14h. Samen op weg
1992
Drs. L.C. van Drimmelen
Op 15 en 16 juni 1973 kwamen de generale synode van de
Nederlandse Hervormde Kerk en de generale synode van de
Gereformeerde Kerken in Nederland voor het eerst in gezamenlijke
vergadering bijeen; de beide kerkgemeenschappen begaven zich
‘samen op weg’. Zij kozen daarbij voor ‘geleidelijke integratie’
en een ‘procesmatige vorm van samengaan’.
Ruim veertien jaar later, op 14 november 1986, besloot de
gezamenlijke vergadering van beide synoden: ‘De Nederlandse
Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland verklaren
zich te bevinden in staat van hereniging’. Dit betekent, volgens
de uitleg die door de synoden bij dit besluit gegeven werd, ‘dat
de kerken niet meer vrijblijvend tegenover elkaar staan’ en ‘dat
het proces van de beide kerkgemeenschappen op hun weg naar
eenheid doorgaat en zoveel mogelijk wordt gestimuleerd’. Maar
‘dit laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van een
hervormde gemeente en/of een gereformeerde kerk om a. niet tot
samenwerking te besluiten, indien deze gemeente en kerk daarover
niet tot overeenstemming kunnen komen, en om b. zelf bij het
aangaan van een samenwerking de aard en het tempo daarvan te
bepalen’.
Tevens werd op 14 november 1986 door de beide synoden besloten
de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden
op haar verzoek als participant in het proces van Samen op Weg te
accepteren.
Als de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden zich te zijner tijd verenigen, zullen hun drie afzonderlijke kerkorden worden vervangen door één kerkorde van de verenigde kerk.
|183|
Wanneer wij de hervormde kerkorde (ingevoerd in 1951), de
gereformeerde kerkorde (als herziening van de Dordtse kerkorde
ingevoerd in 1959) en de Lutherse kerkorde (ingevoerd in 1956)
op elkaar leggen, zien wij dat de hoofdlijnen van de drie
kerkorden samenvallen. Zij behoren alle drie tot het
presbyteriaal-synodale type, wat inhoudt dat de
plaatselijke gemeente wordt geleid door een kerkeraad
(presbyterium) en dat de kerkeraden zonder recht van ratificatie
gebonden zijn aan de besluiten van de meerdere vergaderingen
(waarvan de generale synode de meeste is).
Dat neemt niet weg dat er opvallende verschillen zijn.
De gereformeerde kerkorde is consequent gedacht vanuit
de plaatselijke kerken die door middel van hun kerkeraden
samenkomen in classes; de classes komen samen in particuliere
synoden en de particuliere synoden komen samen in de generale
synode. Op de keper beschouwd valt de classis, de particuliere
synode, de generale synode weg als de vergadering gesloten wordt.
Wat dan overblijft zijn de plaatselijke kerken met hun
kerkeraden. Die staan weliswaar blijvend in relatie tot elkaar:
het kerkverband (een typisch gereformeerde uitdrukking!). Maar
het kerkverband is een gemeenschap van van elkaar te
onderscheiden kerken. Wie dat niet in de gaten heeft, kan de
gereformeerde kerkorde niet begrijpen. Vandaar de naam:
‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. Vandaar dat de meerdere
vergaderingen worden geconvoceerd door een ‘roepende kerk’.
Vandaar de positie van het moderamen van een meerdere
vergadering: geen beleidsorgaan, geen bestuur, maar slechts
leiding van de vergadering. Als de meerdere vergadering gesloten
is, is er ook geen moderamen meer; het moderamen is dan een
deputaatschap geworden dat bepaalde besluiten van de vergadering
uitvoert. En vandaar dat een deputaatschap telkens wordt
aangewezen voor de periode tussen de vergaderingen van de
meerdere vergadering die het deputaatschap benoemde.
De hervormde kerkorde is meer gedacht vanuit de eenheid
van de landelijke kerkgemeenschap. De naam zegt het al:
‘Nederlandse Hervormde Kerk’. De leden behoren tot een gemeente
‘en mitsdien tot de Nederlandse Hervormde Kerk’. De gemeenten
zijn geen afdelingen van de landelijke kerk maar zij vormen wel
met elkaar ononderbroken hun classis (geleid door de classicale
vergadering), hun kerkprovincie (geleid door de provinciale
kerkvergadering) en de hervormde kerk (geleid door de generale
synode). De moderamina van de ambtelijke vergaderingen hebben een
sturende functie en blijven als moderamen fungeren, ook als de
vergaderingen die zij leiden niet bijeen zijn. En de
vergaderingen worden geassisteerd door ‘organen
|184|
van bijstand’ die in de meeste gevallen voor een aantal jaren
worden benoemd. Hervormd is ook dat in de plaatselijke gemeenten
bestuur en beheer gescheiden zijn: het beheer is toevertrouwd aan
het college van kerkvoogden, die in de meeste gemeenten als
ouderling-kerkvoogd tevens kerkeraadslid zijn maar samen als
college van kerkvoogden een zelfstandige bevoegdheid hebben. En
tenslotte is opvallend dat men tot een hervormde gemeente kan
behoren door geboorte, zonder gedoopt te zijn.
Ook de lutherse kerkorde heeft een eigen vertrekpunt.
Waar de hervormde en de gereformeerde kerkorden uitgaan van de
twee-eenheid van gemeente en ambt (en de principiele
gelijkwaardigheid van predikant, ouderling en diaken) is de
lutherse kerkorde gedacht vanuit de uitoefening van het ‘openbare
ambt van Woord en Sacrament’. De presbyteriaal-synodale
organisatievorm is in de lutherse wereld een Nederlandse
eigenaardigheid waarvoor de lutheranen in Nederland in het
verleden noodgedwongen kozen. Typerender dan het
presbyteriaal-synodale is de ambtsopvatting: er is eigenlijk maar
één ambt, het ambt aller gelovigen, verbijzonderd in het openbare
ambt van Woord en Sacrament, uitgeoefend door de predikant.
Ouderlingen en diakenen bekleden een hulp-ambt, dat ook gemist
zou kunnen worden. Wel bestaat de kerkeraad uit ambtsdragers:
predikant(en), ouderlingen, diakenen en kerkrentmeesters
(kerkvoogden), maar de synode, rechtstreeks gekozen door de
gemeenteleden, telt onder zijn leden naast een aantal predikanten
gemeenteleden die geen ouderling, diaken of kerkrentmeester
hoeven te zijn.
De verschillen maken het onmogelijk om de drie kerkorden zonder
ingrijpende veranderingen ineen te schuiven.
Op 25 oktober 1990 besloot de gezamenlijke vergadering van de
generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en de generale
synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland ‘een werkgroep in
te stellen met als opdracht het ontwerpen van een samenhangend
geheel van grondleggende artikelen voor het gezamenlijk kerk-zijn
van de zich h(v)erenigende kerken’. De structuur van de hervormde
kerkorde in engere zin dient daarbij te functioneren als
beginpunt en hoofdlijn. De synode van de Evangelisch-Lutherse
kerk in het Koninkrijk der Nederlanden heeft zich hierbij
aangesloten. De werkgroep bestaat uit vijf hervormde, vijf
gereformeerde en drie evangelisch-lutherse leden. Zij dient in
oktober 1992 aan de gezamenlijke vergadering van de (drie)
synoden een ontwerp-kerkorde voor te leggen.
|185|
Inmiddels hebben de hervormde en de gereformeerde generale
synoden een tussenorde gegeven, een geheel van
regelingen voor samenwerking en federatie op plaatselijk,
classicaal, provinciaal en generaal vlak, waarbij de hervormde en
de gereformeerde kerkorde intact gebleven zijn. Deze regelingen
zijn bedoeld om de geleidelijke integratie van de beide
kerkgemeenschappen, waarover op de eerste gezamenlijke
vergadering van de beide synoden in 1973 gesproken werd, mogelijk
te maken en te bevorderen. Federatie is een als blijvend
bedoelde vorm van samenwerking op de belangrijkste arbeidsvelden
van de kerk. Om tot plaatselijke federatie (officieel: brede
interkerkelijke samenwerking) te mogen overgaan, is toestemming
nodig van de gereformeerde classis en van het breed moderamen van
de hervormde generale synode.
De tussenorde omvat inmiddels regelingen voor plaatselijke
samenwerking, gemeenschappelijke kerkdiensten, plaatselijke
federatie, de verkiezing van ambtsdragers, de gemeenschappelijke
kerkeraad, het consulentschap, het gezamenlijke beheer, federatie
van een hervormde centrale gemeente en een gereformeerde kerk met
wijk-kerkeraden, de geldigheid van attestaties bij overgang van
een hervormde gemeente naar een gereformeerde kerk of andersom,
classicale federatie, provinciale federatie, hoger beroep en
arbitrage in SoW-situaties en begeleiding van het plaatselijk
beheer door een provinciaal college. In voorbereiding is een
interimregeling voor het opzicht over ambtsdragers. Met deze
laatste aanvulling zal de tussenorde compleet zijn. In een
gevorderd stadium is de wijziging van de gehele tussenorde
zodanig dat zij ook geldt voor evangelisch-lutherse gemeenten die
een federatie willen aangaan met een hervormde gemeente en/of
een gereformeerde kerk.
Tot de tussenorde behoort ook de door de drie synoden aanvaarde
Conventie voor de gezamenlijke vergadering van synoden, de
kleine synode, de raad van deputaten en het waarnemerschap.
Deze overeenkomst voorziet in een gezamenlijke vergadering van
de hervormde generale synode, de gereformeerde generale synode en
de evangelisch-lutherse synode maar ook in het samenkomen van
een aantal hervormde, gereformeerde en evangelisch-lutherse leden
van deze grote synodevergadering in een kleine synode
(een ‘synodus contracta’) om lopende zaken van formele aard te
kunnen behandelen. In de conventie is ook de positie en de taak
van de Raad van Deputaten Samen op Weg, een hulporgaan
van de gezamenlijke vergadering van synoden en van de kleine
synode ten behoeve van het Samen-op-Weg-proces, geregeld. Het
waarnemerschap maakt het mogelijk
|186|
dat andere kerkgemeenschappen bij het SoW-proces betrokken zijn
zonder daaraan deel te nemen. Momenteel is dat het geval met de
Remonstrantse Broederschap.
De tussenorde kent een aantal aanhangsels zoals een
huishoudelijke regeling voor de gezamenlijke vergadering van
synoden en voor de kleine synode en een handleiding voor
samenwerkingsorganen. In een samenwerkingsorgaan werken
samen een orgaan van bijstand van de hervormde generale synode,
een deputaatschap van de gereformeerde generale synode en in
voorkomende gevallen een commissie van de evangelisch-lutherse
synode.
Zo groeien de drie in het SoW-proces betrokken
kerkgemeenschappen kerkordelijk geleidelijk naar elkaar en naar
de vereniging.
LITERATUUR
Samen op weg: interimrapport van de
hervormd-gereformeerde werkgroep ‘Samen op Weg’, aangeboden aan
de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en de
generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland,
’s-Gravenhage 1972.
Verslagen van de gezamenlijke vergaderingen van de
generale synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk en de
Gereformeerde Kerken in Nederland, Leidschendam/Leusden:
— 1973, Utrecht;
— 1976, Utrecht;
— 1979, Lunteren;
— 1982, Lunteren;
— 1984, Lunteren en Amersfoort;
— 1986, Bunnik en Ede (2 dln).
Handreiking ten dienste van samenwerking van hervormde
gemeenten en gereformeerde kerken, Kampen/’s-Gravenhage:
I. Handreiking ten dienste van samenwerking van hervormde
gemeenten en gereformeerde kerken op plaatselijk vlak, 1977;
II. Samen door één doop, 1979;
III. Samen onder één Herder, 1980;
IV. Samen kerk zijn in de nabije toekomst, 1980;
V. Eén weg voor samen?!, 1981;
VI. Onze gezamenlijke opdracht in de jaren ’80, 1982;
VII. Samen kerk zijn in de nabije toekomst 2, 1983.
Tussenorde voor samenwerking van de Nederlandse
Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de
Evangelisch-Lutherse
|187|
kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, met toelichting en voorbeelden, in: Werkboek voor Samen op Weg, ’s-Gravenhage 1988.
B.J. Aalbers, ‘Samen op weg’, in: Werkboek voor predikanten
in de Gereformeerde Kerken in Nederland, ’s-Gravenhage
1983.
B.J. Aalbers, ‘Samen op weg’, in: Werkboek voor predikanten
in de Nederlandse Hervormde Kerk, ’s-Gravenhage 1983.
C.P. van Andel, Hervormden en Gereformeerden onderweg,
’s-Gravenhage 1973.
C.P. van Andel, et al., Op weg naar hereniging, Kampen
1986.
Confessionele Vereniging in de Nederlandse Hervormde Kerk,
Samen op weg: vanuit welk kerkbegrip?, 1984.
W. Bakker, ‘Struktuur, karakter en functioneren van de kerkorde
als probleem in het proces van Samen op weg’, in:
Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 85e jrg. nr 2
(mei 1985), Kampen.
P. Estié, Het plaatselijk bestuur van de Nederlandse Lutherse
Gemeenten, Amsterdam 1987.
J. Plomp, Een kerk in beweging, Kampen 1987.
J.M. Vlijm en H.W. de Knijff (red.), Elkaar verstaan,
’s-Gravenhage 1991.