Eijk, A.H.C. van

Oecumenische dialogen over episkopè en het bisschopsambt

1997

|71|

Oecumenische dialogen over episkopè en het bisschopsambt

 

Oecumenische strategie

Het ligt voor de hand dat men in een oecumenisch gesprek zoekt naar datgene wat men terzake gezamenlijk kan zeggen. De strategie is erop gericht te beginnen met datgene wat verbindt en van daaruit de geschiedenis te herlezen — tot op het punt waarop het niet langer lukt eenstemmig te spreken. Men werkt als het ware van beneden naar boven en van het ‘mindere’ naar het ‘meerdere’.

Een concept dat in alle dialogen waarin het bisschopsambt ter sprake komt een sleutelrol vervult en dat dient als gemeenschappelijke basis is episkopè. Episkopè (toezicht of opzicht) wordt gezien als één van de taken van het ambt en als even wezenlijk voor de kerk als voor het ambt als zodanig. Men wil er een functie mee aanduiden en stelt dan vervolgens dat deze functie in de loop van de geschiedenis door verschillende personen of groepen (colleges) van personen is waargenomen, bijvoorbeeld door een episkopos of bisschop, maar ook door een synode. Is de functie wezenlijk, de naam van de functionaris(sen) is historisch en variabel. Zo kan de geschiedenis — die van de oude kerk, maar ook die van de Reformatie — worden herlezen. Zo kunnen de niet-episcopale kerken aan de episcopale duidelijk maken dat zij in de zestiende eeuw weliswaar hebben gebroken met de bisschoppen maar de functie van episkopè hebben behouden door haar een andere plaats en een andere naam te geven.

Een ander belangrijk concept dat in deze strategie een rol speelt is dat van apostolische traditie. Het houdt niets anders in dan dat de kerk wil gaan in het spoor van de apostelen. ‘Apostolische traditie’ is gegeven met haar in de geloofsbelijdenis (die van Nicea-Constantinopel) beleden apostoliciteit. De opvolging in het (apostolisch) ambt staat in functie van deze ‘inhoudelijke’ apostoliciteit. Langs deze weg probeert men een doorbraak te bewerkstelligen in de moeilijke kwestie van de apostolische successie, de opvolging in het ambt. Deze twee concepten worden in het Limarapport en in vele bilaterale dialogen gevonden. Zij vormen de basis waarop vele kerken zich kunnen verenigen. Voor een nadere precisering maakt het natuurlijk verschil of twee episcopale kerken dan wel een episcopale en een niet-episcopale met elkaar

|72|

in gesprek zijn. Ik geef het voorbeeld van de anglicaanse gemeenschap en haar gesprekken met drie verschillende partners.

In gesprek met de niet-episcopale gereformeerden (de reformed van de WARC)1 wordt gesteld dat de Reformatoren op het niveau van de plaatselijke kerk het ignatiaanse patroon van de drie ambten opnieuw hebben ingevoerd. Daardoor werd het evenwicht tussen de persoonlijke en collegiale uitoefening van het ambt, dat met de ontwikkelingen in de vierde eeuw verloren was gegaan, hersteld. Op dat niveau kennen de gereformeerden een persoonlijk en collegiaal uitgeoefende episkopè en hebben zij al bisschoppen (zelfs als die niet zo heten). Zij moeten zich nu, aldus dit document, afvragen of ook op het regionale niveau de episkopè niet een persoonlijk karakter moet krijgen, dat wil zeggen behalve door een college (synode) ook door een persoon moet worden uitgeoefend. In deze dialoog met een niet-episcopale kerk wordt van beneden naar boven gewerkt, van de plaatselijke kerk naar het regionale niveau.

In de dialoog van de anglicanen met de rooms-katholieken, die evenals zij bisschoppen hebben, is episkopè op regionaal vlak geen probleem.2 Daar gaat het eerder om de vraag of er ook episkopè is op het niveau van de universele kerk en wat het gezag daarvan is. Ook hier werkt men van beneden naar boven, in die zin dat men op zoek gaat naar de ontwikkeling van ‘boven-diocesane’ episkopè (die van de metropolieten en de patriarchen) om langs die weg uit te komen bij de episkopè van de bisschop van Rome.

Nog weer iets anders liggen de zaken in het zgn. Porvoo Common Statement (1992)3 waarin de anglicaanse keken van Groot-Brittannië en Ierland en de lutherse van de Scandinavische landen en het Balticum stappen hebben gezet die na ratificatie door de kerken moeten leiden tot volledige gemeenschap (full communion). Het gaat hier om lutherse kerken die ten tijde van de Reformatie de bestaande bisschopszetels niet hebben opgegeven (er is dus continuïteit van zetels). De strategie die van episkopè naar episcopal office en de opvolging daarin leidt kan hier goed gevolgd worden.4


1 God’s Reign and our Unity, London/Edinburgh 1984, 91-96 en 112-119.
2 ARCIC I Final Report, London 1982, en daarvan vooral de tekst Authority in the Church I, 2-12.
3 Together in Mission and Ministry. The Porvoo Common Statement with Essays on Church and Ministry in Nothern Europe, London 19942.
4 Aangaande episkopè en bisschopsambt zegt de tekst samenvattend: „We believe that a ministry of pastoral oversight (episcope), exercised in personal, collegial and communal ways, is necessary as witness to and safeguard of the unity and apostolicity of the Church. Further, we retain and employ the episcopal office as a sign of our intention, under God, to ensure the continuity of the Church in apostolic life and witness” (§32k).

|73|

Enkele problemen

De uiteengezette strategie is niet zonder problemen. Ik wil er drie noemen. Onnodig te zeggen dat wat hier als ‘problemen’ wordt gepresenteerd vanuit het (katholieke) standpunt van de schrijver als zodanig wordt waargenomen en benoemd.

1. De discussie tussen episcopale kerken als de Anglicana en de Romana en de grote reformatorische kerken als de gereformeerde en (vooral) de lutherse gaat over de episkopè op regionaal niveau. Maar de termen ‘lokaal’ en ‘regionaal’ zijn verwarrend. Zij worden in dit verband in geografische zin gebruikt. We moeten echter niet uit het oog verliezen dat met het ontstaan (in de vierde eeuw) van door presbyters geleide eucharistische samenkomsten buiten de bisschopsstad (met andere woorden de ontwikkeling van het parochie-systeem) de in geografische zin regionale kerk theologisch een locale kerk bleef rond de bisschop, die door zijn presbyters werd vertegenwoordigd.5 Op de weg die vooral in de anglicaans/gereformeerde dialoog gegaan wordt dreigt men te vergeten dat met de Reformatie het zwaartepunt van het kerk-zijn werd verplaatst naar de verzameling van gelovigen ter plaatse, de local congregation — met deze verplaatsing lijkt de neiging naar congregationalisme gegeven.

2. Men heeft al eerder opgemerkt dat de Limatekst, die de kerken tot het aanvaarden (of opnieuw vormgeven) van het drievoudig ambt zoekt te bewegen, weinig zegt over episkopè op het niveau van de universele kerk. Dat is ook in verschillende andere dialogen waarbij niet-episcopale kerken betrokken zijn het geval.6 De reden daarvoor is wel de genoemde werkwijze: van beneden naar boven, van wat allen delen naar wat volgens sommigen ook nog bij het kerk-zijn hoort. Men heeft wel weet van die universele episkopè, maar omdat men noodgedwongen van onderop begint te ‘repareren’, komt


5 Dit punt is naar voren gebracht door de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland in haar antwoord op de Limatekst. Vgl. Churches respond to BEM, V (Faith and Order Paper No. 143), Geneva 1988, 14-16. Het nieuwe wetboek van de Rooms-Katholieke Kerk heeft aan het onbesliste spreken van Vaticanum II op dit punt een eind gemaakt door de kerk rond de bisschop de ‘particuliere’ kerk te noemen (welke dialectisch de ‘universele’ oproept).
6 De aandacht voor de episkopè op het niveau van de universele kerk in de gesprekken waarin ook niet-episcopale kerken vertegenwoordigd zijn, ontbreekt niet geheel. Zie bijvoorbeeld Groupe des Dombes, Le ministère épiscopal. Réflexions et propositions sur le ministère de vigilance et d’unité dans l’Église particulière, Taizé 1976, nrs. 36 en 46-48; Internationale gereformeerd/rooms-katholieke dialoog (II), Naar een gemeenschappelijk verstaan van de kerk, nr. 142d. Nederlandse vertaling in H.P.J. Witte (red.), Kerk tussen erfenis en opdracht. Protestanten en katholieken op weg naar een gemeenschappelijk kerkbegrip (IIMO Research Publications 39), Utrecht/Leiden 1994, 64.

|74|

men aan wat daarboven ligt nog niet toe. Men is dan geneigd bij het collegiale karakter van de episkopè eerder te kijken naar de collegialiteit met de andere ambtsdragers in de plaatselijke kerk dan naar die tussen degenen die de episkopè op regionaal niveau persoonlijk gestalte geven. Een indirect gevolg hiervan is dat het bisschopsambt bijna uitsluitend als een regionaal ambt (in de geografische zin van het woord) wordt beschouwd en dat de universeel-kerkelijke dimensie ervan niet tot haar recht komt. In de katholieke visie verenigt dit ambt het particulier- en het universeel-kerkelijke in zich. Het feit dat de visie op het universeel-kerkelijke in zijn Romeinse gestalte het particuliere opslokt — het veel gekritiseerde schrijven van de Congregatie voor de Geloofsleer over communio van 1992 ligt nog vers in het geheugen7 — mag ons dit gegeven niet over het hoofd doen zien.

Op grond van het voorgaande zal men begrijpen dat het een katholieke waarnemer bevreemdt, dat sommige provincies van de anglicaanse gemeenschap tot full communion komen met sommige kerken van de lutherse gemeenschap: de anglicaanse kerken in Groot-Brittannië en Ierland met de lutherse kerken in de Scandinavische landen en het Balticum (The Porvoo Common Statement 19928), de episcopale kerk in de Verenigde Staten met de lutherse kerk in datzelfde land (The Lutheran-Episcopalian Concordat of Agreement 19919). In dit laatste geval wordt de beperking zelfs uitdrukkelijk vermeld (§12). In beide gevallen was het bisschopsambt (en de opvolging daarin) prominent aan de orde. In de katholieke opvatting is het bisschopsambt dermate met de universele kerk verbonden, dat het moeilijk voorstelbaar is dat de katholieke kerk in een land of regio in volledige gemeenschap treedt met een andere kerk, zonder dat dit ook gebeurt tussen de katholieke kerk met diezelfde kerk in andere landen.

3. Een derde vraag is hoe nu precies de verhouding is tussen de apostolische traditie en de opvolging in het (bisschops)ambt of de apostolische successie. De Limatekst zegt dat het ordelijk doorgeven van het gewijde ambt een


7 De Nederlandse vertaling is te vinden in Een-twee-een. Kerkelijke documentatie 20 (1992), 11-17.
8 Gepubliceerd door The Council for Christian Unity of the General Synod of the Church of England, London 19942. Overigens is deze tekst één van de weinige waarin de betekenis van het bisschopsambt voor de universele kerk wel genoemd wordt: „through the collegiality of bishops the Christian community in local areas is related to the wider church, and the universal Church to that community” (§44). De tekst spreekt hier over het collegiale karakter van episkopè en brengt deze niet in verband met de presbyters, maar met de andere bisschoppen.
9 Tekst in Midstream 30 (1991), 367-378; als ‘Appendix’ in: E. Radner/R.R. Reno (eds.), Inhabiting Unity. Theological Perspectives on the Proposed Lutheran/Episcopalian Concordat, Grand Rapids 1995, 224-233.

|75|

krachtige uitdrukking is van de continuïteit van de kerk door de eeuwen heen en even later dat die kerken die de vorm van het historisch episcopaat niet hebben bewaard de opvolging in het bisschopsambt (episcopal succession) zouden kunnen waarderen als een teken, zij het geen garantie (a sign, though not a guarantee) van de continuïteit en de eenheid van de kerk.10

Het antwoord van de Rooms-Katholieke Kerk wil weten in welke zin de woorden ‘teken’ en ‘uitdrukking’ hier bedoeld zijn. Het bisschopsambt is naar katholiek verstaan méér dan een functie van op-/toezicht (oversight). Het is een sacramenteel teken van onderlinge samenhang en een centrum van gemeenschap; alle andere ambten zijn met dat van de bisschop verbonden en functioneren in relatie tot het zijne.

In dat perspectief kan de opvolging in het bisschopsambt terecht een garantie (..) worden genoemd van de continuïteit en de eenheid van de kerk, als men daarin de uitdrukking herkent van de trouw van Christus aan zijn kerk tot aan het einde van de tijd.11

Op iedere drager van dat ambt rust dan ook de verantwoordelijkheid een trouwe en toegewijde garant (guarantor) te zijn.12

 

Garantie?

Over dit laatste punt wil ik nu verder uitweiden. Niet alleen de Rooms-Katholieke, ook de Russisch-Orthodoxe Kerk vindt ‘teken’ als verbinding tussen apostolische traditie en successie te weinig en lijkt aan ‘garantie’ de voorkeur te geven. Als één van de tekorten van de Limatekst over het ambt signaleert zij dat „[D]e kerken die het episcopaat niet hebben bewaard zien in de opvolging in het bisschopsambt slechts een ‘teken’ van continuïteit eerder dan als een ‘garantie’ daarvan”.13 Op een orthodox symposium over


10 Vgl. Doop, Eucharistie en Ambt. Verklaringen van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Amersfoort 19832, 48-49 (A35) en 49-50 (A38).
11 „In that perspective, episcopal succession can rightly be called a guarantee (…) of the continuity and unity of the church, of one recognizes in it the expression of Christ’s faithfulness to the church to the end of time.” Zie voor dit antwoord Churches respond to BEM, VI (Faith and Order Paper No. 144), Geneva 1988, 1-40, 33.
12 Ibidem.
13 „The churches which have not retained the episcopate see in the episcopal succession only a ‘sign’ of continuity, rather than a ‘guarantee’ thereof.” Vgl. Churches respond to BEM, II (Faith and Order Paper No. 132), Geneva 1986, 9. In de studie waarin zij de antwoorden samenvat, evalueert en het rapport op sommige punten verheldert signaleert de Commissie voor Geloof en Kerkorde deze kritiek en voegt er de antwoorden van de Roemeens-orthodoxe (Churches respond to BEM, III (Faith and ➝

|76|

de Limatekst had de Russische aartsbisschop Kirill van Smolensk eenzelfde taal gesproken. Volgens hem richt de Limatekst ‘pragmatisch’ de aandacht alleen op de taken van een bisschop en niet op het charisma van dit apostolisch ambt als zodanig (‘ontologisch’). Opvolging in dit ambt is iets meer dan enkel ‘teken’ van de continuïteit van de apostolische traditie. Wijding door een bisschop stelt de band van de gewijde met de apostelen veilig, „dat is, zij ‘garandeert’ het ontvangen van het apostolisch ambt”.14

Naar mijn mening zeggen de rooms-katholieken (en sommige orthodoxen) hiermee teveel. Uit het sacramentele karakter van het bisschopsambt (door Vaticanum II bevestigd, in de Middeleeuwen en door Trente niet zo gezien) volgt niet dat het de apostolische koers van de kerk garandeert. Daarop heeft terecht de methodist G. Wainwright gewezen: volgens de gangbare katholieke sacramentsleer is de feitelijke werking van het sacrament nog geen garantie voor de genade.15

Ook andere theologen, waaronder veel rooms-katholieke, wijzen deze term van de hand, aldus G. Lindbeck.16 Bijvoorbeeld W. Kasper die, verwijzend naar de geschiedenis, eraan herinnert dat het teken er kan zijn zonder de betekende werkelijkheid en omgekeerd;17 H. Fries en K. Rahner die eveneens verwijzen naar de geschiedenis van bisschoppen en pausen,18 en G. Hintzen, die betoogt dat een Realsymbol de geloofstrouw niet kan garanderen omdat het er niet de oorzaak van is; hij heeft hier het Realsymbol kerk op het oog.19 De laatste vier genoemde auteurs maken hierbij geen onderscheid tussen een individuele bisschop of zelfs een groep bisschoppen


➝ Order Paper No. 135), Geneva 1987, 13) en van de Orthodoxe Kerk in Amerika (ibidem, 23) aan toe. Vgl. Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990. Report on the Process and Responses (Faith and Order Paper No. 149), Geneva 1990, 84. De Commissie zegt onder de Draft Clarifications niet meer dan dat de kwestie van de opvolging in het bisschopsambt inderdaad een moeilijke is (ibidem, 128).
14 „(…) i.e. guarantees the receiving of the apostolic ministry (…)”. Vgl. Orthodox Perspectives on Baptism, Eucharist and Ministry (Faith and Order Paper No. 128), Geneva 1985, 91-92.
15 G. Wainwright, ‘The End of All Ecclesiastical Order’, One in Christ 27 (1991), 34-48, 46-47.
16 Geciteerd in: E. Radner/R.R. Reno (eds.), Inhabiting Unity, 25 (vgl. 29).
17 W. Kasper, ‘Die apostolische Sukzession als ökumenisches Problem’, in: W. Pannenberg (Hg.), Lehrverurteilungen — kirchentrennend? III Materialien, Freiburg/Göttingen 1990, 329-349, 337-338.
18 H. Fries und K. Rahner, Einheit der Kirchen — reale Möglichkeit (Quaest. Disp. 100), Freiburg 1983, 116, maar vgl. 54 de formulering van These III waar zij de bisschop van Rome „den konkreten Garanten der Einheit der Kirche in Wahrheit und Liebe” noemen.
19 G. Hintzen, ‘Die ekklesiale Notwendigkeit des Bischofsamtes’, Catholica 49 (1995), 58-78, 71.

|77|

(die op zichzelf niet garant kan staan) en het episcopaat van de gehele kerk.20 Vanuit een heel ander perspectief wijst J. Pohier, sprekend over de onfeilbaarheid, deze terminologie af als strijdig met het karakter van de openbaring als ontmoeting.21

Ik leg het dossier nog even verder open en wijs op enkele oecumenische dialoogteksten waarbij de anglicaanse gemeenschap betrokken is. Volgens het Lambeth Quadrilateral is ook voor deze kerk het historisch episcopaat één van de voorwaarden voor de eenheid van de kerk. In gesprek met de lutheranen (nu niet regionaal, maar internationaal) verwerpt zij de terminologie van garantie:

Het feit dat er bisschoppen zijn garandeert op zichzelf niet de continuïteit van het apostolisch geloof. Een feitelijke breuk in de opvolging van leidinggevende ambtsdragers garandeert op zichzelf niet het teloorgaan van de continuïteit in apostolisch geloof.22

De beide gesprekspartners verwerpen de idee dat een ononderbroken historisch opvolging van (bisschops)wijdingen (ook wel de pipeline-gedachte genoemd) de continuïteit met het geloof van de apostelen garandeert. Hierdoor zijn zij in staat de breuk die zich met de Reformatie op dit punt heeft voltrokken anders te waarderen.

In het al eerder genoemde Porvoo Common Statement hanteert men consequent de term ‘teken’ en wijst die van ‘garantie’ af. In de wijding of consecratie van een bisschop wordt de continuïteit in de apostolische opvolging betekend (signified, §47). Deze consecratie is zelfs een bewerkend teken (‘the sign is effective’, §48). Zoals de kerk een teken is van het Rijk Gods en de bisschopswijding van Gods trouw aan zijn kerk, zo is het wijden van een bisschop in historische opvolging, dat wil zeggen in geïntendeerde continuïteit vanaf de tijd van de apostelen, eveneens een teken (§50). Dan gaat de tekst verder:

Het gebruik van het teken van de historische opvolging in het bisschopsambt garandeert op zichzelf niet de trouw van de kerk aan ieder aspect van haar apostolische geloof, leven en zending. In de geschiedenis van de kerken die het teken van de historische opvolging gebruiken hebben zich scheuringen voorgedaan. Evenmin garandeert het teken de persoonlijke trouw van een bisschop. Het behouden van het teken blijft niettemin een


20 Anders H. Roelvink, ‘The Apostolic Succession in the Porvoo Statement’, One in Christ 30 (1994) 344-354, 347-348.
21 J. Pohier, Quand je dis Dieu, Paris 1977, 64vv.
22 „The fact of bishops does not by itself guarantee the continuity of apostolic faith. A material rupture in the succession of presiding ministers does not by itself guarantee the loss of continuity in apostolic faith”. Vgl. The Niagara Report. Report of the Anglican-Lutheran Consultation on Episcope 1987, London/Geneva 1988, nr. 54, vgl. 53.

|78|

permanente uitdaging tot trouw en eenheid, een oproep om te getuigen van de blijvende kenmerken van de Kerk van de apostelen en een opdracht om deze vollediger te verwezenlijken.23

Omdat het teken van de opvolging van het bisschopsambt niet het enige teken van continuïteit met de kerk der apostelen is en het teken niet als garantie moet worden begrepen staat het een kerk die het teken van de historische opvolging in het bisschopsambt heeft bewaard vrij een authentiek bisschoppelijk ambt (ministry) te (h)erkennen in een kerk die ten tijde van de Reformatie de continuïteit van de bisschoppelijke taak (office) heeft bewaard door een incidentele priesterlijke/presbyterale wijding. Evenzo staat het een kerk die de continuïteit door een dergelijke opvolging heeft bewaard vrij om het teken van de episcopale successie te aanvaarden zonder de apostoliciteit van haar verleden te ontkennen (§52).24 Men ziet hier nogmaals geïllustreerd tot welk resultaat de beschreven strategie kan leiden. Wat de ene kerk (in dit geval de episcopale) méér lijkt te hebben dan de ander moet niet worden overgewaardeerd (daarom ‘teken’ en niet ‘garantie’; bijgevolg is de andere kerk (in dit geval de niet-episcopale) niet tot een ontkenning van haar geschiedenis gedwongen.


23 „The use of the sign of the historic episcopal succession does not by itself guarantee the fidelity of a church to every aspect of the apostolic faith, life and mission. There have been schisms in the history of churches using the sign of historic succession. Nor does the sign guarantee the personal faithfulness of the bishop. Nonetheless, the retention of the sign remains a permanent challenge to fidelity and to unity, a summons to witness to, and a commission to realize more fully, the permanent characteristics of the Church of the apostles”. Vgl. The Porvoo Common Statement, §51. Elders in de tekst lijkt mijn de term safeguard te reserveren voor het ambt (ministry) van episkopè en ‘teken’ voor het ambt (office) van bisschop (§32k); als dat zo is bedoeld is de terminologie niet consistent met die in §52. Overigens is het niet gemakkelijk guarantee en safeguard als zelfstandige naamwoorden adequaat te vertalen: ‘waarborg’ verschilt in betekenis nauwelijks van ‘garantie’; als werkwoorden gaat dat beter; ze kunnen dan resp. met ‘garanderen’ en ‘bewaren’ of ‘veiligstellen’ worden weergegeven.
24 In zijn discussie met emeritus-bisschop Hugh Montefiore zegt bisschop David Tustin van Grimsby (één van de twee voorzitters van de commissie die het Porvoo Common Statement redigeerde) dat de overeenkomst met deze lutherse kerken nog niet betekent dat de deur daarmee is opengezet voor de erkenning van de ambten van de Methodisten en andere Free Churches op de Britse eilanden. In het Porvoo Common Statement gaat het immers om de erkenning van „the episcopate of national Churches which have continued the succession of bishops in the historic sees of the Catholic Church, but which at the time of the Reformation did so ‘by an occasional priestly/presbyteral ordination’ and which intend to embrace the sign of the historical episcopal succession with all of the Porvoo Churches for the future”. De erkenning vindt dus plaats op grond van een successio sedis. (Church Times 25 november 1994, 11; de gekritiseerde conclusie van Montefiore staat in de aflevering van 11 november.)

|79|

Ik vestig tenslotte nog de aandacht op een tekst van de (Anglicaanse) Kerk van Engeland die bedoeld is als achtergrond voor de discussie over het Porvoo Common Statement.25 Het probleem dat in dit punt aan de orde is wordt er geformuleerd als the precise relationship of episcopal succession to this apostolic succession (§57). De auteurs schijnen aan de term safeguard de voorkeur te geven om de verhouding tussen de eerste en de laatste te bepalen (§57). Afgewezen wordt de opvatting dat bisschoppen de trouw van de kerk aan het geloof van de apostelen garanderen; hun functie ten aanzien van de continuïteit van dit geloof en de eenheid van de kerk bestaat erin (to) serve, symbolise and guard (§60). In dit verband exegetiseert deze anglicaanse tekst het rooms-katholieke antwoord op de Limatekst. Wanneer deze, zoals we zagen, van ‘garanderen’ spreekt moet deze term niet in die zin worden begrepen dat de indefectibiliteit, de onfeilbaarheid en de apostoliciteit van de kerk worden verzekerd (assured) door een aantoonbare ononderbroken keten van handopleggingen vanaf de tijd van de apostelen.26 De tekst gaat dan verder:

Het woord ‘garantie’ moet worden verstaan in de context van een systeem van symbolen en symbolische taal. Symbolen en symbolische taak geven en communiceren betekenis op complexe en subtiele wijze.27

Dat houdt in dat de historische opvolging in het bisschopsambt moet worden gezien als een uitdrukking en als een middel (beide termen komen uit de sacramententheologie). Zij drukt op de eerste plaats uit dat Christus zijn kerk trouw is en vervolgens dat de kerk de bedoeling heeft trouw te blijven aan de leer en de zending van de apostelen. Een middel is zij om deze bedoeling te verdedigen en de gelovigen de verzekering te geven dat de kerk de koers van de apostelen houdt (§63).

Ik kan mij in deze uitleg van wat ‘guarantee’ in het katholieke antwoord betekent goed vinden. Hij onderstreept daarin immers niets anders dan wat ook deze tekst uit de anglicaanse kerk wil benadrukken, namelijk „de trouw


25 Apostolicity and Succession. House of Bishops Occasional Paper, (GSMisc 432), London 1994.
26 Dat blijkt uit wat de katholieken zeggen in hun internationale dialoog met de lutheranen. Vgl. Das geistliche Amt in der Kirche, Paderborn/Frankfurt 1987, §62.
27 „It follows that the word ‘guarantee’ should be understood in the context of a system of symbols and symbolic language. Symbols and symbolic language give and communicate meaning in complex and subtle ways” (§63). Deze formulering en het hele hoofdstuk waarin ze staat verraadt de invloed van S.W. Sykes, bisschop van Ely, die de onderhavige kwestie uitvoerig behandelt in zijn bijdrage ‘The Apostolate of Bishop and People as a Sign of the Kingdom of God’ in: E. Radner/R.R. Reno (eds.), Inhabiting Unity, 19-31.

|80|

van Christus aan zijn kerk tot aan het eind van de tijd”.28 Het zou me nog liever zijn als de term in dit verband niet gevallen was. Nu kan men hem alleen maar interpreteren.


28 Zie het katholieke antwoord op de Limatekst in Churches respond to BEM, VI, 33.