9. De Bijbel, de vrouw en onze verlegenheid
1999
|72|
door Marc Janssens
De discussie over de positie van de vrouw in de kerk brengt veel mensen in verlegenheid. Wisten de orthodox-protestantse kerken tot voor kort op basis van allerlei bijbelteksten de traditionele positie van de vrouw te verdedigen, tegenwoordig voeren velen, ook binnen deze kerken, een vurig pleidooi voor gelijkheid van beide seksen. Wie de moed heeft om zich in de talloze studies over dit onderwerp te verdiepen, komt al snel tot de conclusie dat christenen onderling ernstig verdeeld zijn over de vraag wat de Bijbel hierover naar voren brengt. Hoe groter de stroom publicaties, des te verscheidener de meningen.
Dat aan deze verschillende opvattingen precies dezelfde tekst ten grondslag ligt, is niet alleen een opmerkelijke, maar voor menigeen ook een beangstigende constatering. Veel betrokkenen belijden immers dat de Bijbel het Woord van God is en daarom zeggingskracht heeft voor de inrichting van het leven. Als de Bijbel al geen duidelijkheid meer verschaft, waar moeten de gelovigen die in alle wirwar van sociaal-emancipatorische ontwikkelingen dan zoeken?
In dit artikel wil ik nader op deze problematiek ingaan en met daarbij beperken tot wat het Nieuwe Testament over de gemeenten in Paulus’ dagen heeft overgeleverd. Niet de juiste exegese van allerlei bijbelteksten komt daarbij aan de orde, maar de wijze waarop een exegese tot stand komt en de rol die de exegese (en daarmee de theologie) in de totale discussie inneemt of zou moeten innemen. Eerst wil ik aangeven welke drie aspecten met betrekking tot de positie van de vrouw in Paulus’ dagen in het Nieuwe Testament te vinden zijn, om vervolgens te bezien hoe deze aspecten in de
|73|
loop der tijd zijn verwerkt. Ten slotte wil ik voorstellen om met de gevonden drie aspecten op een andere manier om te gaan dan tot nu toe is gedaan.
Wie in het Nieuwe Testament een consistent beeld van de vrouw in de eerste christelijke gemeenten hoop te vinden, komt bedrogen uit. Grofweg kunnen er drie aspecten worden onderscheiden, die niet altijd even gemakkelijk met elkaar verenigbaar lijken.
Allereerst is er sprake van een ‘geestelijke gelijkheid’: Paulus geeft op diverse plaatsen aan dat in Christus man en vrouw gelijk zijn (Gal. 3: 28 en 1 Kor. 11: 11).
In de tweede plaats blijken vrouwen op allerlei fronten zeer actief te zijn. Velen die zich op een of ander wijze voor de gemeente verdienstelijk hebben gemaakt, worden met naam en toenaam in de brieven van Paulus en in de Handelingen van de Apostelen genoemd. Een aantal van hen noemt Paulus zelfs zijn medearbeiders, die in de prediking en verkondiging van het evangelie gestreden hebben. Onder hen bevinden zich Euodia, Priscilla en Syntyche (Hand. 18: 24-28, Rom. 16: 3 en Fil. 4: 2). Sommigen, onder wie Maria en Nympha (Hand. 12:12 en Kol. 4: 15), stelden hun huis voor de gemeente beschikbaar of zetten zich op andere wijze in. Terwijl Lydia Paulus onderdak bood (Hand. 16: 5), was Tabita “overvloedig in goede werken en aalmoezen” (Hand. 9: 36) en hebben Maria, Tryfena en Tryfosa zich “veel moeite gegeven” (Rom. 16: 6 en 12). Verder noemt Paulus Febe een ‘diacones’ (Rom. 16: 1) en lijkt hij ook in zijn eerste brief aan Timoteüs over diaconessen te spreken (1 Tim. 3: 11). Als aparte groep noemt Paulus in ieder geval de weduwen, die een bijzondere functie binnen de gemeente vervulden (1 Tim. 5: 1-16). Ten slotte blijkt uit een aantal teksten dat er in de eerste christelijke gemeenten vrouwelijke profetessen waren (Hand. 21: 9 en 1 Kor. 11: 5).
Maar, en dat in de derde plaats, er is ook een andere kant van de medaille. Op ogenschijnlijk ondubbelzinnige wijze laat Paulus zich in zijn brieven uit over de ondergeschikte positie die vrouwen zijns inziens moeten innemen. Zeer bekend is de zogeheten zwijgtekst uit de eerste brief aan de gemeente in Korinte (1 Kor. 14: 34-36), waarin de apostel vrouwen opdraagt om in de gemeente te zwijgen. Maar ook in het huwelijk wordt de vrouw haar plaats gewezen. Zowel de Efeziërs als de Kolossenzen krijgen van Paulus te horen dat de vrouw aan haar man ‘onderdanig’ dient te zijn. De man is immers het hoofd van zijn vrouw (Ef. 5: 22-24 en Kol. 3: 18). Ook
|74|
in de eerste brief aan Timoteüs wijst de apostel erop dat de vrouw zich “rustig, in alle onderdanigheid moet laten onderrichten” (1 Tim. 2: 11).
Vanzelfsprekend kunnen nog allerlei andere teksten uit de Bijbel aangevoerd worden, die direct of indirect iets zeggen over de positie van de vrouw in de gemeenten van Paulus’ dagen. De bovengenoemde zijn echter toereikend om de aanwezige spanning aan te geven. Terwijl vrouwen aan de ene kant vermaand worden om in de gemeente te zwijgen, blijken ze aan de andere kant op allerlei fronten in diezelfde gemeente actief te zijn. Evenzo wordt de vrouw erop gewezen dat de man als hoofd boven haar is gesteld en dat ze hem daarom onderdanig moet zijn, terwijl in Christus man en vrouw gelijk zijn.
Wanneer we bezien hoe er in de loop der eeuwen op dit spanningsveld gereageerd is, valt iets opmerkelijks op. Weliswaar zijn de reacties zeer uiteenlopend, maar toch kennen ze alle één belangrijke overeenkomst: het spanningsveld moet zo zorgvuldig mogelijk worden opgelost. In de oudheid zelf heeft dit een ontwikkeling in gang gezet, die haar effecten op de kerk- en wereldgeschiedenis niet heeft gemist. In de loop van de tweede, derde en vierde eeuw hebben christelijke schrijvers steeds minder aandacht geschonken aan de ‘vrouwvriendelijke’ teksten uit het Nieuwe Testament en alle nadruk gelegd op de ondergeschikte positie van de vrouw. Vooral de kerkvaders winden er geen doekjes om. Aanknopend bij Paulus’ uitspraken over de ondergeschikte positie van de vrouw laten zij zich nog aanzienlijk scherper uit. Zo wijst Tertullianus (160-225) vrouwelijke profetessen geheel af en meent hij zelfs dat de vrouw de oorsprong is van alle kwaad.
Als gevolg van deze negatieve kijk op de vrouw worden de mogelijkheden voor vrouwen om zich voor de gemeenten in te zetten, steeds meer beperkt. De vooraanstaande en zelfstandige rol die de vrouw in de paulinische gemeenten leek te kunnen vervullen, lijkt langzaam te verdwijnen. Wel wordt steeds meer nadruk gelegd op de maagdelijkheid als christelijke levenswijze en functioneren ongetrouwde vrouwen in zogeheten orden van weduwen, maagden en diaconessen.
Deze eenzijdige nadruk op de ‘traditionele’ aspecten uit het Nieuwe Testament heeft echter wel zijn tol geëist. Om het dubbelzijdige beeld uit de Bijbel op te lossen, heeft men in de loop der eeuwen bij de uitleg van Gods Woord allerlei kunstgrepen uitgehaald, die het spanningsveld vaak op
|75|
eenvoudige wijze konden wegwerken. Uitgaande van het hermeneutische principe van de eenheid van de Bijbel werd het beeld gladgestreken door het ene aspect van de spanningsboog als uitgangspunt te kiezen en het andere daar naartoe uit te leggen. Het gevolg hiervan is dat de zwijg- en onderdanigheidsteksten in het centrum van het evangelie kwamen te staan, terwijl de andere teksten juist in de verdringing raakten.
Het is echter van belang om onder ogen te zien dat de ‘traditionalisten’ niet de enigen zijn die zich hieraan schuldig maken. Terwijl in de oudheid — en in het verlengde hiervan bij veel traditionele kerken — het conservatieve aspect bij Paulus wordt benadrukt, is onder invloed van het feminisme in de twintigste eeuw precies het tegenovergestelde gebeurd. Men heeft erop gewezen dat de christelijke gemeenschap te midden van de patriarchaal Grieks-Romeinse samenleving sterk emancipatoir van aard was. Vrouwen genoten in de kerk meer aanzien dan in de haar omringende cultuur, maar vooral in het huwelijk kreeg de vrouw door het christendom weer de eer en liefde die haar toekomt. Als gevolg van deze ontdekking is er de laatste tijd een tendens waarneembaar om niet de traditionele, maar de progressieve aspecten bij Paulus te benadrukken.
Wie de vele commentaren op de bewuste bijbelpassages bestudeert, ziet dat er talrijke manieren zijn om via de exegese van de Bijbel het veelzijdige beeld uit het Nieuwe Testament naar het gewenste eenzijdige beeld uit te leggen.
In de eerste plaats gebeurt dit door een ergerlijke tekst als
‘interpolatie’ te beschouwen: de passage zou dan later door een
overschrijver zijn toegevoegd. In de eerste eeuwen circuleerde er
bijvoorbeeld een handschrift, waarin sommige passages uit het
Nieuwe Testament die als te vrouwvriendelijk ervaren werden,
waren geschrapt. Vandaag zien we dat de andere partij zich van
hetzelfde middel bedient: veel moderne bijbeluitleggers vinden de
zwijgtekst uit 1 Korintiërs 14 zo weinig bij Paulus passen, dat
ze deze als onpaulinisch, en dus als later toegevoegd,
beschouwen.
Hoewel deze benadering uitgelegd kan worden als het tot in
uiterste consequentie aanvaarden van de innerlijke eenheid van de
Bijbel (door de teksten die ‘niet passen’ weg te laten), kan dit
volgens velen vanuit een schriftgetrouw uitgangspunt niet worden
getolereerd.
Een tweede middel dat de bijbeluitlegger kan hanteren, is de vertaling. Zo gingen de vertalers van de NGB-vertaling er blijkbaar van uit dat er in de tijd van het Nieuwe Testament geen diaconessen waren. Terwijl ze het Griekse woord diakonos vaak als diaken vertalen als het om een man gaat, vertalen ze het met ‘dienares’, wanneer Febe in Romeinen 16: 1 ermee wordt aangeduid. Ook in 1 Timoteüs 3: 11 blijkt hun vooringenomenheid
|76|
als het gaat om vrouwelijke diakenen. Om een verwijzing naar
eventuele diaconessen te vermijden, voegen ze daar het woordje
‘hun’ toe, zodat het opeens om de vrouwen van de mannelijke
diakenen gaat.
Maar ook de voorstanders van de vrouw in het ambt weten het
middel van de vertaling te vinden. In hun boek Vrouwen in de
gemeente van Christus betogen George en Dora Winston
bijvoorbeeld dat er in het Nieuwe Testament ook melding wordt
gemaakt van vrouwelijke apostelen. Het Griekse woord
presbutera in 1 Timoteüs 5: 2 betekent volgens hen niet
‘oude vrouw’, zoals de NBG vertaalt, maar ‘vrouwelijke oudste’.
Het mannelijke woord presbuteros wordt immers ook met
‘(mannelijke) oudste’ vertaald. In Romeinen 16: 7 wordt volgens
hen een vrouwelijke apostel genoemd: Junia. Dat de NBG Junias
vertaalt en zelfs het woord ‘mannen’ toevoegt, is volgens de
Winstons om verschillende redenen niet terecht.
Met deze voorbeelden, die nog met andere aan te vullen zijn, wil
ik natuurlijk niet beweren dat vertalers doorgaans manipulatief
te werk gaan. Wel is het van belang te erkennen dat een vertaling
altijd een zekere vorm van interpretatie in zich draagt. Hoe
complexer de tekst is, hoe meer er een interpretatie in de
vertaling zal doorklinken.
Een derde middel om het veelzijdige beeld glad te strijken, is
het uit hun verband rukken van bijbelteksten. Ook dit is zowel
bij de traditionalisten als bij de progressieven waarneembaar.
Waar de eersten doorgaans alle nadruk leggen op de zwijgteksten,
hebben de laatsten weer andere passages in het hart van het
evangelie geplaatst. Belangrijk daarbij is de rol van Galaten 3:
28, waarin wordt gezegd dat ‘in Christus’ geen onderscheid is
tussen mannelijk en vrouwelijk. Onder invloed van de
feministische theologie is deze tekst als ‘sleuteltekst’ gaan
functioneren, van waaruit de rest van het Nieuwe Testament
gelezen zou moeten worden. Het logische gevolg is echter dat de
tekst volledig overvraagd is. Zo menen velen zelfs dat Paulus in
deze tekst sociale verschillen tegengaat. Dat er hier van een
maatschappelijke benadering geen sprake is, lijken ze over het
hoofd te zien.
Maar ook de nadruk op de zwijgteksten heeft diepe sporen
nagelaten. Zo hebben de orthodoxe kerken jarenlang op basis van 1
Korintiërs 14 verdedigd dat vrouwen in de kerk geen actief
stemrecht mogen hebben. Zij moeten immers in de gemeente zwijgen.
Het behoeft echter geen betoog dat er in deze tekst niet over
stemrecht wordt gesproken. Met evenveel recht kan het vrouwen
verboden worden om te zingen in de kerk: ze moeten immers in de
gemeente zwijgen!
Overigens komt het geschetste spanningsveld rond de rol van de vrouw in het Nieuwe Testament nergens zo duidelijk naar voren als in de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs. Terwijl in hoofdstuk 14 vrouwen “in alle
|77|
gemeenten” het zwijgen wordt opgelegd, gaat Paulus er in
hoofdstuk 11 nog van uit dat vrouwen profeteren. Hoewel velen
erkennen dat er voor dit probleem nog nooit een bevredigende
oplossing is gevonden, is ook hier de harmonisatiedwang niet
zonder gevolgen gebleven. We hebben al gezien dat sommigen van
mening zijn dat deze tekst niet aan Paulus kan worden
toegeschreven en dus later zou zijn toegevoegd. Meer
bijbelgetrouwe uitleggers die de progressieve lijn volgen,
stellen echter minder verstrekkende oplossing voor. Terwijl de
een meent dat we ondanks Paulus’ opmerking over “alle gemeenten”
slechts met een lokaal probleem te maken hebben, oppert een ander
dat het slechts om getrouwde vrouwen gaat of dat er sprake is van
een tijdelijk gebod. Opvallend hierbij is dat de meeste
progressieven deze tekst als een ‘moeilijke passage’ beschouwen,
die in het licht van de ‘spreekteksten’ moet worden
uitgelegd.
Traditionalisten kiezen daarentegen hun uitgangspositie in de
zwijgtekst en leggen de spreekteksten daar naartoe uit. Zo heeft
men voorgesteld dat Paulus in hoofdstuk 11 slechts het feit van
vrouwelijke profetessen noemt, terwijl hij in hoofdstuk 14
hierover een negatief oordeel geeft. Andere uitleggers suggereren
zelfs dat er weliswaar vrouwelijke profetessen waren, maar dat
deze blijkbaar niet in de gemeenten mochten spreken.
Ten slotte wil ik op een vierde exegesemiddel wijzen, dat wellicht het meest gehanteerd is: het negeren van bijbelteksten. Zo was het voor mij een ware ontdekking, toen ik er enkele jaren geleden achter kwam dat de Bijbel niet alleen in vermanende teksten over de vrouw spreekt. Omdat ik sterk de indruk heb dat velen deze ervaring met mij delen, is er kennelijk lange tijd geen of nauwelijks aandacht besteed aan de ‘vrouwvriendelijke’ passages, die toch ook deel uitmaken van Gods Woord.
Het probleem is niet gering. Allereerst hebben we in de gegevens met betrekking tot de positie van de vrouw in de eerste christelijke gemeente een drietal aspecten te onderscheiden, waartussen zich een bepaalde spanning bevindt. Vervolgens heb ik uiteengezet, hoe daar in de loop der tijd op gereageerd is. Kort gezegd komt het erop neer, dat de eerste stap in de uitleg erg belangrijk is. Waar de traditionalisten hun uitgangspunt nemen in de zwijg- en onderdanigheidsteksten en de overige gegevens van daaruit interpreteren, kiezen velen tegenwoordig Galaten 3: 28 of de teksten waaruit blijkt dat vrouwen een belangrijke rol vervulden, als sleutelpassages. Beide partijen laten zich vervolgens leiden door het hermeneutische harmonisatieprincipe, wat verstrekkende gevolgen heeft. Teksten worden geschrapt,
|78|
uit hun verband gerukt, naar eigen inzichten vertaald, van hun
zeggingskracht beroofd, of eenvoudig genegeerd. De totaal
uiteenlopende interpretaties zijn het opmerkelijke maar logische
gevolg hiervan.
De vraag is natuurlijk, hoe gelovigen die de Bijbel als Gods
Woord beschouwen, hiermee moeten omgaan. Velen voelen zich
bedolven onder de talloze interpretaties, die deskundigen de
laatste tijd over hen hebben uitgestort, en zitten met de handen
in het haar. Het lijkt wel of het niet meer mogelijk is gewoon te
lezen wat er in de Bijbel staat. Ik wil daarom nog een aantal
opmerkingen maken, die een weg kunnen wijzen om met de geschetste
problematiek om te gaan.
Allereerst heeft het voorafgaande mijns inziens duidelijk gemaakt, dat veel bijbeluitleggers zich in de loop der tijd een weinig bescheiden houding hebben aangemeten. Niet zelden is er aan de interpretatie van de Bijbel evenveel gezag verleend als aan de Bijbel zelf. Zo is de traditionele benadering tijden lang gezaghebbend geweest, terwijl velen er nu achterkomen dat deze haar uitgangspunt heeft genomen in relatief onduidelijke teksten, die bovendien slechts één aspect van de zaak weergeven. Veel tegenstanders van de traditionele benadering maken zich echter aan een soortgelijke eenzijdigheid schuldig. Vooral de praktijk van het christelijke en kerkelijke leven is volgens mij gebaat bij een aanzienlijk minder pretentieuze benadering van de bijbeluitleg.
Sommigen zullen zich nu wellicht afvragen, of dit betekent dat we de Bijbel nooit meer eenduidig kunnen naspreken of de taak van de theologie en de exegeten hiermee ten einde is. Dit is vanzelfsprekend niet het geval. De Bijbel is in zijn kernboodschap zo helder als het maar kan. En we zouden wel dwaas zijn, wanneer we deze blijde boodschap, die licht in het leven van velen kan brengen, niet meer zouden doorvertellen.
Wel is het van belang de plaats van de theologie in de discussie
over de inrichting van ons kerkelijk leven goed te overdenken.
Blijkbaar is het niet mogelijk, ook wanneer elke betrokkene de
Bijbel als Gods Woord beschouwt, om op alle vragen hierover via
de uitleg van de Bijbel een helder en eenduidig antwoord te
krijgen. Dit wordt vanzelfsprekend alleen maar sterker, omdat de
kerkelijke praktijk nu verschilt van de situatie van tweeduizend
jaar geleden. De vraag naar de vrouw in het ambt is hiervan een
goed voorbeeld. Het is mijns inziens dan ook onterecht deze
problematiek enkel en alleen als een theologische kwestie te
beschouwen. Naast exegetische argumenten spelen ook allerlei
emotionele, historische en sociale aspecten een grote rol, die op
hun beurt onze exegese weer beïnvloeden.
Het is daarom niet terecht te veronderstellen dat enkele
deskundigen na
|79|
diepgravende studie van de grondtekst een pasklaar antwoord voor alle bijbelgetrouwe gemeenten kunnen geven. Exegese blijft belangrijk, maar ze moet ontdaan worden van haar pretentieuze imago van objectiviteit. Alsof ons verstand het laatste woord kan hebben. De vraag naar de vrouw in het ambt is niet enkel een exegetische vraag maar een geloofsvraag, waarop de ene persoon of gemeente in een bepaald stadium wellicht een ander antwoord geeft dan de andere. Ze zal daarom biddend en luisterend naar de Bijbel, de Geest en naar elkaar beantwoord moeten worden.
Laten we vervolgens nog even terugkeren naar de tekst van het
Nieuwe Testament. Willen we de Bijbel recht doen, dan zullen we
gewoon moeten erkennen dat deze van ons onderwerp een veelzijdig
beeld verschaft. Sterker nog: ik denk dat we de positie van de
vrouw in de gemeente van Paulus’ dagen niet goed kunnen
begrijpen, als we erop uit zijn de diversiteit aan gegevens
hierover weg te poetsen.
In het verlengde hiervan is het van belang het
harmonisatieprincipe kritisch te heroverwegen en op zoek te gaan
naar nieuwe hermeneutische sleutels. Uitgangspunt voor
bijbeluitleggers is dan niet meer dat ze zich erop toeleggen om
koste wat het kost de spanningen rond de rol van de vrouw in het
Nieuwe Testament weg te werken. Nee, hun taak is het om via de
nieuwe sleutels te verklaren, waarom de Bijbel ons een dergelijk
veelzijdig beeld geeft.
Ik wil drie aanzetten voor zulke sleutels geven, die
vanzelfsprekend een nadere kritische doordenking behoeven.
De eerste is te vinden in het boek van George en Dora Winston,
Vrouwen in de gemeente van Christus. De Winstons stellen
dat de vrouw in alle relaties evenveel gezag heeft als de man,
behalve binnen het huwelijk. Daarin is de man als hoofd boven
zijn vrouw gesteld. Hoewel hun betoog overtuigend overkomt, omdat
het recht doet aan het veelzijdige beeld dat de Bijbel schetst,
is mijn bezwaar ertegen dat ze voor hun interpretatie opnieuw een
exclusief bijbels gezag claimen.
De tweede sleutel ligt misschien in de aandacht voor het begrip
‘geïnspireerde ambiguïteit’, waarmee geduid wordt op de vele
paradoxen die de Bijbel herbergt. Man en vrouw zouden in deze
visie het mysterie van de eenheid in verscheidenheid vormen,
zoals die ook aanwezig is in de Drieëenheid en in de relatie
tussen Israël en de heidense volken. God de Vader is immers op
een of andere wijze boven de Zoon gesteld, zoals Israël boven de
heidense volken is geplaatst, terwijl er in beide relaties ook
sprake is van een wezenlijke gelijkheid.
Een derde sleutel ligt wellicht in het begrip ‘historische
ambiguïteit’. De laatste tijd is er onder historici groeiende
aandacht voor het feit dat begrippen
|80|
en situaties in een overgangsperiode niet altijd eenduidig zijn. De eerste eeuw na Christus kunnen we wat ons onderwerp betreft absoluut als een overgangsperiode typeren. Over het algemeen zijn historici het er over eens dat het christendom tegen de achtergrond van de patriarchale joodse en Grieks-Romeinse cultuur sterk emancipatorisch van aard is. Paulus bevindt zich midden in dit spanningsveld en vertoont er blijkens de diversiteit aan opmerkingen ook de sporen van. Bijbeluitleggers zouden vanuit dit gezichtspunt er goed aan doen om zich te verdiepen in de confrontatie tussen het oude (patriarchale) en het nieuwe (emancipatoire), en in de wisselwerking tussen beide aspecten, waardoor de aanwezige spanning weliswaar niet opgelost maar wel verklaard kan worden.
Op deze manier komt de Bijbel over ons onderwerp tot spreken. Niet door het citeren van ‘eeuwige waarheden’ die overal en altijd direct van toepassing zijn, maar door het ‘gesprek’ dat destijds is gevoerd, opnieuw te laten horen. Een gesprek dat nu nog sprekend is.
Drs. Marc Janssens is classicus en is werkzaam als politiek redacteur bij het Nederlands Dogblad.