14a. Oriënterende informatie over de reformatorische kerkgemeenschappen in Nederland
1992
|159|
Dr. M. te Velde
  Ter inleiding op de volgende paragrafen geven we hier eerst enige
  oriënterende informatie over de kerkgemeenschappen, waarvan in
  dit boek het kerkrecht behandeld wordt, nl.
  — de Nederlandse Hervormde Kerk
  — de Gereformeerde Kerken in Nederland
  — de Christelijke Gereformeerde Kerken
  — de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika
  — de Gereformeerde Kerken in Nederland (‘vrijgemaakt’)
  — de Nederlands Gereformeerde Kerken
  De NHK. is de grootste protestantse kerkgemeenschap in Nederland
  en ziet zichzelf als de oorspronkelijke ‘vaderlandse kerk’ der
  Reformatie. Ze sluit zich aan bij ‘het belijden der vaderen’
  zoals dat is verwoord in de calvinistisch-gereformeerde
  confessies, ook wel ‘drie formulieren van eenheid’ genoemd: de
  Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse
  Catechismus (1563) en de Dordtse Leerregels (1619).
  Er zijn in de NHK. verschillende theologische richtingen of
  ‘modaliteiten’. De bestaande verschillen bepalen ook de
  ‘ligging’ van de plaatselijke gemeenten en de opvattingen van
  haar predikanten. Vaak zijn er in een plaats wijkgemeenten van
  diverse signatuur. De richting die zich het sterkst profileert,
  is de ‘Gereformeerde Bond’, die in de kerk de
  klassiek-gereformeerde beginselen propageert.
  De NHK. heeft ongeveer 2.530.000 leden (waarvan ± 690.000 niet
  gedoopte ‘geboorteleden’). Haar synode is een permanent lichaam
  en bestaat uit 56 periodiek door de classicale vergaderingen
  gekozen afgevaardigden. Ze vergadert doorgaans in Doorn. De
  meeste centrale organen van de NHK. zijn gevestigd in Driebergen
  en Leidschendam. De opleiding van predikanten vindt plaats aan de
  rijksuniversiteiten, waarbij een deel van de vakken aan
  ‘kerkelijke hoogleraren’ is toevertrouwd. De politieke partijkeus
  van hervormden loopt sterk uiteen. Onder hen zijn het C.D.A.
  (voorheen A.R.P. en C.H.U.), de
|160|
  P.v.d.A. en (in de orthodoxe vleugel) de S.G.P. het sterkst
  vertegenwoordigd.
  Uit de Hervormde Kerk hebben zich in de negentiende eeuw grote
  aantallen leden losgemaakt, namelijk bij de Afscheiding in 1834
  o.l.v. ds. Hendrik de Cock en bij de Doleantie in 1886 o.l.v. dr.
  Abraham Kuyper. Men wilde niet langer in de NHK. blijven vanwege
  een structurele leervrijheid en het ontbreken van kerkelijke
  tucht.
  De GKN. zijn in 1892 ontstaan uit een ‘Vereniging’ van de twee
  groeperingen die hadden gebroken met de Hervormde Kerk, de
  ‘afgescheidenen’ en de ‘dolerenden’. Zij wilden terugkeer naar
  een strikte handhaving van de gereformeerde leer en kerkregering,
  zoals die waren geformuleerd in de ‘drie formulieren van
  enigheid’ en in de ‘Dordtse Kerkenordening’ (1619).
  De GKN. ontwikkelden zich sinds 1892 tot een kerkgemeenschap met
  een uniform en confessioneel-gebonden karakter en veel goed
  georganiseerde aktiviteiten. Na 1950 voltrokken zich echter
  veranderingen, die de GKN. tenslotte weer dicht bij het plurale
  model van de Hervormde Kerk deden uitkomen. NHK. en GKN. werken
  thans dan ook aan eenwording onder de naam ‘Samen op weg’.
  De predikanten van de GKN ontvangen als regel hun opleiding aan
  de eigen Theologische Universiteit in Kampen (Koornmarkt) of aan
  de theologische faculteit van de Vrije Universiteit in
  Amsterdam. De GKN. tellen ongeveer 780.000 leden. Hun
  dienstencentrum is gevestigd in Leusden. De generale synode wordt
  eens per twee jaar nieuw samengesteld en komt vervolgens
  regelmatig bijeen in Lunteren in een aantal zittingen verspreid
  over een periode van anderhalf jaar.
  In de politiek vindt men de meeste gereformeerden in het C.D.A.
  (voorheen in de A.R.P.). In vroeger tijden was de Vrije
  Universiteit in Amsterdam hun eigen wetenschappelijk bolwerk.
  Trouw is in deze kringen het meest gelezen dagblad.
Toen ‘afgescheidenen’ (officieel ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’) en ‘dolerenden’ (officieel ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’) zich in 1892 verenigden tot de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’, was er een kleine groep christelijk-gereformeerden, die weigerde met de Vereniging mee te gaan. Zij hadden o.a. bezwaar tegen het kerkbegrip van de ‘dolerenden’ en tegen opvattingen van met name
|161|
  A. Kuyper over verbond en doop.
  Onder leiding van de predikanten F.P.L.C. van Lingen en J. Wisse
  besloten zij apart te blijven staan onder de oude naam
  ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. In de loop van de twintigste
  eeuw groeiden zij door toevloed uit vooral GKN. en GGNNA. tot een
  kerkengroep met thans ongeveer 76.000 leden. Hun generale synode
  vergadert een keer per drie jaar.
  In confessioneel en kerkrechtelijk opzicht zijn de CGK., hoewel
  niet geheel homogeen, sterk georiënteerd op de Reformatie van de
  16e eeuw en de Afscheiding van 1834. Daarnaast is er bij hen
  onder invloed van het gereformeerde Piëtisme van de 17e en 18e
  eeuw een accentueren van de ‘bevindelijkheid’. Deze
  ‘bevindelijkheid’ is er sterker dan in de GKNV. en de NGK. en
  minder sterk dan in de GGNNA.
  De christelijk-gereformeerden hebben een eigen Theologische
  Universiteit in Apeldoorn. Politiek participeren ze veelal in het
  C.D.A. en verder ook in R.P.F, en S.G.P. Onder hen worden vooral
  dagbladen als Trouw en het Reformatorisch
  Dagblad gelezen.
  Het verband van de GGNNA. is in 1907 onder leiding van vooral ds.
  G.H. Kersten gevormd door zesendertig verspreide gemeenten van
  oud-gereformeerde signatuur (‘Kruisgezinden’ en ‘Ledeboerianen’).
  Deze bestonden uit mensen die sinds de Afscheiding van 1834
  buiten de Hervormde Kerk waren geraakt, maar zich niet thuis
  voelden in de hoofdgroep van de afgescheiden gemeenten.
  De GGNNA. groeiden uit tot een kerkgemeenschap met thans ± 91.000
  leden. Onder invloed van het gereformeerde Piëtisme legt men er
  in prediking en zielszorg veel nadruk op, dat de mens alleen door
  een zeer bijzondere genade van God en langs een zeer bijzondere
  weg van wedergeboorte en bekering het heil kan beerven. Dat leidt
  bij veel mensen tot een levenslange twijfel over eigen zaligheid
  en tot ‘avondmaalsmijding’.
  De GGNNA. vormen een nogal gesloten en conservatieve
  gemeenschap, voor buitenstaanders vaak herkenbaar aan uiterlijke
  kenmerken als ‘tale Kanaäns’, stemmige kleding (vandaar de
  spotnaam ‘zwartekousenkerk’), een strenge zondagsviering,
  bezwaren tegen assurantie en vaccinatie (bv. tegen polio), het
  mijden van televisie en dergelijke.
  Hun predikanten worden opgeleid aan een eigen Theologische School
  te Rotterdam. Als gevolg van een strenge selectie in de vorm
|162|
  van een ernstig onderzoek aangaande de roeping tot het ambt heeft
  men er slechts enkele studenten en bestaat er in de GGNNA. een
  groot predikantentekort. Een keer per 3 jaar vergadert de
  generale synode.
  Politiek zijn de mensen uit de GGNNA. vooral georganiseerd in de
  S.G.P. Hun lijfblad is als regel het Reformatorisch
  Dagblad. Samen met andere oud-gereformeerden uit diverse
  kerken onderhoudt men ‘reformatorische’ scholen.
  In 1944 ontstond er in de GKN. een breuk waarbij ongeveer 14% van
  de leden het ‘synodale’ kerkverband verliet. Oorzaak daarvan was
  een synode-uitspraak over ‘veronderstelde wedergeboorte’, die in
  1942 en volgende jaren bindend op straffe van tuchtoefening aan
  de kerken werd opgelegd. Vooral de Kamper professoren K. Schilder
  en S. Greijdanus bestreden die binding als een opdringen van
  kuyperiaanse theologoumena aan de gemeenten en als hierarchische
  machtsaanmatiging.
  Gemeenten en kerkleden maakten zich, zoals ze dat noemden, van de
  synode-besluiten vrij met beroep op artikel 31 van de kerkorde.
  Ze vormden een nieuw kerkverband onder de naam Gereformeerde
  Kerken in Nederland, met als niet-officiële toevoeging eerst
  ‘onderhoudende art. 31 KO’, later ‘vrijgemaakt’.
  De GKNV. tellen ongeveer 117.000 leden. Hun predikanten worden
  opgeleid aan een eigen Theologische Universiteit in Kampen
  (Broederweg). Deze kerken kennen een strikte binding in leer en
  leven aan de Heilige Schrift, de drie formulieren van eenheid en
  de gereformeerd-calvinistische wijze van kerkregering. Een keer
  per drie jaar komt er in de GKNV. een generale synode bijeen.
  Politiek hebben de ‘vrijgemaakt-gereformeerden’ zich
  georganiseerd in het G.P.V. Ze hebben een groot aantal eigen
  organisaties, waaronder veel gereformeerde scholen. In hun kring
  wordt vooral het Nederlands Dagblad gelezen.
De NGK. zijn in de jaren 1967-1970 ontstaan na interne conflicten in de GKNV., die tot een scheuring leidden. Er was ingrijpend verschil van mening over de visie op de kerk, over de volgens sommigen te strak gehanteerde binding van de drie formulieren van eenheid en over de verbindende kracht van synode-besluiten. Sinds 1967 waren er ± 90 gemeenten, die zich aanvankelijk ‘gereformeerd vrijgemaakt
|163|
  (buiten verband)’ noemden. Zij hergroepeerden zich in een
  kerkverband, dat in 1979 de naam Nederlands Gereformeerde Kerken
  aannam. De NGK. tellen ruim 29.000 leden.
  De NGK. willen confessioneel-gereformeerde kerken zijn, met iets
  meer ruimte in de hantering van de confessie dan in de GKNV. en
  de CGK. en met een geringere binding aan kerkorde en
  kerkverband. Ten gevolge daarvan is er onder hen minder
  uniformiteit in de praktijk van het kerkelijk leven. Hun ‘Akkoord
  van kerkelijk samenleven’, dat na langdurige besprekingen
  tenslotte in 1982 werd aanvaard, is beknopter en hecht minder
  waarde aan boven-plaatselijke organisatie en besluitvorming dan
  de kerkordes in andere kerken van gereformeerde origine.
  Voor de opleiding van predikanten maakt men in de NGK. gebruik
  van diverse instellingen, o.a. van de christelijk-gereformeerde
  Theologische Universiteit in Apeldoorn. Politiek voelt men zich
  doorgaans het meest tot R.P.F, en C.D.A. aangetrokken.
LITERATUUR
  E.G. Hoekstra en M.H. Ipenburg, Wegwijs in gelovig Nederland.
  Een alfabetische beschrijving van Nederlandse kerken en
  religieuze groeperingen, 2e druk, Kampen 1990.
  O.J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis, 3e druk,
  Nijkerk 1985.