2. Bezinning tusen rok en toga
1999
|19|
door Maarten Verkerk
Enige jaren geleden sprak ik met een oudere vrouw. Zij was voor in de zeventig. Haar man had jaren als ouderling gediend. We raakten in gesprek over de plaats van de vrouw in de gemeente. Ik vroeg haar hoe dat in haar tijd was. Zij vertelde het volgende verhaal:
“In mijn tijd hoorde de vrouw thuis. Mijn taak was het verzorgen van mijn man en het opvoeden van onze kinderen. En neem dat niet te licht. De kinderen waren tot hun zesde jaar thuis (er was geen kleuterschool in het dorp). De was werd met de hand gedaan. Het eten werd helemaal met de hand bereid. In de zomer werden groenten en fruit ingemaakt. Mijn man kon niet veel doen. Hij ging ’s morgens vroeg naar het werk. Hij kwam ’s avonds laat terug. Zaterdagsmorgens moest hij ook nog werken. Veel avonden werden gebruikt voor kerkenwerk en politiek. Ik had veel contacten in de buurt. We maakten kleren voor een goed doel. We hielpen elkaar. Verder kwam ik veel bij mijn ouders. In de gemeente heb ik niet zoveel gedaan. Ik had graag meer willen doen. Op een huisbezoek heb ik een keer aan de ouderlingen gevraagd of ik misschien wat werk in de gemeente kon doen. Ik had nog wel wat tijd over. En ik wilde graag helpen. En weet je wat hun antwoord was: ‘Nee zuster, dat hoeft niet. Uw taak is hier thuis. Zorgt u goed voor uw man en voor uw kinderen. De zorg voor de gemeente doen de ouderlingen en de diakenen.’”
Ze vertelde dat ze nog een kort weerwoord had gegeven. Maar de broeders hadden niet naar haar geluisterd. De vrouw vertelde het verhaal zonder
|20|
bitterheid. Wel met verdriet. Eerlijk gezegd, ik was geschokt toen ik dit verhaal hoorde. De gaven van deze vrouw werden niet opgemerkt! Haar stem werd niet gehoord!
Is dit verhaal een uitzondering? In die tijd zeker niet. Kerkenwerk was mannenwerk. En hoe zit het in onze tijd? Worden de gaven van de vrouw opgemerkt? Wordt haar stem gehoord? Het is niet zo gemakkelijk om deze vragen goed te beantwoorden. Aan de ene kant zien we dat vrouwen veel werk in de gemeente verrichten. Wat dat betreft, is er veel veranderd. Aan de andere kant zien we dat veel gaven blijven liggen. Met name gaven op het gebied van leidinggeven, onderwijs en pastoraat. Wat dat betreft is kerkenwerk nog steeds mannenwerk.
De discussie over de plaats van de vrouw in de gemeente ligt erg gevoelig. Sommige broeders en zusters zijn van mening dat Schrift en belijdenis in het geding zijn. En dat daarom een open discussie geweerd moet worden. Andere gemeenteleden stellen dat we de gaven, die de Geest aan de gemeente geeft, breed mogen inzetten. Ook de gaven van de vrouw. Ook als die gaven op het gebied van leidinggeven, onderricht en pastoraat liggen. Juist als een discussie erg gevoelig ligt, dan is het belangrijk om ons bezig te houden met de vraag: hoe bezinnen we ons? Die vraag zal dan ook centraal staan in deze bijdrage.
Is bezinning nodig? Steeds meer vrouwen zijn ongelukkig met hun positie in de kerk. Zij hebben het gevoel dat hun gaven en capaciteiten niet optimaal gebruikt worden. Zij hebben er moeite mee dat zij uitgesloten worden van bepaalde taken. Zij zijn van mening dat er een zekere spanning is tussen de plaats van de vrouw in de nieuwtestamentische gemeente en de plaats van de vrouw in onze kerken. Immers, in de nieuwtestamentische gemeente mochten vrouwen voorgaan in gebed, profeteren, in tongen spreken en tongen uitleggen. En in onze eredienst komen vrouwen niet aan het woord. Er is sprake van een duidelijk ‘onbehagen’. En daarom: bezinning is nodig. Hard nodig.
In 1997 heeft de Evangelische Omroep een onderzoek verricht naar de opvattingen over godsdienst en moraal onder haar eigen leden. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd op de conferentie de Boodschap en de Kloof. In dit onderzoek is ook de rol van de vrouw aan de orde gesteld. Dr. H.C. Stoffels, die dit onderzoek uitvoerde, schrijft het volgende:
|21|
“Slechts een kleine minderheid (17%) acht vrouwelijke diakenen in strijd met de Bijbel. Een kleine meerderheid (55%) is van mening dat een vrouwelijke dominee mogelijk moet zijn. Bevindelijk gereformeerden en vrijgemaakt-gereformeerde EO-leden stellen zich terughoudender op, maar in deze kringen is geen meerderheid gekant tegen de vrouw op de kansel. Samen-op-Weg-kringen hebben het meest op met de vrouwelijke dominee (81%). Ongeveer de helft van de ondervraagden (49%) is van mening dat de kerk de gaven die God aan vrouwen geschonken heeft, onvoldoende gebruikt. Opmerkelijk is het gegeven dat mannen en vrouwen over deze zaken ongeveer gelijk denken. Ook tussen generaties en tussen mensen met een lage en hoge opleiding doen zich geen verschillen van enige betekenis voor.”
Ik ben lid van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Met
verbazing heb ik de resultaten van dit onderzoek gelezen. Met
name de zin: “(er) is geen meerderheid gekant tegen de vrouw op
de kansel.” In mijn kerk wordt de vrouw in het ambt met een
beroep op de Bijbel afgewezen. En toch is geen meerderheid gekant
tegen de vrouw op de kansel.
Hoe kan dat? Wat is hier gebeurd? Heel simpel: we zijn van mening
veranderd zonder ons met elkaar te bezinnen. De laatste decennia
is er in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) niet of nauwelijks
gesproken over de vrouw in het ambt. Veel predikanten zijn zelfs
van mening dat een open discussie ontoelaatbaar is. En toch is de
helft van de vrijgemaakt-gereformeerde EO-leden niet tegen de
vrouw op de kansel. Als dat de situatie is, dan is bezinning
nodig. Hard nodig.
Nadenken over de plaats van man en vrouw in huwelijk, gezin, kerk en samenleving is geen fenomeen van onze tijd. Steeds weer hebben christenen zich daar mee beziggehouden. Elke generatie heeft zich afgevraagd op welke manier zij God het beste kon dienen. Ook onze generatie staat voor deze vraag. Maar we staan niet met lege handen. We mogen ons bezinnen met een open Bijbel. We mogen afwegen met gevouwen handen. We mogen leren van eerdere generaties. Juist vanwege deze elementen — een open Bijbel, het gelovig gebed en de verbondenheid met voorgaande generaties — wil ik benadrukken dat christelijke bezinning een ontspannen bezinning mag zijn.
Ontspannen bezinning, ook als het gaat over de positie van de vrouw in de kerk? We weten: dat zal niet gemakkelijk zijn. De huidige discussie spitst
|22|
zich toe op de plaats van de vrouw in de kerk. De vrouw als
diaken, ouderling of dominee.
Het is jammer dat de discussie zich toespitst op de vraag naar de
plaats van de vrouw in de kerk. Daarmee wordt de indruk gewekt
dat alleen haar positie ter discussie staat. Daarmee
wordt de indruk gewekt dat er met zijn positie niets aan
deh and is. En dat is nog maar de vraag.
Maar goed, de nuchterheid gebiedt te erkennen dat de aandacht met
name uitgaat naar de vrouw in het ambt. Naar de vraag of het ambt
van diaken, ouderling en predikant opengesteld mag worden voor de
vrouw.
Ontspannen bezinning? Wie opgegroeid is in een kerkelijke
gemeente waarin alleen mannen dienen in het ambt van diaken,
ouderling of dominee, die zal even raar staan te kijken als een
vrouw de collecte ophaalt, als een vrouw in de ouderlingenbank
zit, of als een vrouw de preekstoel beklimt. Maar, het gaat niet
om het wennen. Er is veel meer aan de hand.
Wie jarenlang via de prediking gehoord heeft dat het bijzonder
ambt alleen voor mannen is, die zal grote moeite hebben met de
vraag of het bijzonder ambt voor vrouwen opengesteld mag worden.
Die zal zich afvragen of we het gereformeerde pad niet verlaten.
Wie jarenlang in kerkelijke bladen heeft kunnen lezen dat vrouwen
niet toegelaten mogen worden tot het bijzonder ambt, die zal het
onjuist vinden dat de vraag naar het bijzonder ambt voor vrouwen
zelfs maar aan de orde wordt gesteld. Die zal gauw zeggen: deze
discussie mag niet gevoerd worden.
Velen zijn er volledig van overtuigd dat de Bijbel vrouwen
verbiedt om in het ambt van diaken, ouderling of predikant te
dienen. Daarom worden er gemakkelijk grote woorden gebruikt.
Grote woorden waarin het eigen standpunt als gereformeerd
gekenmerkt wordt. Grote woorden waarin mensen met een andere
opvatting beschuldigd worden van schriftkritiek.
Bezinning. Bezinning via de kerkelijke wegen, bezinning buiten de kerkelijke wegen. In de gemeente, in de pers. Bezinning die gekenmerkt mag worden door een open Bijbel, door het gelovige gebed en door verbondenheid met voorgaande generaties. Bezinning in vertrouwen. Vertrouwen op de leiding van God. En daarom: ontspannen bezinning!
We mogen leren van voorgaande generaties. En zeker als het gaat om de vraag “Hoe bezinnen we ons?” dan staan we in een rijke traditie. Een traditie waarin bezinning op de plaats van man en vrouw in huwelijk, gezin,
|23|
kerk en maatschappij, een ruime plaats heeft gehad. Wat dat
betreft mogen we staan op de schouders van onze voorouders.
In de geschiedenis zijn verschillende kritische perioden aan te
wijzen waarin christenen hun positie moesten bepalen. Ook met
betrekking tot de positie van de vrouw. We noemen enkele namen.
In de vijftiende eeuw: Christine de Pisan. In de zestiende eeuw:
Martin Bucer. In de negentiende eeuw: Caroline de Clercq, Betsy
Groen van Prinsterer en Marianne van Hogendorp. Aan het begin van
de twintigste eeuw: Herman Bavinck, Mary Barger, Johanna
Breevoort, Constance Gerlings en Frida Katz. In de jaren dertig:
jonkvouw Asch van Wijck. En rond de tweede feministische golf:
Mary Stewart van Leeuwen, Elaine Storkey, Lucie Bremmer en Mieke
Wilcke. Waarom noem ik deze namen? Waarom geen andere?
De bovengenoemde broeders en zusters werden gekenmerkt door een
bepaalde houding. In hun bezinning, in hun handelen. Deze houding
wil ik graag naar voren halen. Niet zo maar een houding. Maar
juist als voorbeeld van een christelijke houding. Ik wil
graag op drie punten wijzen.
In de eerste plaats wordt hun bezinning gekenmerkt door een
sterke openheid naar de vrouw. Openheid naar de vrouw zoals God
haar geschapen heeft. Openheid voor haar gaven en capaciteiten.
Openheid voor haar vragen, moeiten en zorgen. Hun bezinning sloot
aan bij de levenswereld van de vrouw. En... zij voelde zich
aangesproken. Daar komt nog het volgende bij. Uit hun bezinning
blijkt dat deze sterke openheid naar de vrouw juist geleid heeft
tot een evenwichtige bezinning op de plaats van man én vrouw in
huwelijk, gezin, kerk en samenleving.
In de tweede plaats vormde in hun bezinning de confrontatie met
de eigen tijd een belangrijk element. Zij kenden de maatschappij
waarin zij leefden. Zij namen kennis van de opvattingen over
man-zijn en vrouw-zijn. Zij zetten de plussen en de minnen van de
feministische beweging op een rijtje. Het besef dat in díe
situatie, in díe samenleving en in díe cultuur antwoord gegeven
moest worden op de roep van God, was bij hen in hoge mate
aanwezig.
In de derde plaats werd hun bezinning gedragen door een open
Bijbel. Zij gingen terug naar de Bijbel. Zij geloofden dat het
Woord van God hun iets te zeggen had. Zij gingen lezen. Zij
gingen herlezen.
Hoe bezinnen we ons op de plaats van de vrouw in de kerk? Graag vat ik het nog een keer samen. Met een open oog voor de vrouw. In confrontatie met de tijd waarin we leven. En terug naar de Bijbel. Deze drie elementen wil ik wat verder uitwerken.
|24|
Openheid naar de vrouw is niet vanzelfsprekend. In de loop van de geschiedenis is altijd veel nadruk gelegd op de taken en verantwoordelijkheden van de vrouw als echtgenote en als moeder. Dit had tot gevolg dat er weinig aandacht was voor andere gaven van de vrouw. Ook niet voor de gaven die de Geest gegeven heeft om de gemeente op te bouwen. Ik wil graag aandacht geven aan Christine de Pisan en Mary Barger.
Christine de Pisan leefde in de tweede helft van de Middeleeuwen.
In die tijd bestond er een weinig positief beeld van de vrouw. Ze
werd getekend als een minderwaardig wezen, als de oorzaak van het
kwaad, als de bron van alle ellende. Christine de Pisan bond de
strijd aan tegen deze beelden. Zij kwam op voor de vrouw. Zij
tekende de vrouw als mens en benadrukte dat de vrouw ook
geschapen is naar het beeld van God. Christine de Pisan nodigt
vrouwen uit om de gaven die zij gekregen hebben, in de dienst van
God te gebruiken. Een van de bekendste werken van Christine de
Pisan is Het Boek van de Stad der Vrouwen. Zij schreef
dit boek in de periode 1405-1407. Juist in dit boek komt haar
grote openheid naar de vrouw naar voren. Het Boek van de Stad
der Vrouwen kan gekarakteriseerd worden als één pleidooi
voor de eer van de vrouw en de waardigheid van het vrouwelijk
geslacht. Christine gaat uitgebreid in op de beweringen van
mannen dat vrouwen minderwaardig zijn, dat zij beperkte vermogens
hebben en dat zij een bron van de zonde zijn. En zij weerlegt al
deze beweringen op overtuigende wijze.
Laat ik een voorbeeld naar voren halen. In die tijd schreef een
mannelijke auteur in een van zijn boeken dat het lichaam van de
vrouw onvolkomen is en grote gebreken vertoont. Christine
weerlegt dit argument door op de volgende zaken te wijzen. In de
eerste plaats schaamde God Zich er niet voor om zélf het lichaam
van de vrouw te scheppen. In de tweede plaats werd de vrouw ook
niet zomaar gemaakt. Nee, ze werd geschapen naar het beeld van
God. En in de derde plaats wijst Christine op de materie waarvan
de vrouw gemaakt werd. Het was geen waardeloze materie. Nee, ze
werd gemaakt uit de meest edele materie die er toen bestond:
namelijk het lichaam van de man. De conclusie van Christine is
dan ook dat de vrouw een ‘edel’ schepsel is.
Christine de Pisan haalt een groot aantal voorbeelden van
capabele vrouwen uit de geschiedenis aan. Ze beschrijft de gaven
van deze vrouwen. Gaven op het gebied van de seksualiteit en de
voortplanting, gaven op het gebied van de politiek en het
landsbestuur, gaven op het gebied van de wetenschap en de
techniek. Christine ziet al deze gaven als wonderen van God.
Wonderen die in dankbaarheid aanvaard en gebruikt mogen worden.
|25|
Openheid naar de vrouw. Openheid naar de manier waarop God de vrouw geschapen heeft. Openheid naar de gaven die de Geest op de vrouw heeft uitgestort. Christine de Pisan laat zien dat deze openheid begint met de erkenning dat de vrouw geschapen is naar het beeld van God. Daarmee plaatst zij het leven van de vrouw in het perspectief van het koninkrijk van God. Misschien is deze inzet en dit uitgangspunt wel het belangrijkste dat we van haar kunnen leren.
Mary Barger leeft in het begin van deze eeuw. In een periode dat
er veel aandacht was voor de positie van de vrouw (de zogenaamde
eerste feministische golf). Zij heeft een boekje geschreven met
de titel De vrouw en de studie. In dit boekje schrijft
zij op mooie wijze over de vrouw. Ze wijst op het unieke van elke
vrouw. Door God gegeven. We lezen: “Er is inderdaad iets
ontroerends in te bepeinzen dat in ieder mensch een eigen aanleg
sluimert; dat God met ieder mensch Zijn eigen bedoeling heeft en
dat dit de waarde uitmaakt van de persoon.”
Maar het is niet alleen ontroerend, er schuilen ook gevaren in.
Maar al te gemakkelijk kan dat unieke van de vrouw verstikt
worden. Kan dat unieke van de vrouw naar de achtergrond geduwd
worden. Naar de mening van Mary Barger is dat dan ook gebeurd.
Velen hebben geen eerbied gehad voor de gaven van de vrouw. Ze
schrijft: “Zoo is het gegaan met de eigen persoonlijkheid van de
vrouw. Jaren, ja eeuwen lang hebben anderen voor haar uitgemaakt
wat bij haar paste, welke eisen aan haar innerlijke leven konden
gesteld worden.” Ze wijst er op dat er altijd vrouwen zijn
geweest die met deze positie geen vrede hadden. Vrouwen die zich
geroepen wisten door God. Vrouwen die hun eigen
verantwoordelijkheid ernstig namen. Vrouwen die zich niet wilden
verschuilen achter hun man.
Daarmee zijn we bij de kern van het denken van Mary Barger.
Openheid naar de vrouw. In haar visie is de vrouw een eigen
persoon. Een persoon met een eigen aanleg, een eigen opdracht en
een eigen verantwoordelijkheid. Iedereen moet deze aanleg,
opdracht en verantwoordelijkheid erkennen en respecteren. In de
slotwoorden van haar boek vat zij haar visie nog eens kernachtig
samen: “Ieder voor zich zal hebben uit te maken welke zijn gaven
zijn, hoe hij die te besteden heeft. Dat is zijn geheim met God.
En ieder onzer past schroom tegenover het geheim va nde ander.”
We vinden deze openheid naar de vrouw bijvoorbeeld ook bij dominee Sikkel. In zijn brochure De groote toekomst en de vrouw pleit hij voor het stemrecht voor de vrouw (bij de verkiezing van diakenen en ouderlingen). Waarom? Omdat de HERE haar gaven nodig heeft! Zelfs meent hij dat het wel eens zou kunnen gebeuren dat de HERE de vrouw roept om haar gaven te gebruiken in het leren en regeren van de kerk!
|26|
Openheid naar de vrouw is niet vanzelfsprekend. Dat was het niet in de vijftiende eeuw. Niet in het begin van de twintigste eeuw. Maar ook niet op de drempel van de eenentwintigste eeuw. Openheid is niet vanzelfsprekend. Niet in de maatschappij. Maar ook niet in de kerk.
Confrontatie met de eigen tijd. Dat is het tweede element van christelijke bezinning. Ik wil één voorbeeld naar voren halen: het werk van dr. Elaine Storkey.
Elaine Storkey studeerde sociologie. Zij maakte haar studie af en ging aan het werk. Zij trouwde en kreeg kinderen. Na de geboorte van haar tweede kind stopte ze met werken. Zij ging zich verdiepen in de omgeving waarin zij woonde. Zij kwam in contact met de vrouwen van mijnwerkers. Zij werd geconfronteerd met de eenzaamheid van deze vrouwen. Met het lichamelijk geweld dat ze moesten verduren. Met hun slechte seksuele relatie. Met hun beperkte mogelijkheden en hun zwakke sociale positie. Deze ervaring heeft een sterk stempel op haar leven gezet. Zij heeft zich ingezet voor deze vrouwen. Zij organiseerde cursussen, gaf onderwijs en verleende hulp. Elaine Storkey was een van de oprichtsters van de christelijke beweging Man, woman and God, ofwel Man, vrouw en God.
In 1985 publiceerde dr. Elaine Storkey uit Engeland haar boek
What’s RIGHT with Feminism. De titel kunnen we vertalen
met: Wat GOED is aan het feminisme. Een opvallende
titel. Immers, in christelijke kringen werd het feminisme sterk
bekritiseerd. Het feminisme werd verweten — en niet ten onrechte
— dat het bijdroeg aan een slechte seksuele moraal en aan de
afbraak van huwelijk en gezin. Zou aan dat feminisme iets goeds
zijn? Het antwoord van dr. Storkey is: ja, er iets iets goeds
aan het feminisme.
Elaine Storkey bespreekt het feminisme op evenwichtige wijze. Zij
laat zien waar de normen van God overtreden worden. En zij laat
zien waar het feminisme gelijk heeft. Storkey kende haar
tijd. Zij kende de situatie van vrouwen. Zij werd geconfronteerd
met het lijden van vrouwen. Met het geweld tegen vrouwen en met
het kwaad dat vrouwen werd aangedaan. Vanuit die kennis kon zij
zeggen: dat en dat is goed aan het feminisme,
daarom en daarom kunnen we de vragen van het
feminisme niet naast ons neerleggen.
In mijn boek Sekse als antwoord ben ik uitgebreid ingegaan op het ‘gelijk’ van het feminisme. Ik wil graag op drie punten wijzen:
|27|
In de eerste plaats heeft de feministische beweging het kwaad
tegen de vrouw benoemd en geanalyseerd. Zij heeft laten zien dat
dit kwaad veel verschillende aspecten kent. Zij heeft laten zien
dat dit kwaad doorwerkt in huwelijk, gezin, kerk en staat.
Kortom, het kwaad tegen de vrouw is overal.
In de tweede plaats heeft de feministische beweging haar stem
verheven tegen dit kwaad. Zij heeft actie gevoerd tegen
onrechtvaardige wetten. Zij heeft via politieke partijen en
vakbonden bijgedragen aan een verbetering van de positie van de
vrouw. Zij heeft vrouwen in nood geholpen.
In de derde plaats heeft de feministische beweging (veel) vrouwen
hun zelfvertrouwen en zelfbewustheid teruggegeven. Zij heeft
gestimuleerd dat vrouwen hun eigen lichaam en seksualiteit
positief aanvaardden. Zij heeft er toe bijgedragen dat vrouwen
weer zicht kregen op hun eigen waardigheid.
Confrontatie met de eigen tijd. In de tweede feministische golf (1965-1990) waren christenen vrijwel afwezig. Zeker de gereformeerde en de reformatorische christenen hebben het laten afweten. Met een beschaamd hart moeten we dit zeggen. Daarmee hebben we veel laten liggen. Namelijk het kwaad tegen de vrouw. Het kwaad tegen haar die geschapen is naar het beeld van God.
Een open Bijbel is het laatste element van christelijke bezinning. De christelijke traditie wordt gedragen door de gedachte dat het Woord van God in elke tijd en in elke cultuur iets te zeggen heeft. Deze gedachte vinden we ook heel sterk terug bij de mannen en vrouwen die ik in paragraaf 4 genoemd heb. Zij gingen weer terug naar de Bijbel. Zij gingen lezen en herlezen. Zij vroegen zich af in hoeverre de opvattingen die in de maatschappij en in de kerk over de vrouw leefden, in overeenstemming met de Bijbel waren. Zij hebben het zich daarbij niet gemakkelijk gemaakt. Maar al te vaak moesten ze tegen de stroom in roeien. Tegen de stroom van de samenleving. Tegen de stroom van de kerk.
Een open Bijbel, ook als het gaat over de plaats van de vrouw in
de kerk. In haar boek Door God samengevoegd (1936) gaat
jonkvrouw Asch van Wijck uitgebreid op deze vragen in. Zij
bespreekt de kernteksten uit de eerste hoofdstukken van Genesis.
Zij wijst op de gevolgen van de zondeval. Zij haalt belangrijke
tekstgedeelten uit het Nieuwe Testament naar voren. Ten slotte
gaat zij in op de plaats van de vrouw in de kerk.
Asch van Wijck sluit aan bij onze belijdenis (HC, Zondag 12). Zij
wijst er
|28|
op dat man en vrouw geroepen zijn als profeet, priester en
koning. Het profetisch ambt van de verkondiging van het Woord.
Het priesterlijk ambt van het gebed en de bediening van de
sacramenten. En het koninklijk ambt van het regeren van de kerk.
Maar, zegt ze, als ik de gegevens uit de Bijbel op een rijtje
zet, dan begrijp ik het niet meer. De mens is door God mannelijk
en vrouwelijk geschapen. Man en vrouw zijn op elkaar betrokken.
En als het over de kerk gaat... dan wordt dat allemaal vergeten
en mag alleen de man als profeet, priester en koning dienen. Dat
kan toch niet! Ze schrijft: “Hiermee wordt aan de vrouw de eer
ontnomen in den vollen zin medemensch te zijn want in de kerk van
Christus is er voor haar geen plaats aan hare roeping als
Christen vorm te geven en wordt daaraan ook geenerlei aandacht
geschonken.”
Asch van Wijck is van mening dat de kerk de openbaring over de
vrouw als beeld van God en als hulpe van de man serieus moet
nemen. Zij is van mening dat de vrouw niet aan de kant mag staan
om de ‘kruimkens’ op te vangen. Zij meent dat vrouwen hun gaven
mogen gebruiken in het kerkelijk ambt.
Een open Bijbel. Ik stip kort enkele punten aan. Voor een uitgebreide bespreking wil ik verwijzen naar het opstel ‘Man, vrouw en ambt’ van H. Folkers en M.J. Verkerk in de bundel Vrouwen op een zij-spoor?1
1. Man en vrouw zijn beiden geschapen naar het beeld van God. Ze krijgen samen één opdracht: het vervullen en bewerken van de aarde. Nergens spreekt de Bijbel over een aparte opdracht voor de man of een aparte opdracht voor de vrouw.
2. Man en vrouw worden door God toegerust om deze opdracht uit te voeren. Met allerlei verschillende gaven: biologische, seksuele, sociale, technische, kunstzinnige en intellectuele gaven. Al deze verschillende gaven mogen we inzetten.
3. De zondeval heeft grote gevolgen. Alles ligt onder het beslag van de vloek. En deze vloek treft de vrouw op bijzondere wijze: zij wordt overheerst door de man. Met kracht. Met geweld. De overheersing is overal. In het huwelijk, in het gezin, in de maatschappij. En — ik zeg het met pijn in het hart — ook in de kerk. Als alles onder het beslag van de vloek ligt, dan zullen we ook de vraag aan de orde moeten stellen of de uitsluiting van de vrouw uit het ambt misschien een gevolg van die vloek is. Een moeilijke vraag. Maar wel een vraag die we niet mogen laten liggen.
|29|
4. In het Nieuwe Testament is veel aandacht voor het functioneren van vrouwen. In de jonge gemeente worden de vrouwen breed ingezet. En voor de opbouw van de gemeenten stort de Geest gaven uit. Aan ‘een ieder’. Aan mannen, aan vrouwen. Petrus roept de gemeente op om die gaven dan ook te gebruiken: “Dient elkander, ieder naar de genadegaven die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods” (1 Petr. 4: 10-11).
5. In Christus zijn de gelovigen — mannen en vrouwen — gezalfd tot profeet, priester en koning. De wil van God dat heel het volk een koninkrijk van priesters zou moeten zijn, gaat nu in vervulling (Ex. 19: 5-6). De wens van Mozes dat ze allemaal profeten zouden moeten zijn, wordt werkelijkheid (Num. 11: 29). En wat doen profeten, priesters en koningen? Het volgende: ze spreken het woord van God, ze leren het volk, ze bidden tot God, ze bedienen de verzoening, en ze regeren over het volk van God.
6. In het gesprek over de plaats van de vrouw in de kerk wordt vaak gewezen op de zogenaamde ‘zwijgteksten’ uit 1 Korintiërs 14 en 1 Timoteüs 2. De uitleg van deze teksten is niet gemakkelijk. De precieze betekenis is niet zo duidelijk. Ook is het de vraag of het wel over de ambten gaat. De uitleg dat vrouwen in de kerk niet moge leren strijdt met andere schriftgegevens.
Hoe bezinnen we ons? We hebben gewezen op drie punten. Openheid naar de vrouw. In confrontatie met de eigen tijd. Met een open Bijbel.
Nadenken over de plaats van de vrouw in de kerk? Dat betekent:
werk aan de winkel.
- Werk aan de winkel in openheid naar de vrouw. Oog hebben voor
de gaven en de capaciteiten die God haar gegeven heeft.
- Werk aan de winkel in confrontatie met de eigen tijd. Erkennen
dat het kwaad tegen de vrouw in alle structuren van onze
samenleving naar boven komt. Ook in de kerk.
- Werk aan de winkel met een open Bijbel. Niet ‘zo maar’ de
opvattingen van anderen napraten. Of ze nu voor of tegen de vrouw
in het ambt zijn. Zelf studeren. Op het herstel in Christus. Op
de opbouw van de gemeente. Op de gaven van de Geest.
|30|
1 J.M. Aarnoudse e.a., Vrouwen op een zij-spoor?, Buijten en Schipperheijn Amsterdam, 1998.
Dr. M.J. Verkerk is chemicus en als manager werkzaam bij Philips. Hij is onder meer auteur van het boek Sekse als antwoord (Amsterdam 1997).