Cap. I. Byzondere Vragen.

Ad septimam sic responsum est, quod testes adhibere et audire in consistorio licet, iis autem deficientibus iuramentum in re graui exigere seu deferre; non tamen imperando, quod solius est Magistratus, sed monendo et hortando, et quamvis liceret forma solenni et apud magistratum consueta vti, expedit tamen abstinere, propositaque serio Dei in periuros vindicta, vt veritatem quis agnoscat, obtestari; consultissimum autem est, quam rarissime et testes adhibere, et iuramentum exigere.

Op de zeevende vrage is aldus geantwoord, dat het geoorlooft is, in de Consistorien Getuigen voor te brengen en te hooren, en daar die niet en zyn, zal men in gewigtige zaaken den Eed afvorderen1), doch niet gebiedender wyze, het welk alleen den Overheeden toekomt, maar vermanenderwyze, en door opwekkinge. En hoewel dat het geoorlooft zou zyn de openbaare forme te gebruiken die de Magistraat gemein is, zoo is het nogtans beeter zig daarvan te onthouden en voor te stellen die ernstige wraake van God tegen den Meinëedige, en te begeeren dat elk de waarheid bekenne; dog is het allerraadzaamste dat men zelden Getuigen voorbrenge en den Eed afvrage.


1) In plaats van: zal men afvorderen, heeft nr. 3: af te eisschen ofte op te legghen; C.: vereysschen ofte aan eenen eedt stellen; en J.: soll man fordern.