Cap. I. Byzondere Vragen.

Quaesierunt Aquisgranenses et Colonienses fratres, an impiè viuens frater post multas admonitiones frustra adhibitas excommunicandus sit, an vero ad tempus differenda excommunicatio, quando Ecclesiae dissipationem minatur. Responsum est: qui excommunicandus alioqui secundum Dei verbum est, excommunicabitur, quamvis Ecclesiae dissipationem minitetur; quia tamen tempora admonitionum publicè faciendarum, et excommunicationis pronunciandae in iudicio et arbitrio consistoriorum relicta sunt, admonitionum et excommunicationis tempora differri poterunt, sic vt et conservationis Ecclesiae ratio habeatur, et excommunicatio necessaria non negligatur.

De Broeders van Aken en Keulen hebben gevraagt, of een Broeder die ongoddelyk leeft, na veele vermaaningen te vergeefs aan hem gedaan, moet afgesneeden worden, als hy de Kerke dreigt te verscheuren? is geantwoort, dat men dien uitsluiten zal, die anders naar Gods woort behoord uitgeslooten te worden, al is ’t dat de Kerke te verstooren1) bedreigt word. Maar overmits dat de tyden der vermaaningen die opentlyk geschieden en de verkondiging der uitsluitinge in het oordeel der Kerke gelaaten zyn, zoo zullen de tyden der vermaaning ende uitsluiting mogen uitgesteld worden, alzoo dat men agt hebbe op de behoudenisse der Kerke, en dat ook de noodzakelyke uitsluitinge2) niet verzuimt worde.


1) Voor dit woord, zoomede voor het drie regels vroeger voorkomende verscheuren hebben nr. 3 en C. beide telkens verstrooijen. Bij J. staat hier eerst: zerstörungh, en daarna: zerruttungh.
2) Bij J.: erbauwungh.