Art. LXXXV. In middelmatige dingen zal men de buitenlandsche Kerken niet verwerpen, die een ander gebruik hebben dan wij.

 

Buitenlandsche kerken.

Ter toelichting wijzen wij op de volgende punten:

1. Dat deze bepaling oorspronkelijk bij de artikelen over Doop en Avondmaal stond. De bedoeling was, dat dingen, die Gods Woord uitdrukkelijk voorschrijft, of berusten op het

|361|

uitdrukkelijk voorbeeld der apostelen, of met noodzakelijke redenen uit de Schrift worden afgeleid, bij de kerken vast moesten staan, maar dat men in middelmatige dingen (quae sint adiaphorae d.i. die onverschillig, middelmatig zijn), die niet op de leer en het voorbeeld der apostelen steunden, noch bij rechtmatige deductie uit de Schrift volgden, elkander vrij zou laten. Bijv. één of driemaal besprengen, en getuigen bij den doop, en voorts of men bij het Avondmaal staan of zitten of rondgaan zou, uit de Schrift zou lezen of Psalmen zingen, werd vrijgelaten, Artikelen van Wezel 1568, 1: 9-11; VIII: 22; Acta van Embden, 1571, art. 21; van Dordrecht, 1578, artt. 69, 72; en van Middelburg, 1581, art. 45; waar het artikel geredigeerd is zooals het nu nog luidt. De synode van ’s-Gravenhage, 1586, nam het letterlijk over, maar verplaatste het als art. 78 op één na achter aan. Blijkbaar om te doen uitkomen, dat dit artikel niet alleen op het Avondmaal, maar ook op de kerkelijke diensten en kerkelijke vergaderingen kan worden toegepast. In den tijd der hervorming kwam het verschil in ritus en ceremoniën voornamelijk bij het Avondmaal uit. Het kwam daarbij dus het eerst aan de orde. Maar het heeft een ruimere strekking en is daarom als algemeen beginsel aan het slot geplaatst.

2. Wat zijn in kerkelijken zin middelmatige dingen? Het artikel bepaalt geheel in het algemeen: „In middelmatige dingen” enz., maar bedoelt niet alle philosophische, theologische en ethische, doch alleen kerkelijke middelmatige dingen. Dit blijkt uit den oorspronkelijken tekst. Daarin is sprake van „ritus” (quae alits ritibus quam nostris utuntur = die andere gebruiken hebben dan wij). Het ziet dus niet op de belijdenis en de kerkinrichting, maar alleen op den ritus (ceremoniën en kerkelijke gebruiken). Zulke adiaphora indifferentia of middelmatige dingen zijn dan, nader bepaald, dingen, die volgens Gods Woord en de apostolische gewoonte aan de kerken zelve ter bepaling zijn overgelaten (Rutgers). De kerken kunnen er in het algemeen geen regelen of bepalingen voor maken. Maar voor elke kerk afzonderlijk zijn ze niet onverschillig. Bij de toepassing in elke kerk is geen enkel ding, geen enkel gebruik of handeling zuiver adiaphoron d.i. onverschillig. Bijv. of de dienst des Zondags om drie uur of zes uur zal plaats hebben is in het algemeen onverschillig, maar plaatselijk volstrekt niet, want de dienst moet gehouden worden op een uur, dat de gemeente het best

|362|

kan komen. Dingen zijn adiophora, wanneer er dus geen algemeene regel voor te geven is, die voor alle tijden, plaatsen en personen gelden. Het beteekent volstrekt niet, dat ieder persoon of elke kerk in een bepaald geval naar eigen willekeur kan handelen, maar dat het aan de plaatselijke kerken overgelaten is in elk bepaald geval en lettende op de plaatselijke omstandigheden er een regeling voor te treffen.

3. Dat wij buitenlandsche kerken met andere gebruiken in middelmatige dingen niet verwerpen. Er staat in het Latijn in adiaphoris damnandae non erunt ecclesiae exterae d.i. in middelmatige dingen mogen de buitenlandsche kerken niet veroordeeld worden. De Gereformeerde kerken waren niet bekrompen en kerkistisch, maar mild in het erkennen van de gebruiken der andere kerken. Echter op ééne voorwaarde, nl. dat er in de belijdenis en in de grondslagen der kerkinrichting overeenstemming ware, want deze zijn nooit adiaphora, nooit middelmatig of onverschillig. Zij onderhielden in den regel alleen correspondentie met die buitenlandsche kerken, die in de belijdenis en in de kerkinrichting één met haar waren.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 85