14d. De situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerken sinds 1892
1992
Dr. W. van ’t Spijker
De Christelijke Gereformeerde Kerk ging na 1892 verder in het
spoor van voordien. Allereerst betekende dit, dat men minder
gevaar zag in het handhaven van een reglement, dat door de
Nederduitsch Gereformeerde Kerken als een obstakel op de weg van
de vereniging werd gezien. Evenals voor de Vereniging van 1892
behartigde een ‘synodale commissie’ tal van zaken, die tot de
kerken in hun verhouding tot de overheid behoorden.
Daarnaast voorzag men zich van een uitgave van de kerkorde van
Dordrecht, die tal van bepalingen uit de oude afgescheiden kerk
bevatte, zoals deze door Hel. de Cock waren verzameld. De
bepalingen die in onbruik geraakt waren, werden in de
verschillende uitgaven gespatieerd gedrukt. Er zijn edities
geweest in 1894, 1923 en 1937, waarin docent P.J.M. de Bruin de
hand had, daarin bijgestaan door zijn collega’s aan de
Theologische School. In 1947 kwam een geheel herziene uitgave tot
stand, waartoe de Generale Synode van 1944 had besloten. Op de
synode diende een instructie waarin werd uitgesproken
|180|
dat een herziene uitgave noodzakelijk was met het oog op de bezwaren die verbonden waren aan de redactie van een aantal bepalingen. Men besloot daarbij niet meer op te nemen de artikelen en synodale bepalingen, die door de besluiten van generale synoden waren vervallen en reeds in onbruik waren geraakt. Nadien zijn door enkele synoden veranderingen en aanvullingen aangebracht, die echter als geheel beschouwd geen afbreuk hebben gedaan aan het karakter van de kerkelijke orde, zoals deze sinds de synode van Dordrecht grotendeels vastgelegd is.