12c. De Gereformeerde Kerken na de Vereniging van 1892
1992
Drs. D. Deddens
In de kerkorde van Dordrecht die bij de Vereniging van 1892 werd
aanvaard, kwamen allerlei inmiddels verouderde bepalingen voor.
In 1905 kreeg een herziening van beperkte omvang haar beslag,
waarbij alleen werd veranderd wat door veroudering onmogelijk
gehandhaafd kon worden.
Gedurende meer dan dertig jaar werd in principiële
uiteenzettingen en in de praktijk van de kerkelijke samenleving
de winst aan verscherpte inzichten vastgehouden en
verdisconteerd, die eerder (vooral in de jaren-1880) verkregen
was inzake het confederatieve karakter van het kerkverband en het
verschil in karakter en bevoegdheden tussen de kerkeraad en de
meerdere vergaderingen. Jarenlang oefende dr. F.L. Rutgers een
‘op de gang van ons gereformeerd kerkelijk leven ... niet licht
te hoog te schatten invloed uit’ (dr. G.Ch. Aalders). Niet alleen
door zijn kerkrechtelijk onderwijs aan de VU, maar ook door zijn
vele adviezen, schriftelijk aan kerkeraden en personen,
mondeling in generale synoden, waar hij ‘de adviseur bij
uitnemendheid was’.
In 1926 — negen jaar na Rutgers’ overlijden — deed zich een
verandering voor. De generale synode van Assen, bijeengeroepen
voor de zaak-dr. J.G. Geelkerken, ging over tot afzetting van de
kerkeraad van Amsterdam-Z. (minus enkele leden) en droeg aan de
classes op, andere kerkeraden af te zetten als deze zich
openlijk aan de kant van dr. Geelkerken en de kerkeraad van
Amsterdam-Z. zouden scharen.
|146|
Deze kerkrechtelijke beslissingen baarden opzien, ook in de
Christian Reformed Church in de Ver. Staten waar de afzetting van
een kerkeraad door een meerdere vergadering een al jaren
omstreden kwestie was en in 1923 advies was ingewonnen van dr.
H.H. Kuyper, Rutgers’ opvolger aan de VU, en dr. H. Bouwman te
Kampen, die zich toen beiden hadden uitgesproken in principieel
afwijzende zin. Nog in 1926 deed dr. J. van Lonkhuyzen, toen
predikant in Chicago, tegen de genoemde Asser besluiten een
krachtig protest horen in een brochure, getiteld Een ernstige
fout. Na zijn terugkeer naar Nederland zette hij zijn
verdediging van het kerkrecht der Doleantie en zijn bestrijding
van wat z.i. de overgang naar een nieuw kerkrecht betekende
intensief voort. Dit ‘nieuwe’ kerkrecht werd in de jaren 1930
door hem gekarakteriseerd als ‘een overloopen naar het Hervormde
kerkrecht’. Als verdediger van de kerkrechtelijke wending van
Assen trad vooral dr. H.H. Kuyper naar voren, die erkende van
inzicht veranderd te zijn en zijn gewijzigde opvattingen over het
karakter, de macht en het tuchtrecht van de synoden in de
dertiger jaren systematisch uitdroeg. In 1937 eindigde hij zijn
loopbaan als hoogleraar in actieve dienst met de promotie van M.
Bouwman, die onder zijn leiding gereed was gekomen met een
dissertatie over Voetius over het gezag der synoden. Dit
proefschrift, dat veel meer bevatte dan een uiteenzetting van de
gevoelens van Voetius, en waarin de auteur zich geheel aansloot
bij de opvattingen van zijn promotor, met ingrijpende kritiek op
Rutgers, liet er geen twijfel over bestaan dat het hier
voorgedragen kerkrecht op essentiële punten verschilde van dat
van de Doleantie. Tot de ‘Stellingen’ bij de dissertatie
behoorden ook de volgende: ‘Er bestaat geen principieel verschil
tusschen de meerdere vergadering (classis en synode) en den
kerkeraad der plaatselijke kerk’ en: ‘De meerdere vergadering
heeft niet een mindere of lagere macht, doch een meerdere of
hoogere macht dan de kerkeraad’.
Naast dr. Van Lonkhuyzen bond nu vooral dr. S. Greijdanus,
hoogleraar te Kampen en zoon van de Doleantie, de strijd tegen
dit kerkrecht aan. Evenals Van Lonkhuyzen leverde hij
indringende kritiek op de weergave en interpretatie van Voetius
door Bouwman. Het door hem in navolging van H.H. Kuyper
voorgestane kerkrecht was volgens Greijdanus een verloochening
van het Doleantiekerkrecht en een veroordeling van de Doleantie
zelf. In de volgende jaren bleef Greijdanus dit kerkrecht
bestrijden, ook toen het in toenemende mate in praktijk werd
gebracht. Tegenover het historisme stelde hij de
‘Schriftbeginselen van kerkrecht inzake meerdere vergaderingen’
in het licht. Met de gewijzigde opvattingen van dr. H.H. Kuyper
ging o.a.
|147|
ds. Joh. Jansen, de schrijver van de bekende Korte verklaring van de kerkenordening mee; een vergelijking van de verschillende drukken van dit boek is hier illustratief.
LITERATUUR
Open brief van de buitengewone Generale Synode te Assen aan
de Gereformeerde Kerken in Nederland, Kampen 1926.
H.H. Kuyper, ‘Afzetting van een kerkeraad’. De Heraut
nr. 2363 (1923); ‘Napleiten’, serie van 13 artt., id.
nr. 2830-2842 (1932); ‘Repliek van dr. J.van Lonkhuyzen’, serie
van 6 artt., id. nr. 2862-2866 (1932), nr. 2867 (1933);
‘Diss. M. Bouwman’, id. nr. 3102 (1937); ‘Nieuw
kerkrecht?’, serie van 7 artt., id. nr. 3145-3154
(1938); ‘De drieërlei macht’, serie van 25 artt. id. nr.
3178, 3179 (1938), 3180-3222 (1939).
J. van Lonkhuyzen, Een ernstige fout: het besluit der
Generale Synode te Assen inzake de afzetting van een of meer
kerkeraden gewogen en te licht bevonden, Chicago 1926.
—, Is het nieuwe kerkrecht niet een ernstige dwaling?,
Franeker 1939.
—, ‘Iets over Geref. Kerkrecht’, GTT 31 (1930/31),
353-361; ‘Onderscheid in Geref. Kerkrecht’, id. 31
(1930/31), 417-431; ‘De tuchtoefening der Generale Synoden der
Fransche Kerken over de mindere vergaderingen’, id. 31
(1930/31), 459-478; ‘In eigen rechte lijn’, id. 32
(1931/32), 257-288; ‘Een belangrijk boek, een nieuw geval en een
reeks onhoudbare argumenten’, id. 32 (1931/32), 401,
449-463; ‘Geen „Napleiten”, maar een tijdig waarschuwen’,
id., 33 (1932/33), 529-543; ‘Debat niet mogelijk’,
id. 33 (1932/33), 529-543; ‘De Voetius-interpretatie van
Dr. M. Bouwman’, De Reformatie 17 (1936/37), 344v.; ‘Dr.
M. Bouwman’s dissertatie nader getoetst’, GTT 38 (1937),
513-531, 569-629; ‘Goed onderscheiden!’, id. 40 (1939),
466-473.
M. Bouwman, Voetius over het gezag der synoden,
Amsterdam 1937st.
—, De Gereformeerde opvatting omtrent den Schriftuurlijke
grondslag der kerkregeering, Assen 1940.
S. Greijdanus, ‘Over vragen van Geref. Kerkverband. Voetius over
het gezag der synoden’, De Reformatie 17 (1936/37), nr.
42; ‘Het nieuwe kerkrecht in de praktijk’, id. 18
(1937/38), nr. 29; ‘Nieuw kerkrecht’, id. 18 (1937/38),
nr. 33; ‘Het wezen der meerdere kerkelijke vergaderingen volgens
Voetius’, serie van 8 artt. id. (1937/38), nrs. 31-38;
‘De quaestie van het Nieuwe Kerkrecht’, serie van 6 artt.,
id. 19 (1938/39), nrs. 1-6; ‘De kerken in synode
saamgekomen’, serie van
|148|
6 artt., id. 19 (1938/39), nrs. 16-22; ‘Confoederatie óf
hiërarchie’, id. 19 (1938/39), nr. 32, 33; ‘Dr. F.L.
Rutgers en Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman over het oude en
gereformeerde kerkrecht’, serie van 7 artt., id. 19
(1938/39), nrs. 35-41;
—, Over Gereformeerd Kerkrecht, overdruk serie artt. De
Wachter 41 (1943).
—, Schriftbeginselen van kerkrecht inzake meerdere
vergaderingen, Enschede z.j.