E. Overgang van gelden en bezittingen.
De begroting voor het jaar 1951 wordt voor alle kerkelijke lichamen opgemaakt en vastgesteld naar de regelen en door de organen, die daarvoor in het jaar 1950 gelden en waren aangewezen, terwijl de rekeningen over het jaar 1950 van alle kerkelijke lichamen zoveel mogelijk worden gedaan vóór 1 Mei 1951 en anders naar de bepalingen van de kerkorde of de overgangsbepalingen door diegenen, die per 1 Mei 1951 de overeenkomstige arbeid hebben voortgezet of overgenomen; en voor de per 1 Mei 1951 geheel nieuw optredende lichamen de generale financiële raad vóór 1 September 1951 een regeling treft inzake de inkomsten en uitgaven 1951.