in de profeten, en wat Hij in het ‘laatst der dagen’ sprak in de Zoon Jezus Christus.

 

3. De gang der geschiedenis

De kerk heeft in een steeds weer veranderende situatie haar inrichting willen bouwen naar de in de Heilige Schrift gegeven grondlijnen, en als richtsnoer voor ogen gehouden, dat Jezus Christus door de dienst van mensen zijn kerk stichtte en die vergadert.
Na de betrekkelijk korte periode, waarop de geschriften van het Nieuwe Testament betrekking hebben, moest de oude kerk voortbouwen aan haar orde. Het is van gewicht na te gaan hoe de kerk in de op de apostelen volgende periode werd ingericht.
Na die periode ontwikkelde de christelijke kerk zich tot de episcopale, papale Rooms-Katholieke Kerk. Toen in de Middeleeuwen vele van haar leden een vernieuwing nastreefden, maar al hun pogingen vruchteloos bleken, kwam het in de 16e eeuw tot de beweging der reformatie.
In enkele van de volgende hoofdstukken wordt een overzicht van de ontwikkeling in de loop der eeuwen gegeven. De meeste aandacht is daarbij aan de door Calvijn gestuwde reformatie gewijd. Zij heeft immers aan de Nederlandse Hervormde Kerk haar inrichting geschonken. Om de inrichting van onze kerk te verstaan, moeten wij haar geschiedenis kennen.
Wij zijn meer geneigd te zoeken wat ons verbindt met andere kerken dan wat ons van hen scheidt. De Nederlandse Hervormde Kerk zoekt het gesprek met andere kerken. Zij zal zich moeten inspannen de andere goed te leren kennen, maar om werkelijk een gesprek te kunnen voeren, zal zij moeten beseffen, wie zij zelf is, en welke de achtergrond en zin van haar kerkinrichting is.