Cap. I. Byzondere Vragen.
Antwerpiensis Ecclesiae Gallicae quaestioni, quid agendum sit mulieri alleganti maritum in bello mortuum abhinc quatuor quinqueue annos, morten tamen certo testimonio probare nequeunti, Responsum est, Vtendum esse proclamationum auctoritate magistratus remedio, quod si obtinere non possit, petet a Magistratu, vt quantum temporis sit ei expectandum statuat; si neutreum obtinere queat, consuletur ei, vt in eam ciuitatem se recipiat, vbi Magistratus operam et auctoritatem suam interponere velit.
Op die vrage van de Walsche Kerke van Antwerpen, wat dat men met eene Vrouwe doen zal, dewelke zegt dat haar Man voor vyf of zes jaaren1) in den Kryg gestorven is, en kan nogtans zynen dood met geen gewisse kondschap bewyzen? is hier op geantwoort, dat hier in moet gebruikt worden het middel van uitroeping door de authoriteit van de Overigheid, dewelke zoo zy niet en kan verkrygen, zoo zal zy van de Overigheid begeeren, dat zy ordonneeren, hoe lange dat zy nog zal moeten wagten. Indien zy geen van beiden verwerven kan, zoo zal zy haar in zulk een staat begeeven tot de hooge Overigheid, om haare hulpe en authoriteit daar tusschen te stellen2).
1) In nr. 3, bij C. en bij J.: voor vier ofte vijff
jaaren.
2) Voor de laatste twee en twintig woorden staat in nr. 3:
soo sal men haer raeden dat se in sulck eene stadt trecke,
daer d’ Overicheit mit haer hulpe ende autoriteit de saecke te
vorderen willich is; bij C.: sallmen haar raaden, dattse
sick sall begheeven in alsulck eene Stadt, daar de Ooverheyt haar
werck hier van sall maacken; en bij J.: das sie sich in
solche statt, vnd ohrter begebe, dat die Obrigkeit einen gewalt
vnd hilff mit darzu thun welle, vnd wurde.