10. Scherp als een tweesnijdend zwaard
1999
|81|
door Anneke de Vries
Wanneer iemand een tekst gaat vertalen, kan het niet anders of er treden kleinere of grotere verschuivingen op tussen de brontekst of grondtekst enerzijds en de vertaling anderzijds. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren doordat de oorspronkelijke tekst onduidelijk is en de vertaler maar zo’n beetje moet raden wat er bedoeld wordt, of doordat de vertaler de tekst bewust of onbewust enigszins verandert om de tekst mooier, levensechter of begrijpelijker te maken. Dit gebeurt bij alle vertaalwerk, en dus ook bij het vertalen van de Bijbel.
Hiervoor is ook altijd wel aandacht geweest, denk alleen al maar aan de vele bijbelvertalingen die in het Nederlandse taalgebied zijn verschenen: steeds had men het idee dat er toch weer anders, beter, preciezer of juist vrijer vertaald moest worden. Van relatief recente datum is de aandacht voor man/vrouw- ofwel gender-kwesties in bijbelvertalingen. Hierover gaat dit artikel. Ik bespreek een aantal voorbeelden van man/vrouw-stereotypen die in recente vertalingen van het Oude Testament aangetroffen worden.
|82|
Man/vrouw-stereotypen zijn wijdverbreide vooronderstellingen
omtrent verschillende eigenschappen van mannen en vrouwen. De
eigenschappen die als stereotiep voor vrouwen worden gezien zijn:
zachtaardig, vriendelijk, niet al te intelligent, emotioneel,
bescheiden, ingetogen, meegaand, passief. Verder worden vrouwen
ook geassocieerd met verleiding en verderf. Voor mannen worden
tegenovergestelde kenmerken als stereotiep gezien: doortastend,
krachtig, intelligent, rationeel, actief, dominant, etc.
Niemand zal zeggen dat dit adequate beschrijvingen zijn van
individuele mannen en vrouwen. Maar wanneer je teksten
bestudeert, of reclame- of andere uitingen in de media, dan
blijkt heel duidelijk dat dit soort stereotypen wel degelijk
gehanteerd wordt. Naar mijn mening is dit ongewenst. Mannen en
vrouwen dienen niet aan stereotiepe ideeën, wensen en eisen
onderworpen te worden. Ieder behoort de vrijheid te hebben te
denken en te handelen naar eigen karakter en eigen inzicht. Deze
opvatting wordt als zodanig vrij algemeen gedeeld, maar de sporen
van het denken in stereotypen zijn nog overal aan te treffen, en
helaas ook in bijbelvertalingen.
In mijn boek Het kleine verschil. Man/vrouw-stereotypen in enkele moderne Nederlandse vertalingen van het Oude Testament1 laat ik zien hoe deze stereotypen vertalingen binnengeslopen zijn op plaatsen waar de brontekst ze niet bevat, en waar de brontekst ze wel bevat zijn ze vaak versterkt. Opvallend hierbij is dat vrouwelijke personages daarbij vaak in een negatiever daglicht gesteld worden dan in de brontekst, en mannen in een positiever. Ik neem aan dat dit over het algemeen niet bewust is gebeurd, maar betreurenswaardig is het wel. Ten eerste omdat de bijbeltekst op deze manier onnauwkeurig is vertaald, en ten tweede omdat het denken in stereotypen als achterhaald en ongewenst moet worden beschouwd. Ik ben van mening dat er vertaald moet worden wat er in de brontekst staat dus stereotiepe voorstellingen dienen niet verwijderd te worden, maar ook niet versterkt, en al helemaal niet toegevoegd.
Hieronder geef ik een aantal voorbeelden. Gezien de geringe omvang van dit artikel beperk ik me hier tot voorbeelden die betrekkingen hebben op vrouwen in de teksten. Ze zijn afkomstig uit de volgende, meest recente, vertalingen:
NV Nieuwe Vertaling, Nederlands Bijbelgenootschap,
1951.
WV Willibrordvertaling, Katholieke Bijbelstichting,
1995, 2e editie.
GNB Groot Nieuws Bijbel, Nederlands Bijbelgenootschap en
Katholieke Bijbelstichting, 1996, 2e druk.
|83|
HB Het Boek (parafrase), Stichting Living Bibles,
1988.
SB Startbijbel (voor jongeren), Nederlands
Bijbelgenootschap, 1994, 5e editie.
2.1 Hoofdrol voor man in plaats van voor vrouw
In Exodus 21 wordt voorgeschreven hoe men slaven en slavinnen
moest behandelen. Wanneer een Hebreeuwse man niet in staat was
zijn schuld af te betalen kon hij genoodzaakt zijn zichzelf te
verkopen als slaaf. De periode waarin hij als slaaf diende,
fungeerde dus als afbetaling van zijn schulden. Als hij getrouwd
was, kwam zijn vrouw mee in slavernij.
In vers 4 gaat het over deze vrouw:
wejāledâ lô bānîm ’ô bānôt hā’iššâ wîlādêhā tihjeh la’dōnêha — als (...) zij hem zonen of dochters gebaard heeft, dan zullen die vrouw en haar kinderen van haar meester zijn. Duidelijk is dat vrouwen (en haar kinderen) eerder als objecten dan als autonome individuen werden gezien. Daarom is het heel gelukkig dat de brontekst het baren van kinderen en die kinderen zelf tenminste nog bij de vrouw laat (in het Hebreeuws staat er “als (...) zij (...) gebaard heeft” en “haar kinderen”). Stereotiep daarentegen zijn de weergaven in GNB en HB:
GNB en heeft hij kinderen bij die vrouw gekregen
dan zijn de vrouw en haar kinderen van zijn meester
HB en hebben zij zonen en dochters
(dan) zullen de vrouw en de kinderen eigendom van de meester
blijven
In GNB is de vrouw naar een bijrol gedrukt (“bij die vrouw” staat er), hoewel in de brontekst juist de man in een bijrol zit (“hem” staat in het Hebreeuws). In HB is de vrouw in zekere zin opgegaan in het verband met haar man (“zij” meervoud), wat naar mijn mening in zijn algemeenheid al niet wenselijk is maar wat juist hier, blijkens de formulering in de brontekst, al helemaal niet aan de orde is (zij baart en het zijn haar kinderen). In de vertalingen gaat deze tekst dus niet meer over de vrouw, maar over de man (GNB) of over hen beiden (HB).
2.2 Stereotiepe manier van spreken
De volgende twee voorbeelden hebben betrekking op de manier waarop vrouwen spreken. In Numeri 27: 1-11 treden de vijf dochters van Selofchad op: Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa. Zij hebben geen broer. Hun vader is overleden en zij kunnen, als vrouwen, zijn land niet erven en de naam van hun vader niet in stand houden. Nu zijn deze vijf dochters niet voor één gat te vangen, dus zij spannen een rechtszaak aan, leggen de
|84|
situatie aan Mozes en een paar andere heren uit en betogen dat het toch wel raar is dat de naam van hun vader uit zal sterven uitsluitend en alleen vanwege het feit dat de man geen zonen had. Vervolgens eisen zij dat zij een stuk land krijgen en ze doen dat als volgt (vers 4 letterlijk vertaald): “Waarom zou de naam van onze vader weggenomen worden uit zijn familie? Omdat hij geen zoon had?” En dan vervolgen zij: tenâ lānû ’ahuzzâ betôk ’aḥê ’ābînû — Geef ons een stuk land temidden van de broers van onze vader! De dochters gebruiken in de brontekst een bevelende wijs. In HB is hun optreden afgezwakt:
HB Wij vinden dat wij net zoveel recht op grond hebben
als de broers van onze vader.
Deze parafrase geeft de beweegreden van de dochters misschien wel juist weer, maar hun taalgebruik in de brontekst is veel krachtiger. Ook in WV is de bevelende wijs verwijderd:
WV Wij verzoeken u ons toch een stuk grond toe te wijzen
net als aan de broers van onze vader.
Hier zijn de dochters veranderd in bescheiden en beleefde indieners van een verzoek in plaats van de eisers, die zij in de brontekst zijn.
In 1 Koningen 3 treedt ook een stereotiepe verschuiving op met betrekking tot de veronderstelde manier van spreken van vrouwen. In dit verhaal treden twee moeders op, die elk net een kind gekregen hebben, alleen, het ene kind leeft nog, het andere is overleden. De twee moeders zijn het nu oneens over de vraag van wie het levende kind is en van wie het dode. Zij leggen hun probleem voor aan koning Salomo, die een wijs oordeel zal moeten uitspreken. In de verzen 17-22 geven de vrouwen om beurten hun versie van het verloop van de gebeurtenissen, en aan het einde van vers 22 wordt deze episode samengevat en afgesloten door de neutrale zinsnede wattedabbērnâ lipnē hammelek — zo spraken zij voor de koning. Hier lijkt het alsof de vertalers hebben geprobeerd elkaar te overtreffen in het gebruik van stereotiepe termen:
HB en zo ruzieden zij maar door
SB zo stonden ze ruzie te maken
GNB toen ze zo aan het bekvechten waren
NV zo krakeelden zij
WV zo bleven ze maar kijven
|85|
Nu geven de voorgaande verzen weliswaar aanleiding tot dit soort vertalingen, maar de Hebreeuwse woordkeus in vers 22 is uitdrukkelijk neutraal: de auteur heeft als het ware al afscheid genomen van de vrouwen en schakelt nu over naar de episode waarin de koning gaat spreken. Voor deze overschakeling maakt hij gebruik van een weinig specifieke formulering; niet alzo de vertalers. Dit voorbeeld maakt tevens duidelijk dat stereotypen innerlijk tegenstrijdig kunnen zijn: in de tekst uit Numeri worden de vrouwen in vertalingen juist vriendelijker, minder krachtig gemaakt, terwijl ze in deze tekst juist met meer kracht optreden dan in de formulering in de brontekst (maar wel negatief verwoord).
2.3 Vrouwen bedreigender voorgesteld
De volgende twee voorbeelden staan in het bijbelboek Spreuken.
Dit boek behoort tot de zogeheten wijsheidsliteratuur. Het thema
van Spreuken 4 is het gevaar dat de “vreemde vrouw” vormt en het
goede leven dat “de vrouw van je jeugd” (dat is de eigen
echtgenote) biedt. De aangesprokene, “mijn zoon”, wordt
opgeroepen verre te blijven van de vreemde vrouw en zich te
houden bij zijn eigen vrouw.
In de verzen 3 en 4 wordt een beschrijving gegeven van de
“vreemde vrouw”. Eerst is ze verleidelijk, maar later blijkt ze
een bedreiging te vormen. Vers 4 luidt: “Uiteindelijk is ze
bitter als alsem”, ḥaddâ kehereb
pîjjôt — scherp als een tweesnijdend zwaard, vertaald als
GNB scherper dan een tweesnijdend zwaard
De vertalers van GNB hebben de vrouw als bedreigender gekarakteriseerd dan de brontekst doet, doordat zij de vergelijkende wijs vertaald hebben door een vergrotende trap. Dit lijkt mij overigens een weergave die nauwelijks onbewust tot stand gekomen kan zijn. Hierbij vraag ik mij dus ook af waarom vertalers zoiets doen. Aan het Hebreeuws kan het niet liggen: dat is volstrekt ondubbelzinnig.
In het volgende vers (5) treffen we hetzelfde verschijnsel aan in GNB. De brontekst luidt: raglêhājoredôt māwet še’ôl se‛ādêhājitmokû — haar voeten dalen af naar de dood, haar schreden raken het dodenrijk. In dit vers wordt uitsluitend een uitspraak gedaan over de vrouw, over de man wordt niet gerept. In GNB is de vrouw opnieuw bedreigender afgeschilderd dan in de brontekst. Bovendien wordt de man door de woordkeus en passant van zijn eigen verantwoordelijkheid ontlast:
GNB Ze sleept je het graf in
ze neemt je mee naar het dodenrijk
|86|
In beide zinnen is de man als object van het gedrag van de vrouw toegevoegd. Hierdoor, en door de keuze van het agressieve werkwoord “slepen” in plaats van “afdalen”, komt de vrouw bedreigender en verderfelijker naar voren dan in de brontekst.
2.4 Verwijdering van een vrouwelijk beeld
Jesaja 53 bevat de zogenoemde “vierde profetie aangaande de knecht des HEREN: zijn plaatsvervangend lijden”, om het toegevoegde kopje in de NV te citeren. Vers 7 luidt: ûkerāḥēl lipnē gozezêhâ ne’elâmâ — als een ooi die stom is voor haar scheerders “zo deed hij zijn mond niet open”. Een “ooi” is een vrouwelijk dier, hier gebruikt als beeld voor de knecht van God. Opvallend is nu dat dit vrouwelijk beeld in geen van de door mij geraadpleegde vertalingen voorkomt:
NV als een schaap dat stom is voor zijn scheerders
GNB als een schaap onder de handen van scheerders
WV als een schaap dat stom is voor zijn scheerders
HB zoals een schaap onder het scheren geen geluid maakt
SB als een schaap dat geschoren wordt
“Schaap” is een term die zowel de ram (het mannelijke dier) als de ooi (het vrouwelijke dier) omvat. Daarmee is de keuze voor “schaap” stereotiep: hier is een vrouwelijk beeld verwijderd, in dit geval ten gunste van een zogeheten generiek beeld. Bovendien is daarbij volkomen voorbijgegaan aan het vrouwelijke bezittelijk voornaamwoord bij “scheerders”: in het Hebreeuws staat duidelijk “haar scheerders”.
2.5 Vrouwenervaring verwijderd
De passage van de nachtelijke zoektocht in Hooglied 3, waar de vrouw haar geliefde na lang zoeken vindt, luidt als volgt: “ik grijp hem en laat hem niet los, totdat ik hem gebracht heb naar het huis van mijn moeder”, we’el ḥeder hôrātî — naar de kamer van haar die mij gebaard heeft. Deze verwijzing naar de exclusieve vrouwenervaring van het baren van een kind is alleen in NV expliciet weergegeven: “in de kamer van haar die mij gebaard heeft”. De andere vertalingen luiden:
WV in de kamer van haar die mij het leven schonk
GNB in de kamer waar ik geboren ben
In WV is gekozen voor een abstractere weergave. De vertalers van GNB hebben de hele vrouwenervaring verwijderd en zetten er een algemeen menselijke voor in de plaats: geboren worden doen we allemaal. Voor HB
|87|
is zelfs dat kennelijk te veel: daar is deze zin in het geheel niet opgenomen.
2.6 Geïsoleerde gevallen?
Het feit dat ik hier losse voorbeelden uit verschillende bijbelboeken heb gepresenteerd zou kunnen suggereren dat het slechts om geïsoleerde gevallen gaat. Dit is niet het geval. In mijn boek Het kleine verschil laat ik zien dat deze voorbeelden alle deel uitmaken van samenhangende patronen van stereotiepe verschuivingen ten opzichte van de brontekst.
En één van die patronen is hier ook al enigszins duidelijk geworden. Dit betreft het patroon dat het vrouwelijke aspect plaats maakt voor het mannelijke of het algemeen-menselijke: in Exodus 21 is het vrouwelijke personage enigszins naar de marge gedrukt ten gunste van een mannelijk personage, in Jesaja 53 is een vrouwelijk beeld vervangen door een generiek beeld, en in Hooglied 3 is een vrouwenervaring verwijderd ten gunste van een algemeen-menselijke ervaring.
Zijn er nu verschillen tussen de vertalingen? Uit mijn onderzoek is gebleken dat de besproken vertalingen niet in gelijke mate aangetast zijn door de toevoeging of versterking van man/vrouw-stereotypen. NV blijkt de minste versterkingen of toevoegingen te bevatten, GNB en de parafrase HB de meeste, terwijl WV en SB hier tussenin zitten.
De verklaring voor dit verschil moet gezocht worden in de vertaalstrategie die de verschillende vertalers hebben gehanteerd. Wanneer de strategie erop is gericht, zo dicht mogelijk bij het Hebreeuws te blijven (NV) is er relatief weinig ruimte voor het binnensluipen van eigen (onbewuste) vooronderstellingen. Wanneer daarentegen de strategie gericht is op begrijpelijkheid en toegankelijkheid voor de lezers (vooral GNB en HB), verwijdert men zich meestal verder van de brontekst en ontstaat daarmee relatief veel ruimte voor eigen, in dit geval stereotiepe, vooronderstellingen.
Maakt het voor het vertalen (van de Bijbel) nu uit of de vertaler een man of een vrouw is? Ik denk van niet. De stereotypen die in de vertalingen zijn gesloten behoren helaas nog tot onze cultuur. En ook al brokkelen die stereotypen in de loop van tijd steeds verder af, zowel mannen als vrouwen dragen de sporen ervan met zich mee.
Wel zijn het vrouwen geweest die als eersten hebben gewezen op de versterking of toevoeging van stereotiepe voorstellingen. Dit is niet verwonderlijk: zoals hierboven aangeduid werken die stereotypen voor vrouwen meestal niet positief uit, en zij hebben er dus het meeste belang bij dat de stereotiepe beschrijvingen in de brontekst niet versterkt worden, laat staan
|88|
toegevoegd worden waar ze niet staan. Hieraan kan iedere vertaler, vrouw of man, meewerken!
1. A. de Vries, Het kleine verschil. Man/vrouw-stereotypen in enkele moderne Nederlandse vertalingen van het Oude Testament, Kampen 1998.
Dr. Anneke de Vries studeerde Hebreeuws, Algemene Taalwetenschap en Theologie. Zij promoveerde op een studie over de Petrus Canisiusvertaling (1994) en publiceert op het gebied van gender en bijbelvertaling.