§ 19. De totale Staat.

 

Het schijnt misschien vreemd, in dezen tijd, maar na al wat we gezegd hebben, kunnen we hierover kort zijn. Uit al het vorige volgt, dat de totale staat de ontkenning van het recht is.

In den totalen Staat is in tegenstelling met leer en practijk der vorige periode het gezag geconcentreerd in één man, den leider, het heeft alle terreinen teruggewonnen, die het in den loop der eeuwen had verloren, zijn gezag is geheel persoonlijk, hij vraagt niet alleen gehoorzaamheid, maar overgave met lijf en ziel. De gezagsontkenning, waartoe de tweede helft der 19e eeuw en de eerste der 20e neigde, is in haar tegendeel omgeslagen, van de relativeering, het evenwicht tusschen verschillende machten, is niets gebleven. Alle macht is in de persoon van den leider samengetrokken, alle andere is niets dan uitstraling van de zijne. Vergelijkt men den leider van den totalen Staat uit de 20e eeuw met den absoluten vorst van de 17e, dan is het verschil, dat thans het geheele gebied van het persoonlijk en geestelijk leven terrein van staatsbemoeiing is geworden, dat alle voorbehoud is

|107|

weggevallen. Het duidelijkst komt dat uit in de religie, want wel is waar heerscht de absolute vorst ook over den godsdienst — Lodewijk XIV herroept het edict van Nantes — maar de eigen Kerk van den vorst had eigen gezag ook tegenover hem. Ook dat valt weg, de Staat is zich zelf Kerk, hij wordt als de leider religieus vereerd. Reeds Hegel zeide, dat de Staat voor den burger zijn ziel, zijn eeuwigheid was. Welke beteekenis dat voor het recht heeft, zullen we later zien, hier wordt er nog slechts aan herinnerd, dat het recht niet aan ’s vorsten macht was overgeleverd 1).

Er is geen recht meer; het is dit wat de totale Staat volkomen bloot legt: als het recht zijn grondslag niet heeft elders dan in den Staat, houdt het op recht te zijn. Terwijl de periode van de leer der Staatssouvereiniteit den rechtsgrondslag ondermijnde, werd het recht in de practijk niet alleen gehandhaafd, maar uitgewerkt in steeds verdere verfijning.

Indien de enkeling geen recht heeft tegenover den Staat, houdt het recht op te bestaan. Recht is oordeel, het scheidt, maakt afstand, zoodra de enkeling volledig aan den Staat is onderworpen, houdt het recht op te bestaan. Hij is als een slaaf. Ergens — het doet er niet toe waar — moet hij eerbiediging kunnen vragen, moet hij vrij zijn. Suum cuique, het is oude stoische wijsheid. Dat „suum” kan zeer verschillend zijn, het kan op alle mogelijke wijzen zijn ingeperkt, maar er mòet een plek zijn, waar het suum is aan te wijzen. Anders is de enkeling geen „persoon” meer, houdt het recht op te bestaan.

De 19e eeuw was een tijdperk van bloei voor recht en rechtswetenschap beide. Het was een schoone plant, maar zij had geen wortel. Nu wordt dit alles met één slag opgeruimd en als oud vuil op de mesthoop geworpen. Wij zien dat in het Rusland van Lenin, het Italië van Mussolini, het Duitschland van Hitler. Recht wordt niet anders dan een technisch hulpmiddel om te heerschen. Het besef dat het een eigen karakter heeft, dat het in het geestesleven, zoowel van de enkeling als van de gemeenschap is geworteld, gaat verloren. Recht is wat het Duitsche volk nuttig is — zoo luidde een uitspraak van Hitler, en nuttig is wat de macht van het volk en in het volk van den leider vermeerdert. Kenmerkend is de uitspraak van een Duitsch jurist 2), dat er geen rechtsgemeenschap tusschen de menschen bestaat, er is alleen een volksgemeenschap; als er geen rechtsgemeenschap is, is er geen rechtsverhouding, is het recht van zijn werkelijkheid beroofd. Hoe uit de volksgemeenschap het recht wordt gevonden, hoe recht dan te begrijpen is, blijkt niet. In de troebele Duitsche litteratuur ontbreekt, voorzoover ik zie, iedere uiteenzetting. Dit is ook niet noodig, want op begrijpen komt het niet aan. In Italië is dat


1) Zie boven blz. 99.
2) Richard Höhn, Rechtsgemeinschaft und Volksgemeinschaft (1935).

|108|

anders, maar daar is dan ook de ontkenning van het recht duidelijk 1). Voor iederen totalen Staat geldt, dat volk en Staat één zijn, de Staat is niet meer de rechtsvorm van het volk, hij is het volk zelf en die gepersonifieerd in den leider. In Italië mag de totale Staat, in Duitschland het totale volk meer naar voren worden gebracht, wat maakt het voor verschil als die beiden één zijn. Hoe die eenheid moet worden begrepen wordt niet gezegd. Gevolg is dat de enkeling volkomen rechtloos is. Niets tegen den Staat, niets buiten den Staat, alles voor den Staat is de leus (Mussolini). Geen grond- of vrijheidsrechten meer, een recht tegen den Staat is ondenkbaar. De enkeling is een instrument, dat men aanwendt voorzoover het noodig is en waarvan men zich ontdoet, als men het niet meer noodig heeft 2). Geen verdeeling van machten, die zelfstandig tegenover elkaar staan. De onafzetbaarheid der rechterlijke macht wordt opgeheven. De rechter wordt een ambtenaar als een ander uitvoerder van de bevelen van den leider.

In den totalen Staat verschrompelt het rechtsbewustzijn. Recht is in voortdurende beweging, het moet steeds opnieuw gevonden worden, in de kleine dingen iederen dag, in de grootere in langere perioden. Nieuw recht ontstaat altijd uit strijd, rechtsovertuiging botst tegen rechtsovertuiging, uit die schok distilleert zich het nieuwe. In den totalen Staat wordt die strijd zoodra hij van beteekenis zou worden voor het rechtsleven uitgesloten. Als in den tegenwoordigen tijd partij-vorming wordt verboden, pers en radio ontoegankelijk zijn voor afwijkende meeningen, zelfs de uitspraak in besloten gezelschap wordt gecontroleerd en eventueel gestraft, is de vorming van nieuwe rechtsovertuiging onmogelijk. De enkeling met het bestaande niet bevredigd, onderwerpt zich in moedeloosheid, op zijn best trekt hij zich geheel in eigen binnenste terug. De uitdooving van een rechtsleven is daarvan het noodzakelijk gevolg, het rechtsbewustzijn stompt af. Macchiavelli hield het wel voor geoorloofd, maar toch nog voor ongewenscht een volk een recht tegen zijn overtuiging op te leggen. De machtsmiddelen van den modernen Staat herleiden die onwenschelijkheid tot een minimum.

De Staat totaal, allen en alles wordt hem dienstbaar, cultuur en moraal. Nog eens: zijn diepsten grond vindt dit in de religieuse verhouding, hij wordt god. Maar daarover later. Hier slechts de vraag: hoe zou bij dit alles voor recht plaats zijn?

Wij hebben opzettelijk in ons geheele betoog der vorige paragrafen nog niet over de verhouding van den Staat tot andere Staten gesproken, ook dit bewaren wij voor later, maar zelfs deze 


1) Men zie het fraaie boekje van Anema. Grondslag en karakter van de Italiaansch-fascistische Staatsleer (1934).
2) A. Rocco geciteerd bij Anema, blz. 36.

|109|

schets van den totalen Staat zou niet af zijn, als we er niet bijvoegden, dat de totale Staat iedere gebondenheid naar buiten afwijst. Als er geen recht is, is er a fortiori geen volkenrecht. De totale Staat mòet uit zijn aard, in zijn poging tot alomvattendheid over de grenzen grijpen, hij streeft naar machtsuitbreiding met alle middelen. Oorlog is geen kwaad, niet een euvel dat te verdoemen is maar soms niet kan worden vermeden. Integendeel hij wordt verheerlijkt. Recht beoogt vrede, uit strijd ontstaan is het op beslechting van strijd gericht. Recht verdraagt zich slecht met oorlog. Het oorlogsrecht doet sinds de Groot wanhopige pogingen zich een weg te banen. Maar wat daarvan zij: wie oorlog om den oorlog begeert, stelt zich tegenover het recht.

Macchiavelli had bij zijn openhartig verkondigen van de ratio status als eenig richtsnoer voor den vorst nog een schuwen eerbied voor de moraal. Wel was deze ondergeschikt aan de politiek, maar haar zelfstandige waarde werd niet miskend. Wat ethisch behoort moet ònvoorwaardelijk en àltijd wijken voor wat het belang van den staat eischt, maar het bestaat onafhankelijk van hem. Het is kenmerkend, dat de groote Duitsche philosoof der 19e eeuw, dat Hegel het Macchiavellisme weer tot eer bracht door het zedelijk te rechtvaardigen. Voor Macchiavelli is er een conflict, waarin de Staat moet zegevieren, voor Hegel is er geen conflict meer. Wat de ratio status eischt is reeds daarom zedelijk. De Staat heeft slechts één plicht zich zelf te behouden.

„Es war fast wie die Legitimierung eines Bastards, was hier geschah” zegt F. v. Meinecke 1). Doch ook Hegel had nog zijn inconsequenties, het bleef aan de 20e eeuw voorbehouden Macchiavelli en Hegel in werkelijkheid om te zetten. Hoe die werkelijkheid is weten we nu. Een der diepste gronden daarvan — niet de diepste — ligt in den ondergang van het recht.


1) Die Idee der Staatsraison (1924) blz. 435.


Scholten, P. (1949)