| |
Voorwoord.
  1. Kenmerken van Recht — 1
  § 1. Uitgangspunt. Vier gevallen. Regel. — 1
  § 2. Beslissing. Eigen betekenis van de beslissing tegenover den
  regel. De beslissing over de feiten. — 7
  § 3. De eigen betekenis van de beslissing tegenover den regel. De
  beslissing in rechte. — 10
  § 4. Verhouding. Uit den regel door de beslissing tot de
  verhouding tusschen de menschen. Toerekening en toebedeeling. —
  13
  § 5. Recht vóór en recht nà de beslissing. De beslissing gebonden
  aan den regel. — 17
  § 6. Recht vóór en recht nà de beslissing. De regel uit de
  beslissing. — 21
  § 7. Recht in de concrete verhouding tegen den regel. Billijkheid
  (misbruik van recht, natuurlijke verbintenis). — 27
  § 8. De billijkheid van de contractuele verhouding. — 34
  § 9. Het recht en. het maatschappelijk leven. Rechtsbewustzijn en
  gewoonte. Recht en zeden. Rechtsscheiding van enkeling en
  enkeling, van groep en enkeling. Het subjectieve recht. — 43
  § 10. Het recht en het maatschappelijk leven. Vervolg. Zeden,
  gewoonte en recht. Nieuw recht uit en tegen het maatschappelijk
  handelen. — 52
  § 11. Het gezag. Het gezag van den rechter. — 58
  § 12. Het gezag van den wetgever. — 63
  § 13. Wetgeving, rechtsbeginselen van gemeenschap en gezag. —
  68
  § 14. Volk. — 72
  § 15. Volk en Staat. — 77
  § 16. Het gezag van den Wetgever. De wil van den Staat. — 86
  § 17. De Staat, de Overheid en het Recht. — 92
  § 18. Staat, Overheid en Recht. Het onbeperkt Staatsgezag.
  Souvereiniteit. — 96
  § 19. De totale staat. — 106
  § 20. Het recht van het recht (Individueel en collectief
  rechtsbewustzijn, meerderheid en publieke opinie). — 109
  2. Recht en Levensbeschouwing. — 120
  I. Recht en wet. — 120
| |
  II. Wet en feiten. — 127
  III. Sociologische rechtsbeschouwing. — 132
  IV. Rechtsvinding. Ideëele factoren. — 140
  V. Rechtsvinding. Reëele gegevens. — 148
  VI. Recht en Levensbeschouwing. — 157
3. Recht en liefde. — 162
4. Gedachten over macht en recht. — 188
5. Gerechtigheid en recht. — 216
6. Recht en billijkheid. — 225
7. Recht en moraal. — 282
8. Recht en gerechtigheid. — 296
9. L’interprétation de la loi et la justice. — 318
  10. Beginselen van samenleving. — 330
  I. Individu en menigte, persoon en gemeenschap. — 330
  II. Zijn en behooren. — 346
  III. Gezag. — 362
11. Boekbeschouwing over de rectorale rede van Prof. Mr. E.J.J. van der Heyden: „Natuurlijke normen in het positieve recht”. — 380
12. Over de rechtsstaat. — 382
13. Rechtsbeginselen. — 395
14. Evangelie en recht. — 413
  15. De structuur der rechtswetenschap. — 432
  I. Inleiding. — 432
  II. Rechtswetenschap, de logische verwerking van alogisch
  materiaal (Kelsen). — 433
  III. Het alogische ook in de rechtswetenschap. — 435
  IV. Het logische reeds in het recht zelf. — 440
  V. Rechtswetenschap en rechtstheorie. Verwante beschouwing in
  taalwetenschap. — 443
  VI. Tegenstelling tot taalwetenschap: het gezag. — 448
  VII. Gezag en wetenschap. — 452
  VIII. Rechtsvinding door den jurist. Ars. — 454
  IX. Rechtsvinding en wetenschap. — 456
  X. Wetenschap. — 459
  XI. Behooren en werkelijkheid. — 462
  XII. Uitzicht. — 466
16. Over spel en ernst in het recht. — 471
17. Afscheidsrede. — 493
18. Souvereiniteit. — 506