Cap. I. Byzondere Vragen.
Quaestioni de Ministro vxorem habente haereticam ab Aquisgranensibus propositus, Responsum est, quoniam iam in ministerio est constitutus, diligens a consistorio fiet inquisitio, quantum studium et operam adhibuerit tum sancta conversatione, tum assiduis è verbo Dei admonitionibus vt vxorem Christo lucrifaceret; quod si negligentior in hoc offficio fuisse et esse deprehenditur, iudicio et auctoritate consistorii cum classe suspendetur a ministerio; et si consistorium remissius se gerat, aliquorum fratrum Ecclesiae iudicio, tum illi1) a consistorii vel negligentia vel sententia ad classem provocare poterunt.
Op de vrage van dien Minister, die eene kettersche Huisvrouwe heeft, van die van Aken voorgesteld, is geantwoort, dewyle dat hy in den Kerkedienst ingesteld is, zoo zal ’er naarstige onderzoekinge geschieden van den Consistorie, wat vlyt en moeyte hy gedaan heeft, zoo wel met een heiligen wandel als met geduurige vermaaninge uit Gods woord, op dat hy zyne Huisvrouwe Jezu Christo wonne; maar zoo hy onagtzaam bevonden word in zyn pligt, zoo zal hy met het oordeel en authoriteit der Consistorie opgeschort of opgehouden worden van zynen Dienst; en zoo de Consistorie al te zagt en te slap hier inn handele, zoo zal door het oordeel eeniger Broederen der Kerke de zaake van de onagtzaamheid en het oordeel der Consistorie tot de Classis beroepen en betrokken mogen worden.
1) Bij F. ontbreken de laatste twee woorden.