Als kerk der reformatie begeert de Hervormde Kerk niet slechts
haar belijdenis uit de Heilige Schrift te putten, maar ook haar
inrichting aan de Schrift te ontlenen. Dit laatste is niet zo
eenvoudig als het misschien wel schijnt. De Bijbel bevat heel wat
gegevens omtrent de orde der kerk, maar deze gegevens zijn niet
zeer overzichtelijk. Als wij ze verzamelen, is het niet
gemakkelijk er een ordelijk geheel van te maken. Wij hebben
echter de uitleg, die de kerk in de bijna twintig eeuwen van haar
geschiedenis ook inzake de orde der kerk heeft gegeven en in het
bijzonder de uitleg van de Gereformeerde Kerk. Die uitleg heeft
aan het Hervormde kerkelijk leven van onze tijd zijn karakter
verleend; met die uitleg zijn wij opgegroeid en ons geestelijk
bestaan is er geheel mee verweven.
Wij moeten ons wel bewust zijn, dat wij, ook al zouden wij dat
willen, niet onbevooroordeeld tot de Bijbel kunnen komen. Wij
kunnen de uitleg van de kerk in haar geschiedenis, in het
bijzonder van de Gereformeerde, de Hervormde Kerk, die nu reeds
vier eeuwen telt, niet van ons afschudden. Als wij dit wel zouden
kunnen en het ook doen, zouden wij al heel weinig meer van de
volheid en de diepte van de
|7|
Heilige Schrift zien. Wij zouden ons aan kortzichtigheid en
zelfoverschatting schuldig maken, als wij zouden negeren, wat de
Geest door de Schrift aan de kerk in haar geschiedenis liet zien.
Om het met artikel X van de kerkorde te zeggen, ook inzake de
inrichting der kerk en haar ambten willen wij blijven in de
gemeenschap met de vaderen, en voor alles gehoorzaam zijn aan de
Heilige Schrift.
Wij worden niet in het rustige bezit van onze kerkinrichting
gelaten. Andere kerken, die de kerkordelijke gegevens van de
Bijbel geheel anders opvatten en toepassen dan de Hervormde Kerk,
stellen ons voor vragen. En wij zelf, die ons geloof begeren te
belijden in gemeenschap met de vaderen, erkennen, dat de
belijdenisgeschriften niet volkomen en niet onfeilbaar zijn; wij
achten het a priori niet uitgesloten dat de ambtsleer der
belijdenis op grond van een nauwkeuriger kennis van de bijbelse
gegevens of op grond van een nieuw inzicht in hun samenhang en
betekenis zou moeten worden herzien.
Er zijn godgeleerden, die menen, dat de Bijbel geen voor alle
tijden bindende aanwijzingen voor de inrichting der kerk bevat.
Als zij gelijk hebben, hoeven wij er ons niet al te druk over te
maken, hoe de kerk in de dagen van Mozes en Jesaja, van Petrus en
Paulus was ingericht.
Dit geschrift over het ambt is die mening niet toegedaan. Wij
beschouwen met de reformatorische vaderen de inrichting der kerk
als een uiterst gewichtige zaak, die het heil voor mens en wereld
raakt. De inrichting der kerk met haar diensten, haar ambten moet
zijn afgesteld op de openbaring van het heil in Jezus Christus en
van Zijn rijk van vrede en gerechtigheid. Wij houden het er voor,
dat de Heilige Schrift in haar geheel en haar delen zo duidelijk
is, dat de grondlijnen der kerkinrichting voor het oog, dat ziet,
klaar aan de dag komen. De kerkorde zal zich in haar uitwerking
steeds moeten aanpassen aan de voortdurende wisselende
omstandigheden, maar in haar kern moet zij — ook daarin een werk
van de Geest zijnde — haar oorsprong hebben in de Heilige
Schrift. Wij kunnen ons bij de organisatie der kerk niet enkel
laten leiden door overwegingen van practische aard, maar zoeken
de grondlijnen der kerkorde in de Schrift in welke wij door de
kerk Christus leerden kennen.
Dat het niet mogelijk is zonder meer de inrichting voor de kerk
uit de Bijbel af te lezen, is vooral daaraan toe te schrijven,
dat de situatie van de kerk onder het Oude Testament en onder het
Nieuwe Testament in de dagen der apostelen een totaal andere was
dan de situatie der kerk in onze tijd is.
Onder het Oude Testament was Israël het heilige volk van God. Als
op arendsvleugelen verloste Hij het uit Egypte en bracht Hij het
in het land der belofte. Kanaän was het heilige land, Jeruzalem,
het centrum van de offerdienst, was de heilige stad. Te Jeruzalem
regeerde de van God gegeven koning, onder wie het volk vrede en
voorspoed zou hebben.
Het Nieuwe Testament bracht de door Israëls profeten voorzegde
radicale verandering. Met de verschijning van Jezus Christus,
Zijn sterven en opstanding, begon een nieuwe aera. De offerdienst
kon beëindigd worden, omdat het ware offer op Golgotha werd
gebracht. Het verbond, waaraan Israël ontrouw was geworden, werd
vernieuwd door het offer van Christus. Het koningschap van David
verloor zijn betekenis; Jezus Christus is de eeuwige koning. Door
zijn opstanding verloste Hij zijn volk van alle duistere machten.
Het volk, dat is het nieuwe volk, de gemeente van Jezus Christus;
dit volk is
|8|
het deel van Israël, dat zich bekeerde, de ‘rest’, waarbij werden
ingelijfd de heidenen, die in Christus geloofden, en die
medeburgers van Israël werden, mede-erfgenamen van de beloften
aan Israël gegeven. De christelijke kerk belijdt, dat in Christus
werd vervuld, wat God onder Israël openbaarde en deed. De
apostelen verkondigden Jezus de Christus uit het Oude Testament;
dit was voor hen Christus’ getuigenis.
De kerk van het nieuwe verbond zoekt de grondlijnen van haar
kerkorde uit de aard der zaak in de geschriften van het Nieuwe
Testament. Zij let echter tegelijkertijd nauwlettend op hetgeen
God oudtijds onder Israël sprak en deed. Als het Oude Testament
Christus’ getuigenis is, zal dit zijn stempel hebben gezet op de
ambtelijke inrichting van de kerk onder het Oude Testament.
Ondanks het voorlopige en voorbijgaande daarin, moet er ook iets
blijvends in zijn, dat de achtergrond vormt van de ambtelijke
inrichting van de kerk onder het Nieuwe Testament en dat daaraan
inhoud en reliëf geeft.
In het volgende hoofdstuk laten wij het Oude Testament voor
zichzelf spreken. Wij horen van profeten, priesters, koningen en
herders. Uit het Nieuwe Testament kennen wij Jezus Christus als
een profeet, een priester, een koning en een herder. De
innerlijke samenhang van het een en het ander dringt zich aan ons
op. Zo luisteren wij tegelijkertijd naar hetgeen God oudtijds
sprak in de profeten, en wat Hij in het ‘laatst der dagen’ sprak
in de Zoon Jezus Christus.
De kerk heeft in een steeds weer veranderende situatie haar
inrichting willen bouwen naar de in de Heilige Schrift gegeven
grondlijnen, en als richtsnoer voor ogen gehouden, dat Jezus
Christus door de dienst van mensen zijn kerk stichtte en die
vergadert.
Na de betrekkelijk korte periode, waarop de geschriften van het
Nieuwe Testament betrekking hebben, moest de oude kerk
voortbouwen aan haar orde. Het is van gewicht na te gaan hoe de
kerk in de op de apostelen volgende periode werd ingericht.
Na die periode ontwikkelde de christelijke kerk zich tot de
episcopale, papale Rooms-Katholieke Kerk. Toen in de Middeleeuwen
vele van haar leden een vernieuwing nastreefden, maar al hun
pogingen vruchteloos bleken, kwam het in de 16e eeuw tot de
beweging der reformatie.
In enkele van de volgende hoofdstukken wordt een overzicht van de
ontwikkeling in de loop der eeuwen gegeven. De meeste aandacht is
daarbij aan de door Calvijn gestuwde reformatie gewijd. Zij heeft
immers aan de Nederlandse Hervormde Kerk haar inrichting
geschonken. Om de inrichting van onze kerk te verstaan, moeten
wij haar geschiedenis kennen.
Wij zijn meer geneigd te zoeken wat ons verbindt met andere
kerken dan wat ons van hen scheidt. De Nederlandse Hervormde Kerk
zoekt het gesprek met andere kerken. Zij zal zich moeten
inspannen de andere goed te leren kennen, maar om werkelijk een
gesprek te kunnen voeren, zal zij moeten beseffen, wie zij zelf
is, en welke de achtergrond en zin van haar kerkinrichting is.