9. Het congregationalisme
1992
|106|
Drs. D. Deddens
In Engeland en Amerika (Nieuw-Engeland) ontstonden in de 17e eeuw
kerken die in de leer nauw verbonden waren met de Gereformeerden
op het Europese vasteland en met de Presbyterianen in Schotland,
maar inzake de kerkinrichting een eigen weg gingen. Ter typering
daarvan werden door anderen de benamingen independent en
independentisme gebruikt, die echter door de betrokkenen zelf als
onjuist werden afgewezen. Minder sterk was hun bezwaar tegen de
aanduiding ‘congregational’; in de jaren 1640 typeerden hun
woordvoerders het kerkrechtelijk verschil met de Schotse
Presbyterianen wel als een verschil tussen ‘congregational’ en
‘classical’, met het oog op de functie en de bevoegdheden die in
het Schotse systeem werden toegekend aan de ‘presbytery’, die
boven de plaatselijke kerkeraad, de ‘kirk-session’ stond. In de
naam van de betrokken kerken is de aanduiding Congregational in
de loop der tijden gebruikelijk geworden. De
Congregationalistische kerken zijn beperkt gebleven tot de
Angelsaksische wereld en de invloedssfeer daarvan. Het
zwaartepunt kwam hierbij te liggen in de Ver. Staten van N.
Amerika, waar zij zich in de 17e eeuw vrijer konden ontwikkelen
dan in Engeland.
Reeds tijdens de regering van Elisabeth hadden zich in Engeland
na afscheiding van de staatskerk enige gemeenten gevormd met een
kerkinrichting die men eveneens congregationalistisch zou kunnen
noemen. Vanwege de vervolging weken deze grotendeels uit naar
Nederland (bijv. Middelburg: Robert Browne; Amsterdam: Francis
Johnson; Leiden: John Robinson). In de periode 1610-1640
verbleven in ons land verscheidene Engelse voorgangers (verbonden
aan garnizoenskerken e.d.), die zich niet van de Engelse
staatskerk hadden afgescheiden en die na hun vertrek naar
Engeland en naar Nieuw-Engeland daar tot de belangrijkste
congregationalistische woordvoerders werden. Invloed van figuren
als Browne op hun opvattingen werd pertinent door hen ontkend en
is ook niet bewijsbaar; daarentegen werd door hen dankbaar gewag
gemaakt van de invloed die op hun ecclesi-ologische inzichten was
uitgegaan van met name William Ames en Robert Parker (beiden in
Nederland overleden). Uiteraard was men van de kerkrechtelijke
gedachten en praktijken in Nederland goed op de hoogte. Veel
kennis werd ook aan de dag gelegd met betrekking
|107|
tot opvattingen van Calvijn, Beza en andere figuren uit de tijd
na de Reformatie.
De jaren 1640 tot 1660 zijn te beschouwen als de periode van de
klassieke vormgeving van het Congregationalisme. In
Nieuw-Engeland kwam in 1648 het uitvoerige, uit 17 artikelen
bestaande Cambridge Platform tot stand, in Engeland in
1658 de Savoy Declaration of Faith and Order; daarnaast
deden de discussies in de door het parlement bijeengeroepen
Westminster Assembly de overeenkomst én de verschillen tussen de
Congregationalisten en m.n. de Presbyterianen helder aan het
licht komen, terwijl er in dezelfde tijd een groot aantal
kerkrechtelijke geschriften werd gepubliceerd.
Als kenmerkend voor het Congregationalisme zoals het toen werd
uiteengezet en geadstrueerd, kan vooral het volgende gelden. 1.
De kerkvorm die in het Nieuwe Testament geleerd wordt is die van
de ‘congregations’ die geen superstructuren boven zich hebben en
niet te beschouwen zijn als onderafdelingen van nationale of
landelijke kerk. 2. De gemeente moet in éen gebouw kunnen
samenkomen rondom het Woord en de sacramenten, dus in ledental
niet groter zijn. 3. Na de periode van de ‘buitengewone’
ambtsdragers uit het begin van de nieuwtestamentische kerk zijn
door Christus als ‘gewone’ ambtsdragers van iedere gemeente
aangewezen: de herder, de leraar, ouderlingen en diakenen. 4.
Zowel de herder als de leraar vervullen hun ambt in de gemeente;
het verschil tussen beide ambten is niet groot. De ouderlingen en
diakenen worden benoemd voor onbepaalde tijd; het Nieuwe
Testament spreekt nergens over periodieke aftreding. 5. Het is
Christus zelf die de ambtsdragers roept, maar Hij doet dit
middellijk, door de gemeente; de mondige gemeente moet betrokken
worden in alle belangrijke zaken die zich in het kerkelijk leven
voordoen, zeker ook in tuchtgevallen. De kerkelijke tucht moet
plaatsvinden in haar aanwezigheid. 6. De ambtsdragers zijn niet
te beschouwen als uitvoerders van de wil van de gemeente, de
regeringswijze van de kerk is niet democratisch, maar
aristocratisch-democratisch: de ambtsdragers houden een eigen
verantwoordelijkheid. Iedere gemeente staat onder de
alleenheerschappij van Christus, aan wie leden en ambtsdragers
volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd zijn. 7. De gemeenten zijn
in Christus éen en daarom tot onderlinge gemeen-schapsoefemng
geroepen. Het is een goede zaak die gemeenschap ook te beoefenen
door het houden van synoden indien de noodzaak zich daartoe
voordoet. Periodieke synoden worden in het Nieuwe Testament niet
voorgeschreven. Synoden mogen niet beschouwd worden als
ambtelijke vergaderingen en hebben geen ‘hoger’ gezag.
|108|
Hierbij zijn allerlei opmerkingen te maken. We beperken ons tot
de volgende. Vooral in de begintijd van de congregationalistisch
geordende kerken rustte het gemeentelijk leven vaak op een
onderling gesloten expliciet verbond (‘church covenant’);
doorgaans werd daarin geen melding gemaakt van een bepaalde
geloofsbelijdenis. Zowel in het Cambridge Platform als
in de Savoy Declaration ontbreken afspraken inzake een
ondertekening van een bepaalde confessie; de kerken in Engeland
en Nieuw-Engeland stemden in met de Westminster Confessie, met
uitzondering van bepaalde uitspraken over de Kerk, maar kenden
geen ondertekeningsformulier en waren over heel de linie beducht
voor formulieren, ook voor formuliergebeden. Ook bij het
afleggen van openbare geloofsbelijdenis werd geen instemming met
de Confessie of de Catechismi van Westminster gevraagd. Men moest
van zijn hartelijk geloof blijk geven voor het forum van de
gemeente. Vooral in Nieuw-Engeland deden zich al spoedig
problemen voor, toen kinderen geboren werden van ouders die geen
leden in volle rechten waren; dit leidde tot de invoering van de
praktijk van het zgn. ‘half-way covenant’. Het is opmerkelijk dat
in de genoemde dokumenten niet gesproken wordt van
kerkeraadsvergaderingen. In de praktijk groeide er een duidelijke
dominocratie. In het vervolg van de 17e eeuw verdwenen in veel
gemeenten zowel in Nieuw-Engeland als in Engeland de ouderlingen.
Tussen het Cambridge Platform en de Savoy
Declaration is er een zeker verschil merkbaar ten aanzien
van synoden; het Cambridge Platform is hier positiever.
Na de 17e eeuw is het Congregationalisme aan allerlei
veranderingen onderhevig geweest. Vrijwel overal zijn momenteel
Congregationalistische kerken geünieerd met andere
kerkgemeenschappen, in Engeland met de Presbyteriaanse kerk, wat
geleid heeft tot de tegenwoordige United Reformed Church.
In de jaren 1640 is door de Schotse Presbyterianen ten tijde van
de Westminster Assembly een dringend beroep gedaan op theologen
in Nederland om steun te bieden aan hun zaak en duidelijk partij
te kiezen tegen de Congregationalisten. Met name in Zeeland werd
daartoe overgegaan, waarbij Apollonius optrad als auteur.
Ook in andere landen zijn vroeger en later opvattingen verkondigd
welke met die van de Congregationalisten een zekere verwantschap
vertonen. In Frankrijk is dat gebeurd door Jean Morély, die door
de Franse gereformeerde kerken veroordeeld werd. De
Congregationalisten in Engeland en Nieuw-Engeland hebben zich
van zijn opvattingen uitdrukkelijk gedistantieerd.
|109|
LITERATUUR
Williston Walker’s The Creeds and Platforms of
Congregationalism (New York 1893, repr. Boston 1960,
Philadelphia 1969) is het klassieke bronnenwerk. De teksten van
het Cambridge Platform en de Savoy Declaration of Order vindt men
eveneens in The Reformation of the Church: A collection
of Reformed and Puritan documents on Church issues, sel. by Iain
Murray (London 1965), 231-280. De kerkrechtelijke debatten
tussen de Congregationalisten en de Presbyterianen in de
Westminster Assembly worden behandeld in: J.R. de Witt, Jus
Divinum, The Westminster Assembly and the Divine Right of Church
Government (Kampen 1969).
Belangrijk voor deze periode: G.F. Nuttall, Visible
Saints: The Con-gregational Way 1640-1660 (Oxford 1957).
Voor Nederland zie men: Keith L. Sprunger, Dutch
Puritanism: A History of English and Scottish Churches of
the Netherlands in the Sixteenth and Seventeenth Centuries
(Leiden 1982). Over het standpunt van de Nederlandse
Gereformeerden: D. Nauta, De Nederlandsche Gereformeerden en
het Independentisme in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1936).
Voor ontwikkelingen tot de jongste tijd: Normal Goodall (Hrsg.),
Der Kongregationalismus (Frankfurt 1973) (‘Die Kirchen
der Welt’, XI). Recent: Alan P.F. Sell, Saints: Visible,
orderly & catholic: The Congregational Idea of the Church
(Geneva 1986).