22. Quod erat demonstrandum
1999
|168|
door Piet Los
Q E D. Dat schreven we altijd achter een som waarin we iets
hadden moeten bewijzen, dat al tevoren vast stond. Het betekent:
Hetgeen te bewijzen was en je zette het achter de
uitkomst als je het bewijs had geleverd.
Het is me opgevallen dat sommige mensen in het onvervreemdbare
bezit zijn van zeer vaste overtuigingen. Velen van hen zijn
absoluut overtuigd van hun gelijk en dat niet op losse gronden.
Ze weten zich gesteund door teksten die ze in de Bijbel gevonden
hebben. Als je niet beter wist zou je kunnen zeggen dat ze
bijzonder blij zijn met hun Bijbel, omdat ze daarmee kunnen
bewijzen dat hun overtuiging de ware is. En elke keer dat ze zo
hun gelijk bewezen zien, zouden ze kunnen denken: Quod erat
demonstrandum.
Een discussie met zo iemand is niet gemakkelijk en je kunt snel
onder de indruk komen van zijn of haar argumenten. De eerlijkheid
gebiedt echter te zeggen dat velen, zo niet allen, de Bijbel niet
gebruiken om hun eigen mening te bevestigen. Ze zijn er werkelijk
van overtuigd dat ze niet al vooraf een eigen mening hadden en
dat hun verhaal dus rechtstreeks uit de Bijbel afkomstig is.
Wat mij echt interesseert is niet of vrouwen in de kerk al dan
niet een ambt mogen bekleden, maar wat de motivatie is van hen
die zeggen dat het mag en van hen die het willen verbieden.
|169|
Eerst zou je je kunnen afvragen wat een ambt nu eigenlijk is.
Bijvoorbeeld of het bij het ambt gaat om het uitoefenen van
macht. Er zijn tijden geweest waarin het bekleden van een ambt op
het eerste gezicht erg veel op machtsuitoefening leek. In de tijd
van de reformatie en van Calvijn werden mensen door mannen op de
brandstapel gebracht, en later, toen dat niet meer kon, werden
dominees door mannen geschorst of werd hun verteld dat ze niet
meer mochten zeggen wat ze dachten, ook door mannen. En gewone
mensen die niet gehoorzaam hun mond hielden werden
geëxcommuniceerd. Dat deden de ambtsdragers, mannen in dat geval.
Zoiets lijkt verdacht veel op machtsuitoefening, die dan
onwillekeurig aan het (mannelijke) ambt werd gekoppeld.
De werkelijkheid is een beetje anders.
Allereerst heeft de kerk nooit iemand ter dood gebracht, ook niet
in de tijd van de brandstapels: dat delegeerden de geestelijken
aan de overheid, die weliswaar uit mannen bestond, maar dat waren
geen kerkelijke ambtsdragers. En in de tweede plaats: de
ambtsdragers die toen en later voor de excommunicatie zorgden,
deugden niet. Dat waren valse ambtsdragers die misbruik maakten
van hun positie en valse ambtsdragers oefenen wél macht uit.
Echte ambtsdragers doen dat niet. Die oefenen een ambt uit, als
een vorm van liefde en zorg. Want dat is het belangrijkste van
het ambt: de zorg voor anderen.
Dat geldt voor de dominee. Dat is een herder die voor de schapen
zorgt en die het woord verkondigt. En voor de ouderling, die ook
een poosje een soort herder is. Niet te lang, want dan zou hij
misbruik kunnen maken van macht of verwaand worden. En een diaken
is helemaal iemand van de zorgsector. Dat zegt het woord diaken
al. Een diaken dient anderen.
Het gaat dus helemaal niet om macht, dat wordt bij ons juist
zoveel mogelijk voorkomen. Vandaar dat ouderlingen en diakenen
telkens moeten aftreden, ook als ze het heel goed hebben gedaan.
Dat staat wel niet zo in de Bijbel, maar het is een heel
verstandige maatregel en je mag ook verstandige dingen doen, die
niet letterlijk in de Bijbel staan.
Dominees zijn van die verstandige maatregel uitgezonderd; die
hoeven niet af te treden als ze het goed doen. Dat zou ook niet
kunnen: die moeten eerst vele jaren studeren voor ze zover zijn.
En die leren tijdens hun opleiding wel zoveel bescheidenheid, dat
van ieder verlangen naar macht niets meer overblijft. Trouwens,
de kritiek van hun gemeenteleden houdt hen vanzelf wel
bescheiden.
Goed, geen macht dus, wel zorg. Maar die zorg, mag die nu alleen
door mannen worden uitgeoefend?
Dat lijkt duidelijk. Altijd zijn het mannen geweest, die in de
kerk de ambten hebben uitgeoefend. Ook in de Bijbel waren het
mannen die als
|170|
apostelen en profeten zijn opgetreden. En als priesters, niet te
vergeten.
Het waren ook in het Oude Testament de jongens die besneden
werden, waaruit bleek dat zij een bijzondere plaats innamen.
Wanneer we de moderne ambten zoals die zich in de westerse kerken
hebben ontwikkeld, met het oudtestamentische priesterschap en het
nieuwtestamentische apostelschap gelijkstellen, zijn het altijd
mannen geweest die de ambten hebben uitgeoefend. Dan lijkt het
onjuist om vrouwen tot kerkelijke ambten toe te laten, zij het
niet uit bijgelovigheid, dan toch wel uit gewoonte.
Bovendien zijn er heel wat vrome christenen die Paulus aanhalen,
omdat hij heeft gezegd dat vrouwen in de gemeente moeten zwijgen.
Als de apostel werkelijk bedoeld heeft dat alle vrouwen altijd in
de gemeente hun mond moeten houden, moet hij daarvoor wel
steekhoudende argumenten hebben en het is verleidelijk die te
zoeken in de verschillen tussen man en vrouw.
Zit het in het verschil van hun chromosomen? Een man heeft een
stukje chromosoom minder dan een vrouw. Of komt het doordat een
vrouw kinderen kan baren en een man niet? Of omdat een vrouw een
kind de borst geven kan? Of omdat een man er lichamelijk anders
uitziet dan een vrouw of omdat hij andere hormonen heeft, of
liever een andere verdeling van zijn hormonen?
Er zullen mensen zijn die vertellen dat het verschil in de Bijbel
staat: de vrouw heeft eerst van de verboden vrucht gegeten en ze
heeft haar man ervan gegeven.
Misschien zijn de anatomische en psychologische verschillen ook
niet zo belangrijk en is het niet eens de zorgfactor, die het
ambt voor de man reserveert, want vrouwen zijn psychologisch in
het algemeen wat meer tot zorgen geneigd.
Maar misschien is dat laatste ook al een verouderd beeld. Moderne
vrouwen zijn niet alleen maar geschikt voor verpleegster of voor
huisvrouw. Dat we dat vroeger dachten, zou wel eens gebonden
kunnen zijn aan onze cultuur. Een vrouw kan net zo goed in Delft
studeren als een man en vrouwelijke artsen doen het zeker niet
minder dan hun mannelijke collega’s. Een stevige boerin is zeker
een man waard en een meubelmaakster kan prachtig werk leveren.
Misschien moeten we ons afvragen of een man wellicht beter
geschikt is voor het uitoefenen van gezag. Bij een aantal
diersoorten zijn het de mannetjes die de kudden aanvoeren en de
leiding nemen. Hoewel dat weer niet voor alle dieren geldt en
bovendien zijn wij geen dieren.
Mannen zijn meestal forser gebouwd. Die zouden beter hun gezag
kunnen uitoefenen omdat ze sterker zijn. Zou het iets met
spierkracht te maken hebben? Ik heb vaders de roede zien hanteren
en dat was niet mis.
|171|
Of zit het in de persoonlijkheid? Iemand die leiding geeft moet,
als het goed is, respect afdwingen, prestige hebben. Ik moest
denken aan mijn oude hoogleraar die in 1946 schreef over
prestige. Hij noemde allemaal mannen en geen enkele vrouw.
In het boek van de Winstons (George en Dora Winston: Vrouwen
in de gemeente van Christus) worden ook allemaal mannen
opgesomd, die niet alleen vonden dat vrouwen geen gezag mochten
uitoefenen, maar zelfs dat een vrouw minderwaardig was aan een
man.
Ik dacht een beetje beschaamd aan het loon dat vrouwen vroeger
bij het onderwijs verdienden voor hetzelfde werk als mannen
deden. Wij hebben er vroeger toch ook zo over gedacht. De mannen
hadden werk en konden opgeven welk beroep ze uitoefenden, maar
vrouwen die de hele dag in touw waren voor hun gezin, moesten
invullen: zonder beroep.
Ik dacht ook aan die moslimvrouwen die je op straat ziet. Die
zouden nooit een ambt kunnen bekleden. Ze worden zoveel mogelijk
kort gehouden en dom. Velen krijgen geen gelegenheid de taal te
leren van het land, waarin ze leven en ze gaan als ingepakte
poppen over straat, waarschijnlijk om geen mannen te verleiden.
Er zijn in ons land en in onze kerken dingen veranderd.
In de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) mogen vrouwen meestemmen
bij de verkiezing van ambtsdragers. Is dat nu goed of fout? Als
het nu goed is, hebben we het vroeger fout gedaan, net als bij
het onderwijs en dan zouden de vrouwen excuses kunnen eisen,
omdat ze zolang achtergesteld zijn. Het is de vraag of mannen
daartoe bereid zouden zijn, zeker als het ambtsdragers zijn die
dat vroeger hebben tegengehouden. Dat waren wel allemaal
mannen.
Ik kan me voorstellen dat ik een vrouw zou kunnen tegenkomen, een
ongehuwde dame, die vroeger onderwijzeres is geweest en die nu
lerares heet en hetzelfde salaris krijgt als haar mannelijke
collega. Of zelfs meer, als ze hoofd is, directeur zoals dat nu
heet. Trouwens, ook gehuwde dames kunnen nu zo’n baan hebben. En
zo iemand zou me, net als de Winstons, kunnen uitleggen dat
vrouwen in geen enkel opzicht minder zijn dan mannen.
Maatschappelijk zou ze dat me vele voorbeelden kunnen staven. Ze
zou kunnen wijzen op mensen als mevrouw Clinton of mevrouw
Albright, als het gaat om leidinggeven en prestige. Maar ze zou
ook, net als de Winstons, kunnen aanvoeren dat de vrouw na
Christus’ komst uit haar vroegere minderwaardige positie bevrijd
is (denk aan de moslims: die denken anders over Christus). Als
dat waar is, is het een beetje jammer dat zoiets pas na twintig
eeuwen duidelijk wordt.
De Winstons maken in hun boek duidelijk dat er altijd, ook in de
tijd van de Bijbel, profetessen zijn geweest. Dat er altijd
vrouwen zijn geweest die
|172|
leiding hebben gegeven en het evangelie hebben gebracht. Ze zijn
het helemaal met Paulus eens, als hij zegt dat gehuwde vrouwen
tijdens een gemeentevergadering hun man niet voor gek moeten
zetten en geven zo aan het zwijggebod een heel andere inhoud dan
velen van ons er jarenlang aan hebben gegeven.
Hun argumenten spreken me wel aan, maar ik weet niet of ze gelijk
hebben. Daarvoor zou ik te rade moeten gaan bij classici,
historici, theologen, cultureel antropologen en andere
deskundigen. Helaas bestaat de meerderheid van deze deskundigen
nog altijd uit mannen, net als alle kerkelijke vergaderingen die
de vrouwen tot nog toe, terecht of ten onrechte, uit de ambten
hebben geweerd.
Maar langzamerhand begint er een kentering te komen. Er zijn
steeds meer vrouwen die studeren. Zelfs onze eigen
theologieopleidingen hebben vrouwelijke studenten. En, laat ik
dat niet vergeten, er bestaan zelfs (mannelijke) dominees die het
met bepaalde ideeën van de Winstons eens zouden zijn, als ze
mochten.
Zelf acht ik me niet bevoegd om al de taalkundige en exegetische
argumenten van de Winstons te beoordelen, al krijg ik de indruk
dat hun boek een doorwrocht stuk werk is, dat een betrouwbare
indruk maakt. Een enkele maal heb ik mijn vraagtekens. Maar ik
ben ook een man, die bovendien een leven lang opgegroeid is in
een vrouw-onvriendelijke maatschappij. Hoe ik vroeger over
vrouwen dacht zal ik u niet vertellen. Nu denk ik er een beetje
anders over, maar ook nu ben ik ernstig bevooroordeeld. Weet u,
ik doe alles nu samen met mijn vrouw, net als de Winstons.
Zoals u ziet, ook mijn motivatie is niet objectief. Vandaar dat ik niet durf beoordelen wie er gelijk heeft. Wel zou ik willen weten wat de motieven zijn om voor of tegen de vrouwelijke ambtsdrager te pleiten. Een zuiver psychologische, zo niet psychiatrische vraagstelling. Quod erat demonstrandum.
P.L. Los is zenuwarts in ruste.