Een ‛episco-presby-gational’ kerkmodel
1997
|258|
In artikel 1.1 van de concept-kerkorde voor de toekomstige VPKN
presenteert deze kerk zichzelf op grond van haar belijden als
gestalte van de ene heilige katholieke of algemene christelijke
kerk. Vervolgens wordt in artikel 1.4 een opsomming gegeven van
wat zij als haar confessioneel erfgoed beschouwt:
— eerst de oecumenische
belijdenissen van de catholica: de Apostolische
geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Nicea en de
geloofsbelijdenis van Athanasius,
— vervolgens de lutherse
belijdenisgeschriften: de Onveranderde Augsburgse confessie en de
catechismus van Luther,
— verder de belijdenissen van
de gereformeerde traditie: de catechismus van Heidelberg, die van
Genève, de Nederlandse geloofsbelijdenis en de Dordtse
leerregels,
— en tenslotte — zij het niet
als credo maar als betekenisvolle documenten — de Barmer Thesen
en de Leuenberger Concordie.1
Daarmee wil naar mijn inzicht gezegd zijn dat deze kerk zichzelf ziet als gestalte van de catholica, die door de hervorming is heengegaan, zowel in lutherse als in gereformeerde zin, en die openstaat voor voortdurende hervorming — ook als er vanuit de oecumene kritische vragen gesteld worden bij haar reformatorische positie. Daarbij denk ik in verband met het thema van deze studiedag vooral aan de door de Lima-ambtstekst (LA 1982) alom in de wereldkerk gestimuleerde discussie over het ambt.2
Met het oog daarop zou ik ervoor willen pleiten het exclusief presbyteriaal-synodale model van de concept-kerkorde uit te bouwen tot het ‘episo-presby-gational’ model,3 zoals dat voor het eerst werd voorgesteld in
1 Concept Kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk
in Nederland, eerste lezing, Leusden 1994, 2.
2 Zie vooral Max Thurian (ed.), Churches respond to BEM,
I-VI, Geneva 1986v. en Baptism, Eucharist and Ministry
1982-1990, Report on the process and responses, Geneva
1990.
3 De herkomst van de term episco-presby-gational heb ik
niet kunnen achterhalen. Ik kwam hem voor het eerst tegen bij P.
Staples, The Liturgical Movement in the Netherlands Reformed
Church 1911-1995, (IIMO Research Pamphlets 9),
Leiden/Utrecht 1983, 8: „If this is indeed the case (nl. dat er
in de oecumene een soort ➝
|259|
het manifest van Tranquebar (1919),4 vervolgens werd overgenomen door Faith and Order (Lausanne 1927, zie beneden) en in 1947 voor het eerst werd toegepast in de Church of South-India,5 om tenslotte in LA 1982 als model te worden aanbevolen voor de komende oecumenische kerk.6 Nadat in LA 26 gesteld is dat het kerkelijk ambt drie dimensies heeft: het persoonlijke, het collegiale en het communale, zegt het commentaar:
Deze drie aspecten moeten bijeen gehouden worden. In verschillende kerken is op een ervan te veel nadruk komen te liggen ten koste van de andere twee. In sommige kerken dreigt de persoonlijke dimensie van het ambt afbreuk te doen aan de collegiale en communale dimensies. In andere kerken vragen de collegiale en communale dimensies zoveel aandacht dat het ambt zijn persoonlijke dimensie verliest. Elke kerk moet zichzelf afvragen waarin haar ambtsuitoefening in de loop van de geschiedenis tekort is geschoten.
➝ ‘middle ground’ gegroeid is die de oude tegenstelling
Rome-Genève transcendeert, J.K.), then it could be said that the
‘Lima-texts’ recently published by the World Council of Churches
are almost certain to reopen some of the earlier debates on the
subject of Reformed Catholicity: including the apostolic ministry
and the so-called ‘episcopresbygational church-order’”.
4 „In de komende kerk moeten, naar we geloven, drie
schriftuurlijke elementen worden vastgehouden: 1. Het
congregationalistische element, dat ‘de hele kerk’
vertegenwoordigt, waarin ‘ieder lid’ onmiddellijk toegang tot God
heeft en zijn talent voor de ontwikkeling van het hele lichaam
gebruikt. 2. Wij geloven dat deze kerk ook zou moeten bevatten
het element van overdracht van bevoegdheid van beneden af en wel
in een georganiseerde vorm, zoals de presbyterianen dat kennen,
waardoor dus de kerk kan spreken op een organische wijze door
middel van generale vergaderingen, synodes en raden. 3. Wij
geloven, dat deze kerk tevens dient te kennen het
vertegenwoordigend, uitvoerend episcopaal element. Alle drie
elementen — geen enkele ervan is absoluut of genoegzaam zonder de
andere — dienen in de kerk van de toekomst hun rechtmatige plaats
te verkrijgen, want wij bedoelen geen compromis ter wille van de
vrede, maar wel alles te omvatten ter wille van de waarheid”,
Manifest van Tranquebar, geciteerd in: Th.B.W.G. Gramberg,
Oecumene in India en Ceylon, Den Haag, 1962, 37v.
5 Zie voor een boeiende weergave van de theologische,
kerkpolitieke en praktische vragen die moesten worden opgelost
voordat de verschillende ambtstradities van de kerken die bij de
hereniging waren betrokken, met elkaar konden worden verzoend: L.
Newbigin, The Reunion of the Church, London,
19602, spec. hfdst. 9 ‘The Ministry’ en Newbigin,
Unfinished Agenda. An Autobiography, London, 1985. De
statuten van de Church of South-India verklaren, dat deze kerk
plaats moet bieden voor episcopale, presbyteriale en
congregationalistische elementen. En dat het episcopaat, het
presbyteriaat en de vergadering der gelovigen alle, ieder op
eigen terrein, verantwoordelijkheid zullen dragen voor en gezag
uitoefenen over leven en werken der kerken (II,8).
6 Doop, Eucharistie en Ambt. Verklaring van de Commissie voor
geloof en kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Amersfoort,
1982, 44v. Zie ook Episkopè and Episcopate in Ecumenical
Perspective (Faith and Order Paper No. 102), Geneva 1980,
6.
|260|
Het is de erkenning van deze drie dimensies die achter een aanbeveling van de eerste wereldconferentie van Geloof en Kerkorde in Lausanne 1927 ligt: ‘Gezien (I) de plaats die het episcopaat, de raad van presbyters en de vergadering der gelovigen respectievelijk hadden in de kerkorde van de vroege kerk en (II) het feit, dat elk van deze bestuurssystemen, de episcopale, presbyteriale en congregationele, kan bogen op aanvaarding door grote christelijke tradities in heden en verleden, en (III) het feit, dat elk van deze patronen velen kent die geloven dat ze wezenlijk zijn voor de juiste inrichting van de kerk, erkennen wij dat elk van deze elementen een passende plaats toekomt bij de ordening van het kerkelijk leven van een herenigde kerk onder voorwaarden, die nadere studie vereisen’.
Ik betreur het dat de bouwmeesters van de concept-kerkorde op geen enkele wijze geprobeerd hebben aan de droom die achter LA 26 schuilgaat gestalte te geven. Dachten we met de Limatekst klaar te zijn toen we onze — overwegend afwijzende en van weinig zelfkritiek getuigende — reacties7 hadden ingezonden? Hoe dan ook, Samen op Weg-kerken hebben een oecumenische kans voorbij laten gaan doordat ze de vragen door Lima aan de orde gesteld hebben genegeerd. Daarmee wil overigens niet gezegd zijn dat we LA kritiekloos zouden moeten bijvallen, maar wel dat het met het oog op de oecumenische kerk van de toekomst geboden is dat we onszelf eerst de kritische vraag stellen of onze ambtstraditie vatbaar is voor verrijking om dan vervolgens ook aan te geven welke elementen uit onze traditie wij onopgeefbaar achten. Het laatste is in ruime mate gebeurd („de ouderling is voor ons onopgeefbaar”), het eerste („zoudt u eens willen nadenken over een bepaalde vorm van persoonlijk episcopaat?” niet of nauwelijks.8 Wanneer ik er voor pleit de presbyteriaal-synodale kerkorde open te breken, zowel in episcopale als in congregationele richting, doe ik dat om twee redenen:
Ten eerste: we hebben alle drie de tradities ‘in huis’, zij het dat de ene sterker is dan de ander:
7 De gezamenlijke reactie van de NHK en de GKN is te
vinden in Churches respond to BEM, IV, resp. 100-109,
die van de ELK in Ibid. V, 18-22. Een kritische
evaluatie van deze reacties gaf Karel Blei, ‘De receptie van de
Lima-tekst over doop, eucharistie en ambt in Nederland’,
Nederlands Theologisch Tijdschrift 40 (1986), 14-43.
8 Vgl. de opmerking van A. Houtepen naar aanleiding van de
Nederlandse reacties op BEM: „Op één wezenlijk punt is er
gefaald. Niet de eigen traditie werd getoetst aan de resultaten
van de oecumenische bezinning, maar Lima werd getoetst aan de
eigen traditie. Dat gebeurde met name ten aanzien van het
omstreden hoofdstuk over het ambt”, geciteerd door A.W. Berkhof,
‘Over protestantse problemen, reformatorische reacties en
gereformeerde geluiden’, Kosmos + Oecumene, 21 (1987)
I/2, (Reacties op Lima), 27v.
|261|
a) De officiële hoofdstroom is uiteraard de presbyteriale, zoals
vastgelegd in de huidige kerkorde van de hervormde en de
gereformeerde kerk, maar ook — zij het wat afgezwakt — in die van
de lutherse kerk.9
b) Daarnaast is er een
niet-officiële, maar gestadig groeiende congregationele stroom,
zowel in de gereformeerde kerken (G.
Dekker10),
als ook in de hervormde kerk (G.D.J.
Dingemans11). Met name de kerken in de grote steden
raken er steeds meer van overtuigd dat er in de kerk van de
toekomst ruimte moet zijn voor een bonte veelkleurigheid aan
gemeentevormen, elk met een grote vrijheid van handelen, niet
gehinderd door allerlei ‘centrale’ (meestal beperkende)
kerkordelijke regels.
c) En tenslotte treffen we de
sporen aan van een kleine episcopale stroom: nazaten van de —
sterk door de anglicana beïnvloede — beweging Hervorming en
Catholiciteit, die rond de totstandkoming van de hervormde
kerkorde 1951 nogal wat stof heeft doen opwaaien (onder meer J.
Loos, J.M. Gerritsen). De beweging heeft vandaag de dag
nauwelijks nog aanhangers, maar haar opkomen voor de
katholiciteit en apostoliciteit van de kerk is, mits geplaatst in
de nieuwe en veel bredere context van LA 1982, actueler
dan
9 In haar Verantwoording bij de herziene versie
van de concept-kerkorde (gedateerd 2 september 1993) schrijft de
Werkgroep Kerkorde in antwoord op het verwijt dat zij gekozen zou
hebben voor een congregationalistische kerk: „De Verenigde
Reformatorisch/Protestantse Kerk zal voluit een kerk van het
presbyteriaal-synodale type zijn”.
Over de Nederlandse lutheranen en hun aanpassing aan de
calvinisten: W. Bley in Rondom het Woord 35 (1993)
(themanummer over de SoW-kerkorde), 26: „De Nederlandse
lutheranen hebben zich anders georganiseerd — wie weet uit
overlevingstechniek — zoveel mogelijk lijkend op de gereformeerde
kerkstructuur. Dus ook met een synode en met mensen die een soort
kerkeraad vormen. Stel je voor dat de lutheranen hier aan het
eind van de zestiende eeuw met een bisschop waren gekomen terwijl
de gereformeerden net alle bisschoppen eruit hadden gegooid. Dat
was nooit goed gevallen.”
10 Bijvoorbeeld G. Dekker, Het ambt: van boven of van
beneden?, Baarn 1979 en Idem, Samen op weg: de juiste
koers?, drie artikelen in: dagblad Trouw, 28, 29 en
30 april 1992.
11 G.D.J. Dingemans, Een huis om in te wonen, Den Haag
1987, 185v. en Dingemans, ‘Congregationalisme, een begaanbare
weg?’ in: Van top tot teen, een drietal lezingen over
congregationalisme en ambt, Velp 1996, 9-15. Daarin ook
(29-38) het belangwekkende referaat van M. Nijkamp, ‘Van top tot
teen, ambt in een congregationalistische kerk’, waarin hij stelt
dat een ‘bisschop’ niet vreemd is voor congregationalisten. Hij
wijst er verder op dat bij de kerkhereniging in Zuid-India in
1947 drie van de negen nieuwe bisschoppen congregationalisten
waren.
|262|
ooit.12 Ook valt in dit verband te denken aan de enkele Nederlandse lutheraan, die nog een zintuig heeft voor het bisschopsambt, zoals dat wordt verondersteld in de Augsburgse Confessie, en zoals grote delen van de lutherse wereldkerk het vandaag de dag nog kennen.13
Mijn voor de hand liggende vraag is dan ook: waarom is er niet gezocht naar een model waarin de beste elementen van alle drie de tradities in een nieuwe configuratie worden samengebracht? Om zo te zeggen in een soort mix van Van Ruler, Loos en Dingemans? Het uitgesproken presbyteriale model waarvoor nu gekozen is, levert in feite een „uitvergrote hervormde kerk” op14 en ik vraag me af of zowel de lutheranen met hun toch licht episcopale ambtsopvatting15 als de gereformeerden met hun toch licht
12 Over de invloed van de anglicana op de liturgische
beweging van de jaren dertig en op de beweging Hervorming en
Catholiciteit in de jaren vijftig zie P. Staples, The
liturgical movement in the Netherlands Reformed Church,
passim. Over de gesprekken die hervormden en anglicanen in de
periode van 1958-1984 hebben gevoerd, zie P. Staples,
Relations between the Netherlands Reformed Church and the
Church of England since 1945, Lewiston/Queenston/Lampeter,
1991. In zijn evaluatie van de conversations (niet:
negotiations!) vraagt de auteur zich af of de Limatekst van 1982
een goede aanleiding zou kunnen zijn om de toen op niets
uitgelopen gesprekken weer opnieuw te openen: „The crucial
question is whether this particular ‘convergence text’ has now
placed the relationship between the Netherlands Reformed Church
and the Church of England in a new context. The answer depends on
whether the Netherlands Reformed Church is also prepared to
consider this part of the Lima-Text positively”. Ondanks de
overwegend negatieve reactie van de NHK (zie noot 8) lijkt het
mij voor de toekomst van Samen op Weg-kerken van vitaal belang,
dat zij — zeker met het oog op de oecumenische ontwikkelingen in
Europa (zie noot 18, 19, 20, 22) — de contacten met de Kerk van
Engeland (weer) aangaan en uitbouwen.
13 Voor een evenwichtige weergave van de lutherse ambtsopvatting
zie H. Meyer, Die Amtsfrage im Lichte des Lutherischen
Verständnis von Kirche, (manuscript lezing Kampen, 1993),
13: „Zum Amtsverständnis der lutherischen Reformation gehört,
dass es das Bischofsamt nicht ablehnt, sondern es vielmehr als
ein übergemeindliches Amt schätzt und bejaht. Die lutherischen
reformatoren fordern zwar mit grossem Nachdruck die Reform des
Bischofsamtes, wie es in der römisch-katholischen Kirche ihrer
Zeit verstanden und gelebt wurde (vgl. CA 28), möchten es aber
als solches bewahren”.
14 J. van der Graaf, in een interview met het Fries
Dagblad, 1 juni 1995.
15 De uitdrukking ‘het openbare ambt van Woord en Sacrament mag
dan in theorie een anti-klerikale c.q. anti-episcopale spits
hebben, in de praktijk denkt b.v. ook een lutheraan als W. Bley
aan de predikant of de bisschop. Sprekend over degenen die door
de gemeente tot het ambt worden geroepen zegt hij: „In Nederland
heten deze mensen dominees, in andere kerken worden ze priester
of bisschop genoemd. Ze worden bijgestaan door mensen die door de
gemeente verkozen zijn en geroepen zijn tot bijstand in het
openbare ambt van Woord en Sacrament en die verschillende taken
hebben. Sinds jaar en dag worden deze mensen in drie groepen
verdeeld: ouderlingen, diakenen en kerkrentmeesters. Ze vormen
met de predikant een kerkeraad waarin ze alles samen doen”,
Rondom het Woord, 35 (1993), 27v. In tegenstelling tot
Bley die de vraag, of zij ➝
|263|
congregationalistisch kerkbegrip16 zich daarin op den duur thuis zullen voelen. In elk geval zou er veel meer echt-oecumenische ruimte in het Samen op Weg-proces gekomen zijn, wanneer de onderlinge verschillen in kerkbesef niet waren weggepoetst, maar juist geaccentueerd.
Te meer omdat we — en dat is mijn tweede reden — zodoende op een creatieve manier zouden inspelen op de ontwikkelingen in de oecumene. Gezien de verregaande convergentie, waarvan allerlei dialogen sinds LA blijk geven — onder andere Gods Reign and Our Unity 1984,17 Meissen 1988,18 Porvoo 199219 — wordt het steeds duidelijker: kerken die op zoek zijn naar de gestalte van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk (waarom is dat laatste weggelaten in artikel 1.1 van de concept-kerkorde?20), zullen recht moeten doen aan zowel het presbyteriale, als het congregationele en het episcopale element — niet vanwege een soort grootste-gemene-delerdenken, maar omdat in alle drie essentiële elementen van het kerk-zijn bewaard zijn. Ik vind het daarom onbegrijpelijk dat er in de concept-kerkorde niets terug te vinden is van wat zo langzamerhand in de oecumene als communis opinio is aanvaard.
➝ die geroepen zijn tot bijstand in het openbare ambt ook
zelf een voluit kerkelijk ambt dragen openlaat, stelt K. van der
Horst, dat kerkeraadsleden volgens de lutherse kerkorde
principieel geen ambtsdragers zijn. Ze oefenen een ‘dienst’ uit
of hebben een ‘taak’, maar ze dragen geen ambt. Zie K. van der
Horst, „Een lutherse reactie”, Eredienstvaardig 4 (1988)
6.
16 „Je kunt denk ik wel zeggen, dat de stroom waaruit ik voortkom
(de GKN) een sterkere congregationalistische inslag heeft dan bij
voorbeeld de NHK”, aldus M. Gosker, „Het ambt, centrum van
eenheid of struikelblok in de oecumene”, in: Van top tot
teen, 19.
17 Gods Reign and Our Unity. The Report of the
Anglican-Reformed International Commission,
London/Edinburgh, 1984. Een uiterst boeiende poging om de
eeuwenoude verschillen tussen anglicanen en gereformeerden te
overbruggen, bij voorbeeld door niet alleen — in de geest van BEM
— aan de presbyterianen te vragen het bisschopsambt te overwegen,
maar ook — in tegenstelling tot BEM — aan de episcopalen te
vragen het ambt van ouderling (elder) een plaats te geven.
18 The Meissen Agreement, (overeenkomst tussen de Kerk
van Engeland en de Duitse Evangelische Kerk), Occasional
paper No. 2), London 1995.
19 Together in Mission and Ministry. The Porvoo Common
Statement with Essays on Church and Ministry in Northern
Europe, London 1993. Het resultaat van de gesprekken tussen
de Britse/Ierse anglicaanse kerken en de lutherse kerken van
Scandinavië en de Baltische landen.
20 Zie voor een kritische bespreking van de concept-kerkorde op
dit punt: L.J. Koffeman, Gestalte en gehalte,
oecumenisch-theologische en kerkrechtelijke implicaties van het
visitekaartje van de VPKN (Kamper Oraties, nr. 3) Kampen
1994, 24v. Ook A.H.C. van Eijk, „De apostoliciteit van de kerk in
artikel 1 van de kerkorde”, Kerk en Theologie 46 (1995),
148-154.
|264|
Dat met name het bisschopsambt presbyterialen en congregationalisten zwaar op de maag ligt is begrijpelijk. Toch zal de bisschop, voor het grootste deel van de wereldkerk nu eenmaal een vanzelfsprekende figuur, — hoe dan ook verstaan — een plaats moeten krijgen in de komende oecumenische kerk. Waarom zouden we daar dan niet al vast op inspelen? Al was het alleen maar door er over na te denken. Gelukkig komt er op dit punt hier en daar in onze kerkelijke familie iets op gang. Ik wijs op twee zaken:
a) De Leuenberg-Gemeenschap, waartoe alle drie de Samen op Weg-kerken behoren, heeft onlangs in het document Die Kirche Jesu Christi (1995) uitgesproken dat de verscheidenheid aan ambtelijke tradities te beschouwen is als geestelijke rijkdom en dat zowel het historische bisschopsambt, als ook de ‘bishop-in-presbytery’ verstaan kan worden als dienst aan de eenheid.21 Met een verwijzing naar het groeiend aantal oecumenische dialogen op wereldschaal wordt gezegd: „Es ist unsere Hoffnung, daß es nur eine Frage der Zeit ist, bis alle an der LK beteiligten lutherischen und reformierten Kirchen Europas diese Schritte nachvollziehen können”.22
Dit rapport is op 8 november 1996 in de triosynode besproken, maar helaas deed zich daar — mede vanwege de begeleidende stukken van de synodes en hun adviesorganen — hetzelfde verschijnsel voor als bij de discussie over BEM: het rapport, met name wat er over het ambt gezegd wordt, werd vrijwel uitsluitend beoordeeld vanuit de eigen traditie. De uitdaging tot zelfkritiek, met name op het punt van onze ambtstraditie, werd niet aangenomen. Men had bijvoorbeeld ook kunnen besluiten — geheel conform de wens van Leuenberg dat de reformatorische kerken het gesprek over de apostolische successie zouden aangaan23 — dit rapport te gebruiken als uitgangspunt voor een hernieuwd gesprek met de Kerk van Engeland, die met kritische belangstelling de ontwikkelingen binnen de Leuenberg-Gemeenschap volgt.24
b) De gereformeerde deputaten Oecumene hebben onlangs in opdracht van de synode, naar aanleiding van de discussie over LA 1982, een rapport
21 „Die Kirche Jesu Christi, der reformatorische Beitrag
zum ökumenischen Dialog über die kirchliche Einheit” in:
Wachsende gemeinschaft in Zeugnis und Dienst,
Reformatorische Kirchen in Europa, Frankfurt am Main 1995, 35.
Nederlandse vertaling (niet in de handel), 17v.
22 Ibid., 57. Nederlandse vertaling, 38.
23 „Kriterien für Stellungnahmen zu den Lima-Erklärungen” in:
Konkordie und Ökumene, die Leuenberger Kirchengemeinschaft in
der gegenwärtigen ökumenischen Situation, Texte der Konferenz von
Straszburg, Frankfurt am Main 1988, 36.
24 Zie het sympathieke referaat van de bisschop van Ely, Stephen
Sykes, „The Church of England and the Leuenberg Church Fellowship
in Europe — Opportunities, Limits, Possibilities” in:
Wachsende Gemeinschaft in Zeugnis und Dienst,
248-255.
|265|
geschreven over het bisschopsambt. Een uitstekend stuk, waarin nog net geen aanbeveling richting bisschop wordt gedaan, maar wel een soort sterkte/zwakte-analyse wordt gegeven van het bisschopsambt.25 De synode besloot het rapport in te brengen in een volgende gezamenlijke synodevergadering met hervormden en lutheranen. Zo doet zich het opmerkelijke verschijnsel voor dat de drie Samen op Weg-kerken uitgerekend door hun meest laagkerkelijke participant worden geconfronteerd met de vraag naar de bisschop!
Om aan te geven dat het samen op weg gaan naar een episco-presby-gationeel kerkmodel geen idealistische slag in de lucht is, maar een uiterst reële zaak, wil ik tenslotte herinneren aan de onlangs in Schotland (weer) op gang gekomen multilaterale dialoog tussen episcopalen, presbyterialen en congregationalisten.26 Al is er nog een lange weg te gaan, volgens de berichten lijkt een consensus mogelijk, niet alleen over een bepaalde vorm van persoonlijk episcopaat, maar ook over ouderling (in de zin van ‘elder’) en de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente.
Er komt dus enige beweging in de vastgeroeste posities. Ik hoop dan ook dat het nog niet te laat is om ook binnen de Samen op Weg-kerken het gesprek te openen over een werkelijk oecumenische kerkorde. Want hoe spannend het Samen op Weg-proces ook mag zijn, Wim van der Zee had gelijk toen hij schreef: „het gaat pas echt spannend worden als het episcopale, het presbyteriale en het congregationalistische met elkaar in verbinding worden gebracht”.27
25 Het bisschoppelijk ambt, rapport Deputaten
Oecumene, 1995 (niet in de handel).
26 De gesprekken worden gevoerd door een werkgroep van de
Multilateral Church Conversation, bestaande uit
vertegenwoordigers van de Church of Scotland, de United Free
Church, de United Reformed Church, de Methodist Synod in
Scotland, de Congregational Union of Scotland en de Scottish
Episcopal Church. Zie R. Halliday, in: The Porvoo
Statement, 143 (een beschrijving van de oecumenische
ontwikkelingen in Schotland), en in Trouw, 24 mei
1995.
27 W. van der Zee, Hervormd Nederland, 6 december
1986.