|42|
Van de acta der Emdensche Synode kan geen afdruk gegeven worden, die gemaakt of verbeterd is naar het authentieke stuk; want dit stuk is sedert lang zóó spoorloos verdwenen, dat het wel kan geacht worden niet meer aanwezig te zijn. Dat men er nog iets van weet, is hoofdzakelijk te danken aan het laatste bericht dat van zijn bestaan getuigenis geeft, nl. aan de verklaring van J. Trigland in zijne Kerckelijcke Geschiedenissen. Ter plaatse waar hij over de Emdensche Synode handelt (blz. 161 vg.), doet hij over het bedoelde stuk de volgende mededeelingen: „Ende hoewel den Histori-schrijver [Joh. Wtenbogaert] seyt, „d’acten vande selve authentijck niet te hebben ghesien”, soo isset nochtans seecker, dat de selve noch heden desen dach in wesen zijn, soo alsse zijn gheschreven inde Latijnsche tale, ende onderteyckent, niet alleen by Preses ende Scriba, ghelijck andersins ordinaris geschiet, maer oock by alle de gene die inde selve Synode zijn tegenwoordig geweest; berustende by een persoon van treffelijcke qualiteyt, maechschap van eener die niet de minste is gheweest in die vergaderinghe; alwaer men noch soude konnen lesen alle de Gravamina de welcke aldaer verhandelt zijn”. Hieruit blijkt: 1º dat de oorspronkelijke acten in het Latijn gesteld zijn; 2º dat zij, wat den vorm betreft, waarschijnlijk ingericht waren, niet zooals de authentieke acten der Dordtsche Synode van 1574 (aanteekening van al wat in de vergadering voorviel en besloten werd, met behoud van de chronologische volgorde), maar zooals de authentieke acten der Dordtsche Synode van 1578 (aanteekening der genomen besluiten,
|43|
zakelijk geordend naar bepaalde rubrieken: eerst de artikelen van meer algemeene strekking, die dus samen de kerkenordening uitmaakten, en daarna de artikelen over ingekomen gravamina of particuliere vragen); 3º dat zij onderteekend waren, op gelijke wijze als b.v. de authentieke acten der Dordtsche Synoden van 1574 en van 1578 (welke acten Trigland blijkbaar nooit gezien heeft, daar hij anders wel niet zou gezegd hebben, dat de onderteekening gewoonlijk alleen door den praeses en den scriba geschiedde; ’t geen wel gelden kan van authentieke afschriften der artikelen die voor alle kerken van belang waren, maar niet van de authentieke acten zelve), en dus onderteekend niet alleen door het moderamen, maar ook door alle anderen die in de Synode waren tegenwoordig geweest; welke uitdrukking niet slechts de eigenlijk gezegde, kerkelijk gedeputeerde, leden schijnt in te sluiten, maar ook anderen die de vergadering bijwoonden; en dan ten aanzien van die allen natuurlijk te verstaan is, voor zoover zij de laatste zitting nog bijwoonden (’t geen althans op de Dordtsche Synoden van 1574 en van 1578 niet met alle leden het geval was) en de onderteekening niet weigerden (’t geen op de Middelburgsche Synode van 1581 ten aanzien van Synodale acten is voorgekomen); 4º dat zij in het midden der 17e eeuw nog voorhanden waren; en 5º dat zij toen in particulier bezit waren; terwijl blijkbaar niet gedacht werd aan pogingen om ze te vereenigen met de onder kerkelijke bewaring zijnde oud-Synodale stukken. Aan deze omstandigheid is het zonder twijfel ook toe te schrijven, dat zij, gedurig van bezitter veranderende, ten slotte geheel zijn verloren geraakt.
Intusschen zijn er nog ten minste twee oude afschriften overgebleven van de Emdensche acta in den oorspronkelijken Latijnschen tekst.
Het eene is te vinden in het provinciaal kerkelijk archief van Gelderland, in den eersten der elf folianten, waarin afschriften staan van de acta der prov. Geldersche Synoden (op den Index van het Oud Provinciaal Kerkelijk Archief van Gelderland Nr. 1). Omtrent de herkomst van dat eerste deel meldt een officieel bericht op de eerste bladzijden, dat in 1651 aan de Provinciale Geldersche Synode „codidem hunc praestantissimum ..... ex
|44|
singulari liberalitate et munificentia dono dedit ac consecravit Dn Gellius de Bouma, Ecclesiae Zutphaniensis Pastor vigilantissimus, de Ecclesia Iesu Christi optime meritus, Exemplo Reverendi parentis sui τοῦ μακαρίτου Dn. Petri Gellii de Bouma, reformatae Ecclesiae Zutphaniensis primi Pastoris, et vicinarum Ecclesiarum Reformatoris indefessi, Anno aetatis suae 72º, sacri ministerii 50º”. En de verzameling zelve bestaat niet alleen uit afschriften van de acta der Provinciale Geldersche Synoden van 1579 vgg., maar daaraan zijn ook toegevoegd, vooraan en tusschenin, afschriften van de acta der grootere Nederlandsche Synoden, de eerste twee (Emden 1571 en Dordrecht 1578) in het Latijn. Het Emdensche stuk nu bevat eerste de tot eene kerkenordening samengevoegde besluiten; daarna de antwoorden op de ingekomen vragen (met bijvoeging van het in art. 9 van die vragen genoemde advies uit Genève; dit, bij uitzondering, in eene Hollandsche vertaling); vervolgens de besluiten tot regeling van de meerdere vergaderingen, en eindelijk eene lijst van de onderteekenaars der acta. Onder het eerste van die vier stukken staat, dat het geteekend was door Casparus Heijdanus als praeses en Joannes Polijander als scriba; waaruit volgt, dat dit afschrift genomen is, niet naar de oorspronkelijke acta zelven (die volgens alle berichten, en ook volgens de gewoonte, door alle leden onderteekend waren), maar naar een door den praeses en den scriba gewaarmerkt afschrift daarvan. Het is dus een stuk, waarin door het herhaald afschrijven natuurlijk wel eenige fouten kunnen zijn ingeslopen. Maar terwijl het in dat opzicht minstens gelijk staat met de beste der bekende Hollandsche afschriften, heeft het boven deze vooruit, dat er althans geene fouten van vertaling in kunnen voorkomen. Bij gebreke van de authentieke acta geeft het alzoo in ieder geval de meest betrouwbare redactie. Daar nu de Emdensche acta nog nooit in de oorspronkelijke taal zijn uitgegeven, scheen het te meer wenschelijk, het genoemde stuk in de volgende bladzijden af te drukken. En gelukkig is zijn schrift zóó net en duidelijk, dat eene goede uitgave niet het minste bezwaar oplevert.
Het andere nog bekende Latijnsche afschrift was in de eerste helft dezer eeuw in het bezit van J. Heringa. Het is volgens
|45|
zijne berichten (Kerkelijke Raadvrager en Raadgever, 2e dl., Ed. 1826, blz. 263, en Archief voor Kerkel. geschied., 5e dl., Ed. 1834, blz. 66) in 1575 door J. van Foreest gemaakt; voorzien van eene naamlijst der onderteekenaren; en getiteld: „Acta Synodi Ecclesiarum Belgicarum, quae sub cruce sunt, et per Germaniam et Phrisiam Orientalem dispersae, habitae Embdae 4to die Octobris aº 1571;” onder welken titel het ook voorkomt op den catalogus van de in 1841 verkochte Bibliotheca Heringana (Manuscripta, nr. 22). Meer dan dit weinige kan er echter niet van gezegd worden, daar er nooit iets uit is medegedeeld, behalve de drie regels, die den inhoud uitmaken van art. 3 der particuliere vragen (Archief, l.l.). Indien het stuk nog tijdig kan gevonden en geraadpleegd worden, zal natuurlijk zijn tekst vergeleken worden met dien van het eerstgenoemde afschrift, en zullen de eventueele afwijkingen worden opgegeven.
In het belangrijke werk van H.F. Jacobson, Geschichte der Quellen des Kirchenrechts des Preussischen Staats, wordt nog melding gemaakt (4er Theil, die Provinzen Reinland und Westfalen, 3er Band, das evangelische Kirchenrecht, Ed. 1844, blz. 78) van een Latijnsch handschrift der Emdensche acta, uit het jaar 1599, te vinden „in dem kleinen Syndikatsgewölbe des Archivs zu Cöln, fol. 40 f.” Het wordt daar genoemd „eine lateinische Uebersetzung”. Misschien is dit laatste onjuist; maar onmogelijk of zelfs onwaarschijnlijk is het toch volstrekt niet. En in ieder geval is nog zeer twijfelachtig, dat dit een afschrift zijn zou van een authentiek stuk.
De oorspronkelijke tekst van de Emdensche acta is al spoedig in het Hollandsch vertaald; denkelijk wel terstond na de Synode zelve. Het is onbekend, van wien de vertaling afkomstig is. In ieder geval is zij, evenals de Hollandsche vertaling van de Wezelsche artikelen, geheel het werk van een particulier persoon; en ook hier kan de opneming in onderscheidene verzamelingen van Kerkenordeningen geenerlei authentiek of officieel karakter aan haar mededeelen. Zij is het eerst openbaar gemaakt in de Kercken-ordeninghen der Ghereformeerder Nederlandtscher Kercken (Delft, 1612); echter onder den minder juisten
|46|
naam, op het titelblad, van Kerkenordening eener Nationale Synode (van welke de Emdensche Synode zich juist uitdrukkelijk onderscheidde, zich zelve slechts beschouwende als eene Synode van twee der drie groote provinciën, waarin alle Nederlandsche Kerken waren ingedeeld; vgl. artt. 8 en 9, en partic. vragen artt. 3, 23 en 24; en ook den brief van G. van der Heyden, in M.J. van Lennep, G. v.d. H., blz. 237), en voorts alleen voor zoover de acta betrekking hadden op de tot eene kerkenordening samengevoegde besluiten, en dus zonder de antwoorden op de particuliere vragen en zonder de nadere besluiten omtrent de meerdere kerkelijke vergaderingen. Daarna is datzelfde gedeelte der acta herdrukt in de volgende uitgaven van de reeds genoemde Kercken-ordeninghen (de 5e druk werd in 1730 door G. Nauta bezorgd); en voorts in de onderscheiden uitgaven van het Kerkelijk Handboekje (1732 enz.); door J.J. Harkenroht, achter zijn geschrift Emdens Herderstaf (1716); door E. Meiners, in Oostvrieschlands Kerkelijke Geschiedenisse (1738, 1e dl., blzz. 427 vgg.); naar de bovengenoemde uitgave van G. Nauta, achter het Compendium der Kerkelijke Wetten van Vriesland (nl. in de tweede uitgave, van 1771, niet in de eerste en derde); enz. En eindelijk zijn er ook uitgaven gekomen, waarin mede opgenomen werd wat nog verder besloten was, op de ingekomen gravamina en ten aanzien van de meerdere vergaderingen. Deze verdere besluiten (in die meer volledige uitgaven wel eens ten onrechte „nahandelingen” genoemd, alsof alle oude Nederlandsche Synoden zich eerst opzettelijk en onafgebroken met het maken eener kerkenordening bezighielden, en dan daarna over allerlei andere zaken handelden) zijn mede opgenomen b.v. in de uitgave van het Kerkelijk Placaatboek (3e dl., Ed. 1792, blzz. 406 vgg.) en bij C. Hooijer, Oude Kerkordeningen (Ed. 1865, blzz. 67 vgg.).
In alle die uitgaven heeft de een den ander eenvoudig woordelijk nagedrukt, zelfs notoire drukfouten zonder eenige aanmerking overnemende. Zoo b.v. stond in de eerste uitgave van 1612, in artt. 10 en 11, achtmaal het woord „Classem”; maar de zetter of corrector van een lateren herdruk, dien Latijnschen vierden naamval van het enkelvoud niet begrijpende, maakte
|47|
daarvan telkens het meervoud „Classen”; en nu is deze fout van eene der oudere uitgaven trouw in alle andere nagevolgd. Evenzoo in datzelfde art. 11 het tweemaal voorkomende „ende ander”, in plaats van „een ander”. En (om nog iets te noemen) toen eenmaal, reeds in de eerste uitgave van 1612, gedrukt was, dat de Emdensche Synode begonnen was den 5en October, ’t geen toch uit alle handschriften (b.v. uit de straks te vermelden stukken van het Oud-Archief) en uit alle berichten over die Synode (b.v. uit de afdoende getuigenissen te dien aanzien in J. Heringa, Kerkel. Raadvr. en Raadg., l.l.; H.F. Jacobson, l.l., en voorts in zijne Urkunden-Sammlung, als aanhangsel bij het bedoelde deel van zijn werk mede in 1844 uitgegeven, blz. 50; J.J. van Toorenenbergen, Geschiedenissen ende Handelingen, in de Werken der Marnix-Vereeniging, 3e Serie, 1e dl. 1e stuk, Ed. 1873, blz. 85; M.J. van Lennep, Gaspar van der Heyden, Ed. 1884, blzz. 80 en 204) als eene drukfout had kunnen erkend zijn, hebben alle latere uitgevers dat eenvoudig herhaald, zonder dat het iemand in de gedachte kwam, de juiste dagteekening van 4 October te herstellen.
Toch zou het waarlijk niet zoo moeielijk geweest zijn, dien gangbaren tekst althans eenigszins te controleeren. Immers, in het Oud-Archief der Nederlandsche Hervormde Kerk zijn nog twee stukken aanwezig, die beide een afschrift bevatten van de in het Hollandsch vertaalde besluiten der Emdensche Synode; het eene van alles wat in de meest volledige uitgaven gedrukt is, en het andere van ver het grootste gedeelte.
Het laatstbedoelde stuk staat in den Catalogus van het Oud-Archief vermeld onder Nr. I, 3, 2, en is dus ingebonden in denzelfden band waarin ook het origineel der Wezelsche artikelen te vinden is, onmiddellijk daarop volgende (blzz. 27-42). Het bevat de tot eene kerkenordening samengevoegde besluiten, en voorts de antwoorden op de particuliere vragen; maar niet de nadere besluiten over de meerdere vergaderingen. Van den aanvang tot het einde is de tekst bijna woordelijk gelijkluidend met den gedrukten tekst; en de overeenkomst is zóó groot, dat er wel geen twijfel zijn kan, of men heeft in beiden dezelfde vertaling. Toch zal de gedrukte tekst nog wel naar een ander,
|48|
thans niet meer bekend, afschrift van diezelfde vertaling gegeven zijn. Anders zouden de op enkele plaatsen voorkomende afwijkingen, althans sommige daarvan, moeielijk te verklaren zijn. En ook bovendien heeft de gedrukte tekst enkele bladzijden meer dan dit afschrift.
Het andere stuk in het Oud-Archief staat in den Catalogus vermeld onder Nr. I, 2, 4, a. Dit tweede nummer van de eerste afdeeling is het zoogenaamde Boek van Petrus Cabeljau, een zeer lijvige quartijn, waarin de genoemde predikant omstreeks het midden der 17e eeuw afschriften heeft bijeengebracht van een groot aantal Synodale acta en kerkelijke ordeningen; welke verzameling, blijkens eene aanteekening op de eerste bladzijde, op de auctie zijner boeken (hij stierf in 1668) voor 25 gld. aangekocht werd door H. Alutarius, en daarna, blijkens het in 1737 daarbij gevoegde register van gecommitteerden der Zuid-Hollandsche Synode (blzz. 6-13), tot de boeken en papieren van die Synode behoorde. In dit boek nu staan onder nr. 4 de acta der Nederlandsche Synoden, en wel allereerst die van Emden (blzz. 101-132). Het mag echter ook wel opgemerkt worden, dat er nog drie andere nummers aanvoorafgaan, onder deze titels: nr. 1 (blzz. 17-58) „Kercken-Discipline der Gereformeerder Gemeenten in Vranckryck vanden Jare 1559 tot int jaer 1571. Inden Nationalen Synodis des selven Rijckx besloten ende toegerichtet, uyt der Fransoischer sprake trouwelyck overgeset”; nr. 2 (blzz. 63-68) „Ordo qui in Palatinatu observatur, transmissus a Jaspero Heydeno Joanni Arnoldi Amsterodamensis Ecclesiae Ministro. Anno ...” (twee blzz. verder, aan het hoofd eener tweede reeks Paltzer artikelen, met een nieuw opschrift, is bij het jaartal geene opene ruimte, maar staat „Anno 1571”); en nr. 3 (blzz. 69-99) „Liber disciplinae” blijkens den inhoud de Schotsche kerkenordening, gelijk die was in 1571). Blijkbaar zijn dit alle drie stukken, die hebben moeten dienen voor de taak die de Emdensche Synode te verrichten had, en die daarom vereenigd waren bewaard gebleven. En dan ligt het vermoeden voor de hand, dat degeen, die ze in 1571 gebruikt heeft, ook een exemplaar van de Emdensche acta aan dat bundeltje toevoegde, zoodat het stuk, dat aan P. Cabeljau ten dienste stond,
|49|
dan nog zou afkomstig zijn uit den tijd der vergadering zelve. Het is zelfs wel mogelijk, dat de laatstgenoemde, die sedert 1642 een stadgenoot was van J. Trigland, het door dezen bedoelde en hierboven reeds vermelde autographon ook heeft kunnen gebruiken. In ieder geval is de in het boek van P. Cabeljau voorkomende Hollandsche vertaling geenszins dezelfde als die van het andere hierboven beschrevene handschrift. Bijna in ieder artikel is hare woordkeuze en vooral haar zinsbouw zo geheel anders, dat er wel geen twijfel zijn kan, of zij is, onafhankelijk van die andere vertaling, wederom gemaakt naar den grondtekst. Zij zal echter wel niet gemaakt zijn door P. Cabeljau zelven; want met diens gewone spelling (bekend o.a. uit zijn in 1650 uitgegeven werk: de oude Catholycke waerheyt der Gereformeerde Kercke) komt de nog al vreemde spelling, die in het bedoelde stuk met veel consequentie gevolgd wordt, ganschelijk niet overeen. Het is dus waarschijnlijk, dat deze vertaling reeds van ouder dagteekening is en door den verzamelaar slechts werd overgenomen; terwijl van dit laatste dan de grond kan geweest zijn, dat hij ze nog een weinig beter achtte dan de vertaling, die door de uitgave van 1612 toen reeds algemeen bekend was.
Wat den inhoud betreft, komt dit afschrift met de meest volledige uitgaven (b.v. in het Kerkelijk Placaatboek en bij C. Hooijer) geheel overeen: het bevat ook de nadere besluiten omtrent de meerdere vergaderingen, die, gelijk boven reeds opgemerkt is, in het andere Hollandsche handschrift ontbreken. Intusschen geldt ook bij dit gedeelte, dat in den gedrukten tekst blijkbaar eene andere vertaling gevolgd is. Wel is thans geen handschrift meer bekend, waaruit de gedrukte vertaling van dit stuk kan ontleend zijn; maar zij is in ieder geval van anderen oorsprong dan die in het boek van P. Cabeljau. Bovendien is er in dit laatste nog iets aan toegevoegd, dat vóór de uitgave van C. Hooijer in geen gedrukten tekst gevonden wordt, nl. eene opgave der personen die te Emden de acta onderteekend hebben. Deze lijst, voor het eerst openbaar gemaakt door C. Hooijer (l.l. blzz. 64 vg., waar zij echter, met afwijking van de meer nauwkeurige uitdrukking in het handschrift, ten onrechte eene „lijst der leden van de Emdensche Synode” genoemd wordt), is blijkbaar
|50|
overgeschreven van een Latijnsch handschrift; want zoowel de namen van personen en plaatsen, als de bijvoegingen van dienaar, van aanstaand of voormalig dienaar en van ouderling, zijn alle in het Latijn. Maar indien zij soms ontleend zijn aan het authentieke stuk zelf, dan heeft de afschrijver er toch zeker telkens iets in veranderd; want bij onderscheidene van die mannen, wier gewone handteekening welbekend is, staat hier eene spelling der namen, die zóó zonderling is, dat zij zelven wel niet kunnen geacht worden, letterlijk alzoo te hebben geteekend.
Waar het authentieke stuk ontbreekt, daar is natuurlijk ieder hulpmiddel, dat omtrent de ware lezing meerdere zekerheid geven kan, welkom. Daarom mag eene goede Duitsche vertaling, die blijkbaar niet lang na de Emdensche Synode zelve gemaakt is, ook niet ongebruikt worden gelaten. Door H.F. Jacobson, in zijn reeds boven aangehaald werk (in hetzelfde deel, blzz. 78 vg.), wordt bericht, dat er van de Emdensche acta een afschrift is in het plat-Duitsch, in het archief van de Rhein. Prov. Synode te Barmen (vol. Q), en een afschrift in het Hoogduitsch, in het Wezelsche kerkarchief (nr. 26, p. 12 vg.). Het laatstgenoemde nu is in zijn geheel door hem afgedrukt in zijne rijke verzameling van oorkonden der Evangelische Kerk van Rijnland en Westfalen (de reeds boven aangehaalde Urkunden-Sammlung, nr. XXVII, blzz. 50-72), en onveranderd daaruit overgenomen in de verzameling van A.L. Richter, die Evangelischen Kirchenordnungen des sechszehnten Jahrhunderts (2e dl., Ed. 1871, blzz. 339 vgg.). Het is van denzelfden inhoud als de meest volledige, geschreven of gedrukte, Hollandsche tekst; ja zelfs bevat het eigenlijk nog iets meer, daar (evenals in het boven vermelde Latijnsche handschrift) na art. 9 van de particuliere vragen ook het aldaar slechts genoemde advies uit Genève in zijn geheel is opgenomen. En wat de redactie betreft, schijnt het eene goed bewerkte vertaling te zijn, die bij de bekende Hollandsche vertalingen niet achterstaat. Waar die beide Hollandsche vertalingen eenigszins van elkander afwijken, heeft deze Hoogduitsche doorgaans, hoewel niet altijd, de meeste overeenkomst met de vertaling in het boek van Cabeljau.
Eenigermate is er nog een ander middel, om althans op enkele
|51|
punten den gewonen tekst te controleeren; nl. voor zoover besluiten van de Emdensche Synode worden aangehaald door dezulken, die de authentieke acta of een officieel afschrift der besluiten moeten gehad hebben. Zulke aanhalingen vindt men b.v. in de acta der Dordtsche Synode van 1574, waar de Emdensche acta ten grondslag gelegd werden; — in de acta der Waalsche Synode te Dordrecht, van 21 juni 1577, die voor de Dordtsche Nationale Synode van 1578 heeft vastgesteld een „Advis sur les articles resolus à Embden pour estre communiqués à la Compagnie, afin qu’il en soit arresté au Synode general”, bevattende bedenkingen op een twintigtal artikelen van de Emdensche acta (te vinden in het Waalsche Livre Synodal, waarvan drie geheel met elkander overeenkomende exemplaren uit verschillende tijden bewaard worden in de Bibliothèque Wallonne te Leiden); — en in de acta van de Colloquia der Nederduitsche Gemeenten in Engeland, toen deze in 1578, tot instructie van hare gedeputeerden naar de Dordtsche Nationale Synode van dat jaar, haar gevoelen uitspraken over hetgeen in zake de kerkenordening en in antwoord op particuliere vragen in 1571 te Emden besloten was (te vinden in J.J. van Toorenenbergen, Acten van de Colloquia, in de Werken der Marnix-Vereeniging, 2e Serie, 1e dl., blzz. 40-42). En dan blijkt bij vergelijking, dat althans met betrekking tot de aangehaalde artikelen op den gebruikelijken Hollandschen tekst slechts weinig aanmerking te maken is: niet alleen hun algemeene inhoud, maar ook hun cijfer komt in dezen tekst overeen met de in Dordrecht en in Engeland gebruikte authentieke acten of afschriften.
Bij den herdruk van de Hollandsche vertaling, die in de volgende bladzijden aan de uitgave van den Latijnschen tekst wordt toegevoegd, is, daar toch altijd slechts een afschrift kon gebruikt worden, de gewone tekst eenvoudig gevolgd; en dan natuurlijk naar de eerste uitgave, dus met betrekking tot de kerkenordening naar die van 1612, en met betrekking tot de verdere acta naar die van 1792. Immers, die eerste uitgaven, waarvan alle latere slechts de herdruk wilden zijn, zijn de betrekkelijk zuiverste; en ook hare spelling mag niet plaats maken voor eene latere,
|52|
tenzij dan dat men (’t geen in eene uitgave als hier bedoeld wordt onnoodig en onraadzaam is) geheel en al de hedendaagsche spelling zou willen volgen. Maar, daar alle uitgevers zich ongelukkiglijk bepaald hebben tot één enkelen tekst van slechts ééne vertaling, zonder ook andere doorgaans nog iets betere afschriften en vertalingen te raadplegen, is nu hier die tekst met de beide hierboven vermelde handschriften en met de Hoogduitsche vertaling vergeleken, en zijn de afwijkende lezingen in de noten aangeteekend. Intusschen spreekt van zelf, dat dit niet geschied is met alle afwijkingen zonder onderscheid; want alsdan zoude beide handschriften en de Hoogduitsche vertaling in hun geheel moeten afgedrukt zijn. Niet alleen is de Hollandsche spelling voortdurend geheel anders, maar er is in alle drie die stukken ook telkens eenig verschil van uitdrukking. Dit laatste kan reeds eenigszins gelden van den gedrukten tekst, vergeleken met het Hollandsche afschrift dat dezelfde vertaling geeft; maar veel meer nog van die beide, vergeleken met het afschrift in het boek van P. Cabeljau; en van deze alle, vergeleken met de Hoogduitsche vertaling. Dat verschil echter is van geen belang, waar de zin zonder eenigen twijfel volkomen dezelfde is; vooral omdat het hier toch slechts afschriften eener vertaling geldt. En daarom is in deze uitgave de afwijking slechts daar aangeteekend, waar zij inderdaad invloed heeft op den zin, of waar de vermelding om eenige andere reden van belang kan geacht worden. Men zal zien, dat hierbij gehandeld is naar dne in zoodanig geval steeds te volgen regel, nl. om liever te veel dan te weinig te geven. Bij het aanhalen zullen de bedoelde Hollandsche afschriften kortheidshalve genoemd worden: het eene, dat dezelfde vertaling geeft als in den gedrukten tekst, nr. 3, en het andere, dat in het boek van Cabeljau staat, C, terwijl de Hoogduitsche vertaling, naar de uitgave van Jacobson, met J. zal worden aangeduid. Uit den aard der zaak zal er dan van C en J ver het meeste zijn aan te teekenen.
Wat den Latijnschen tekst betreft, is onder het afdrukken nog gelegenheid gegeven tot vergelijking van het gebruikte Arnhemsche afschrift met het andere Latijnsche van J. van Foreest, ’t welk in 1841 in het bezit is gekomen van H.J. Royaards,
|53|
en thans nog berust in de bij zijn overlijden (1854) door hem nagelatene bibliotheek. Wel is hiervan slechts een afschrift kunnen gebruikt worden. Maar zoowel bij dit afschrift, als ook bij het Arnhemsche, zijn de schrijffouten zóó in het oog loopend, dat te dien aanzien geen twijfel zijn kan; te minder, omdat nooit in beide stukken dezelfde schrijffouten gemaakt zijn. Daar het hier geene authentieke stukken geldt, is van al zulke fouten geene melding gemaakt, en is in de noten alleen opgave gedaan, onder letter F., van alle ook maar eenigszins belangrijke of wezenlijke afwijkingen, die in het afschrift van J. van Foreest te vinden zijn. Men zal zien, dat die varianten uiterst weinig in getal zijn. En uit die bijna altijd woordelijke overeenkomst tusschen twee afschriften, die zeker onafhankelijk van elkander gemaakt zijn, kan dan veilig worden opgemaakt, dat hier inderdaad een tekst is, die nagenoeg gelijkluidend is met de oorspronkelijke redactie.
Daar de hier volgende uitgave uitsluitend ten doel heeft, om over den tekst der emdensche acta zooveel mogelijk inlichting te geven, opdat ieder zelf daarover kunne oordeelen, zijn geene opschriften of bijschriften aan sommige of aan alle artikelen toegevoegd. De onderscheiden handschriften hebben te dien aanzien eene zeer groote verscheidenheid. In het Latijnsche afschrift van J. van Foreest staat bij alle artikelen zonder onderscheid (slechts met uitaondering van de 25 die over de particularia handelen) eene vrij volledige inhoudsopgave op den kant, en bovendien nog een opschrift bij art. 10 en bij art. 11. In het andere Latijnsche afschrift zijn zulke bijschriften als opschriften in den tekst gekomen; edoch met veel korter formuleering, en in veel minder aantal; zoo b.v. hebben de eerste 9 artikelen er in ’t geheel geen, en de eerste 34 tezamen slechts 5. In de eerste Hollandsche uitgave van 1612 zijn het weêr bijschriften op den kant; maar lang niet bij ieder artikel (bij de 53 artikelen der kerkenordening staan er in het geheel slechts 23), en voorts in zeer korte formuleering. In latere Hollandsche uitgaven zijn diezelfde bijschriften als opschriften in den tekst gekomen; waarbij echter een vijftal allengs verdwenen is. In de Duitsche vertaling, door Jacobson uitgegeven, staan in het geheel slechts 6 zulke
|54|
opschriften, wederom met gewijzigde formuleering. En het Hollandsche afschrift, hierboven als nr. 3 aangeduid, heeft weder inhoudsopgaven op den kant, doch iets minder dan in de gewone uitgaven, en vaak in andere bewoordingen. Daarentegen heeft het Hollandsche afschrift in het boek van Cabeljau in het geheel geene opschriften noch bijschriften. Dat de authentiek acten ze ook niet hadden, kan uit het bovenstaande wel met genoegzame zekerheid worden afgeleid. Zij zijn blijkbaar afkomstig, niet van de Synode zelve, maar van particuliere personen; en juist daarom moeten zij in den tekst dan ook niet worden opgenomen. In de noten hadden zij zeker wel kunnen vermeld zijn; maar dat zou dan, wegens hunne groote verscheidenheid, vele bladzijden hebben ingenomen; en ten slotte zou niemand daaraan iets gehad hebben. Hoe een afschrijver of vertaler den korten inhoud van een of meer artikelen formuleerde, heeft inderdaad geen waarde of belang.
Met betrekking tot de cijfers der artikelen is het twijfelachtig, of zij een min of meer officieel karakter dragen; want in sommige afschriften, bepaaldelijk in de Latijnsche, is ten aanzien van de indeeling der artikelen, en dus ook van de cijfers, eene kleine verscheidenheid, doordat bij enkele artikelen splitsing of samenvoeging plaats heeft, of wel doordat bij de artikelen, die op de kerkenordening volgen, de nummering doorloopt. Bij deze onzekerheid zijn in de hier volgende uitgave de cijfers der bekende Hollandsche uitgaven eenvoudig overgenomen; ook omdat men nu eenmaal, bij aanhalingen, aan die cijfers gewoon is.
Andere officieele stukken, die op de Emdensche Synode betrekking hebben, zijn nooit bekend geworden. Van zoodanig stukken is zelfs nergens sprake; ook niet in de enkele berichten, die over deze Synode in geschriften of bescheiden van denzelfden tijd nog te vinden zijn. Wat er van geloofsbrieven, instructiën, enz. mag geweest zijn, zal wel, evenals de oorspronkelijke acta zelven, in particuliere bewaring gebleven zijn, en daardoor voor het nageslacht zijn verloren geraakt.
F.L.R.