Art. XLIX. Iedere Synode zal ook eenigen deputeeren, om alles wat de Synode geordonneerd heeft, te verrichten en in voorvallende zwarigheden aan de Classen de hand te bieden, waarbij voor de onderscheidene belangen zooveel mogelijk afzonderlijke groepen van deputaten te benoemen zijn, en om, althans ten getale van twee of drie, over alle peremptoire examens der aankomende predikanten te staan. En alle deze deputaten zullen van alle hunne handelingen goede notitie houden, om de Synode rapport te doen, en zoo het geëischt wordt, redenen te geven. Ook zullen zij niet ontslagen wezen van hunnen dienst, voor en aleer de Synode zelve hen daarvan ontslaat.

 

De Deputaten.

Dit artikel handelt over het deputaatschap en is eerst door de synode van Dordrecht, 1618-’19, in de K.O. opgenomen. Ter toelichting wijzen wij op de volgende punten:

|216|

1. Op de instelling van het deputaatschap. Uit het feit, dat een kerkelijke vergadering slechts macht bezit zoolang zij zitting heeft, volgt van zelf, dat zij, ter uitvoering van de besluiten, die zij gedurende hare zitting zelf niet kan uitvoeren, haar moderamen moet machtigen, of afzonderlijke deputaten moet aanwijzen. Dit bleek al aanstonds noodig te zijn. Zoo wees de synode te Embden, 1571, voor de uitvoering van verschillende besluiten enkele onderscheiden deputaten aan; bijv. een tweetal deputaten om de Nederlandsche Gereformeerde kerken op de synode der Fransche kerken te vertegenwoordigen; en een zestiental deputaten om Marnix van St. Aldegonde tot het verzamelen van historische gegevens voor een geschiedenis der reformatie behulpzaam te zijn, enz. Evenzoo bleek het deputaatschap ook spoedig voor de classen en particuliere synoden noodig te zijn.

Toch was er bij de particuliere synoden al spoedig een streven merkbaar, om voor meerdere zaken een stel vaste deputaten te benoemen. De synode van Zuid-Holland begon er mee, en de andere (behalve Zeeland) volgden. Onder invloed van Zuid-Holland werd het deputaatschap zelfs op de synode van Dordrecht, 1618-’19, aanhangig gemaakt. Het gravamen daarop betrekking hebbende, luidde: „Van de gedeputeerde der Provinciale synoden”. De synode heeft toen, blijkbaar om tusschen de verschillende provincies „eenparigheid” in het deputaatschap te bevorderen, en om de beschuldiging van Hugo de Groot, die zei, dat de deputaten een soort „interreges” d.i. tusschen-regenten waren, die in de plaats van de synoden optraden, zoolang er geen synoden vergaderden, te ontzenuwen, dit artikel opgesteld en als art. 49 in de K.O. opgenomen.

De synode van Dordrecht, 1618-’19, bedoelde echter met dit artikel alleen het deputaatschap der classen en particuliere synoden te regelen, want de Zuidhollandsche synode te ’s-Gravenhage, 1571, vroeg aan haar ook nog vaste deputaten der generale synode te willen benoemen, om beter correspondentie tusschen de kerken in de provinciën te onderhouden en om de generale zaken af te doen. Maar zij oordeelde ze niet noodig. Voor het afdoen van de noodigste zaken der generale synode konden telkens speciale deputaten benoemd, en de rest kon door de particuliere synode uitgevoerd worden.

Sinds echter in de vorige eeuw de generale synoden weer geregeld samenkwamen en niet meer door overheidsdwang

|217|

verhinderd werden, werd dit artikel stilzwijgend ook op de benoeming van deputaten der generale synoden toegepast. Maar men brak nu met het stelsel om zooveel mogelijk alle zaken aan één stel deputaten op te dragen. Nu werden telkens voor de onderscheiden belangen zooveel mogelijk verschillende groepen van deputaten aangewezen. En dit veranderde stelsel heeft de synode van Utrecht, 1905, in de redactie van art. 49 ingevoegd. De meerdere arbeid drong er van zelf toe. En het gevaar van bestuurshoogheid wordt er door verminderd.

2. De benoeming van deputaten: Iedere synode zal ook eenigen deputeeren...., waarbij voor de onderscheidene belangen zooveel mogelijk afzonderlijke groepen van deputaten te benoemen zijn. Het recht van benoeming berust dus niet bij de overheid of hij een of ander particulier persoon, zooals een vorst of patroon, maar bij de kerken, en wel bij de particuliere synoden. Ze geschiede bij vrije stemming en met gesloten briefjes, niet bij continuatie (de zittenden herkiezen), of bij toerbeurt, of bij onderlinge verdeeling door de meerderheid, zooals vroeger wel eens plaats had. De beste krachten zijn hier niet te goed. Zij, die in kerkelijke zaken het meest ervaren zijn, en een goed vertrouwen genieten, dus „de gequalificeerste en geschiktste” moeten gekozen worden. Het deputaatschap is geen ambtelijke functie, waartoe ieder ambtsdrager op zijn beurt verplicht en geroepen is, maar een kerkelijke hulpdienst, waartoe zelfs ieder lid der kerk benoemd mag worden. Soms is het gewenscht een rechtsgeleerde of diplomaat (maar dan lid eener Geref. kerk) in zulk een commissie, bijv. voor de correspondentie met de Hooge Overheid, te benoemen. Wel is het goed om hiërarchie te voorkomen, er voor te waken, dat dezelfde persoon niet altijd deputaat blijft, en te bepalen, dat de helft der deputaten elk jaar moet aftreden en vernieuwd worden. En ook kan het goed zijn, dat het moderamen, bij wijze van advies, een voordracht doet aan de synode, die door haar kan aangevuld worden, en dat zij, om herhaalde en verwarde stemmingen te voorkomen, uit zulk een grostal stemme. Voor een algemeen deputaatschap als de zending en dergelijke, is het gewenscht, uit elke particuliere synode er één te nemen; dan zijn alle kerken er gelijkmatig in vertegenwoordigd. De deputaten hebben niet het recht, hun aantal eigener autoriteit aan te vullen of uit te breiden. Dat recht komt alleen aan de synoden toe.

3. De taak der deputaten wordt slechts in het algemeen en

|218|

zeer kort omschreven: om alles wat de Synode geordonneerd heeft, te verrichten en in voorvallende zwarigheden aan de Classen de hand te bieden...., en, om, althans ten getale van twee of drie, over alle peremptoire examens der aankomende predikanten te staan. Drieërlei taak dus:

a. De uitvoering der synodale besluiten. De oude redactie van 1618-’19 luidde: „om alles wat de Sijnodus verordineert heeft te verrichten, zoowel bij de Hoghe Overheyt, als bij de respectieve Classen, onder haer sorterende”. Deze redactie is tweemaal gewijzigd. Eerst door de synode van Amsterdam, 1892, die er de woorden „zoowel bij de Hoghe Overheyt als” uitliet; en later nog eens door de synode van Utrecht, 1905, die de woorden: „bij de respectieve Classen onder haer sorterende” hier schrapte, en even verder tot een nieuw punt formuleerde, zoodat hier alleen overbleef: „om alles wat de Synode geordonneerd heeft te verrichten”. Niets dan de algemeene bepaling, dat de deputaten de besluiten der synode moeten uitvoeren, zonder de beide punten er hij, nl. bij de overheid en bij de classen! Terecht! Een kerkenordening moet slechts algemeene bepalingen geven, die in alle bijzondere gevallen kunnen toegepast worden, terwijl ook het noemen van een paar punten den indruk geeft, dat men de verzwegen punten wil uitsluiten. De deputaten moeten er dus goed op letten, wat de synode geordonneerd, d.i. opgedragen, bevolen, heeft. Zulk een synodale ordonnantie is dan hun lastbrief. In den regel loopt zulk een opdracht van synode tot synode; een enkele maal echter worden zij ook wel aan een doorloopende instructie gebonden, (zooals de deputaten voor de Hooge Overheid, die aan de instructie van de synode te Dordrecht, 1893, gebonden zijn), maar zulk een instructie geldt dan totdat een latere synode ze wijzigt of vervangt. Deze bepaling geldt nu zoowel voor de deputaten der generale als voor die der particuliere synoden. Voor de onderscheiden zaken worden nu telkens afzonderlijke deputaten benoemd.

b. Het bijstaan der classen in voorvallende zwarigheden: en in voorvallende zaken aan de Classen de hand te bieden. Deze bepaling heeft in de practijk alleen betrekking op de deputaten der particuliere synoden. Vroeger droegen zij die taak aan de „synodale classen” op. Later benoemden zij er deputaten voor, zelfs wel met de algemeene opdracht, om in alle mogelijke geschillen tusschenbeide te komen. Dit ging te

|219|

ver. Er dreigde een beginseltje van bestuursmacht in te sluipen. Vandaar dat de synode van Dordrecht, 1618-’19, deze bepaling maakte: „ende voorts in alle voorvallende swaricheden den Classen de hant te bieden, opdat goede eenicheyt, ordre, ende suyverheyt der leere behouden ende ghestabilieert werden”. De bedoeling was, dat de deputaten zich niet ongevraagd, maar alleen op verzoek der classen in de geschillen mochten mengen; en dat hun tusschenkomst geen beslissend, maar slechts een adviseerend karakter zou dragen. De synode te Utrecht, 1905, schrapte deze breede omschrijving, omdat in art. 1 K.O. het doel van het kerkverband reeds duidelijk omschreven is, en liet alleen staan: „en in voorvallende zwarigheden aan de Classen de hand te bieden”. Deze bepaling ziet geheel algemeen op „alle voorvallende zwarigheden”, bijv. de zwarigheden inzake losmaking van predikanten naar art. 11 K.O.; van emeriteering van predikanten naar art. 13 K.O.; van de toelating van Ned. Herv. predikanten, Acta van Dordrecht, 1893, art. 166; van predikanten, die den band met de Gereformeerde kerken verbraken en later weer terugkeeren, Acta van Groningen, 1899, art. 153; van Christelijk Gereformeerde predikanten, Acta van ’s-Gravenhage, 1914, art. 79; en verder alle zwarigheden, die zich telkens kunnen voordoen. Maar welke deputaten zijn dat? Meestal worden al deze zaken opgedragen aan de deputaten, die in het volgende punt genoemd worden, nl. die bij het peremptoir-examen tegenwoordig moeten zijn; behalve dat er voor afzonderlijke zaken wel eens een afzonderlijke commissie wordt benoemd. Maar de ingevoerde bepaling van Utrecht, 1905, zegt, dat voor de onderscheidene belangen zooveel mogelijk afzonderlijke groepen van deputaten benoemd moeten worden.

c. Het bijwonen van alle peremptoire examens: en om, althans ten getale van twee of drie, over alle peremptoire examens der aankomende predikanten te staan. De oude redactie van 1618-’19 luidde: „mede om te samen ofte in minder getal, over alle examina der aankomende predikanten te staan”. Maar de synode te Utrecht, 1905, bracht er twee wijzigingen in aan. Vooreerst verving zij de woorden: „te samen ofte in minder ghetal” door de woorden: „althans ten getale van twee of drie”, in overeenstemming met art. 4 K.O., waar bepaald wordt, dat het examen „zal geschieden ten overstaan van de Gedeputeerden der Particuliere Synode of eenige derzelven”, zoodat er steeds „eenige derzelven” d.i. minstens twee of

|220|

drie aanwezig moeten zijn; terwijl de uitdrukking: „minder getal” uit de oude redactie slechts één deputaat zou kunnen zijn. Om staking van stemmen te voorkomen is drie beter dan twee en in het algemeen een oneven getal beter dan een even. Voorts veranderde zij: „alle examina” in: „alle peremptoire examens”, zoodat zij niet de praeparatoire, maar alleen de peremptoire examens moeten bijwonen. Zij moeten dus over „alle peremptoire examens der aanstaande predikanten staan”. In het Latijn staat: „Omnibus intersint examinibus” d.i. dat zij bij alle examens tegenwoordig moeten zijn. Het gebeurde vroeger wel, dat de deputaten door ziekte of ongunstige weersgesteldheid wegbleven, en dat toch het examen doorging en ook stilzwijgend als geldig erkend werd. Maar dat gaat te ver. De deputaten moeten er bij zijn; anders zou de candidaat alleen binnen het ressort dier classe toegelaten zijn, wijl de deputaten de overige kerken van het kerkverband vertegenwoordigen.

De vraag is, of de deputaten alleen adviseerende dan wel beslissende stem hebben; en of, bij verschil, de deputaten of de classe moet beslissen. De bepaling laat deze vragen open. Maar kerkrechtelijk zijn zij geen open vragen meer. De particuliere synode van Schoonhoven, 1597, had reeds bepaald: „dat de lidmaten der classis stemmen sullen, naerdat de ghedeputeerde der synodt eerst haer advys gegeven sullen hebben”. Juist en zeer duidelijk. De deputaten geven eerst en alleen advies, en daarna beslist de classe. Adviseeren deputaten vóór toelating, maar stemt de classe tegen toelating, dan is hij niet toegelaten. Adviseeren deputaten tegen toelating en stemt de classe vóór toelating, dan moet er nader overleg plaats hebben, en, zoo men niet tot overeenstemming komt, eerst de particuliere synode gevraagd worden. Immers liet de classe iemand toe tegen den wil der deputaten, dan zou hij alleen voor die classe toegelaten zijn, tenzij de particuliere synode achteraf zich bij het besluit der classe neerlegde. Daarom is het beter eerst de beslissing der particuliere synode te vragen, en des noods het examen te vernieuwen, om tot eenparige beslissing te komen.

4. De bevoegdheid der deputaten: En alle deze deputaten zullen van alle hunne handelingen goede notitie houden, om de Synode rapport te doen, en, zoo het geëischt wordt redenen te geven. Ook zullen zij niet ontslagen wezen van hunnen

|221|

dienst voor en aleer de synode zelve hen daarvan ontslaat. Deputaten zijn dus geen superintendenten en hebben geen bestuurshoogheid over de kerken, maar zijn slechts lasthebbers der classen en synoden, die ze benoemen. Wel schimpte Hugo de Groot, dat ze interreges d.i. tusschenbestuurders waren, die zich, zoolang de synoden niet vergaderden, voor synode hielden. Maar de kerken waakten er doorgaans wel voor, dat zij geen beslissende, maar slechts uitvoerende macht hadden. Wel kan in een concreet geval, bijv. in een tuchtzaak, aan deputaten opgedragen worden, om met synodale autoriteit te handelen, maar dan steeds in concrete, wel omschreven gevallen, zooals in de procedure tegen de Remonstranten wel is geschied. Ook hebben de synoden hen wel opgedragen, in een haar bekende, door haar besproken en concrete zaak, naar bevind van zaken te handelen. Maar dan altijd in opdracht der synode en niet eigener autoriteit.

Zij moeten „van alle hunne handelingen goede notitie houden, om de Synode rapport te doen en, zoo het geëischt wordt, redenen te geven”. Hoe moeten deputaten handelen in spoedeischende gevallen, die niet wachten kunnen tot de volgende synode? Mogen zij dan handelen onder nadere approbatie (goedkeuring) der synode, of nadat zij eerst met de classen overleg gepleegd hebben? Neen! In zulke dringende gevallen wenden deputaten zich tot de synodale classe of kerk, met de samenroeping der synode belast, om een buitengewone of vervroegde synode. Deputaten hebben geen macht in zulke gevallen eigenmachtig op te treden, en ook de afzonderlijke classen hebben geen macht hen deze bevoegdheid te geven.

Ten slotte staat er nog: Ook zullen zij niet ontslagen wezen van hunnen dienst voor en aleer de Synode zelve hen daarvan ontslaat. Deputaten zijn dus aan hun last gebonden totdat de volgende synode hun er van ontheft. Niemand mag zich zelf ontslaan of tusschentijds bedanken. Valt er een door den dood of door vertrek naar elders weg, dan treedt zijn secundus op, totdat de volgende synode of de classis binnen wier ressort hij woonde weer een primus in zijn plaats benoemt. Wordt de synode in geval van oorlog of verbod van de overheid verhinderd samen te komen, dan geldt de slotbepaling, dat zij „niet ontslagen zullen wezen van hunnen dienst, vóór en aleer de Synode zelve hen daarvan ontslaat”. Gewoonlijk duurde het deputaatschap twee jaar. In later tijd van synode tot synode.

|222|

Maar in een noodgeval blijven zij de handelingen verrichten, totdat de synode weer samenkomt, en blijven zij aan haar verantwoording schuldig.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 49