|89|

Zeeland.

Ook voor Zeeland gold de hierboven, bij Groningen, aangehaalde verklaring van eenige Gedeputeerden ter Dordtsche Synode, „dat sy in hare Provinciën bysondere Kerken-ordeningen hadden, door authoriteyt van de Staten van haare Provinciën bekragtigt, in substantie met dese [nl. de oude Gereformeerde Kerkenordening, laatstelijk in 1586 herzien] over-een-komende”.

In Zeeland toch had de Provinciale Synode van den 1 Februari 1591 eene dergelijke Kerkenordening, die door eenige Gedeputeerden van de Zeeuwsche Classen ontworpen was, vastgesteld; en deze was door de Staten van Zeeland den 17 Mei 1591 geapprobeerd, en den 14 September d.a.v. gearresteerd.

Ten aanzien van hetgeen daarna voorgevallen is over de politieke approbatie van de Dordtsche redactie van 1619, wordt door J. W. te Water in zijn „Kort Verhaal der Reformatie in Zeeland” (in de „Verhandelingen”, die daaraan zijn toegevoegd, nr. VI: „Historisch bericht wegens de Kerken-ordeninge van Zeeland”, blzz. 474 vgg.) nog het volgende medegedeeld:

„Als de Gecommitteerde Raeden onder de punten van beschryvinge tegen den 5 September 1619, onder andere hadden gezonden, Copye van de vergelykinge der kerken-ordeninge, in Synodo Nationali tot Dordrecht ingestelt, niette gearresteerde kerken-ordeninge gestelt in Synodo Provinciali Zeelandiae 1591, omme daer op te resolveeren, totte meeste ruste eneenigheit der Kerken deezer Landen (Notulen van Zeeland 1619, bl. 75, 76), is gedelibereert over de aenneeminge van de kerken-ordeninge (van Dordrecht) omme te dienen voor een generaele kerken-ordeninge in alle de Geünieerde Provintien; wesende daer nevens gezegt, hoe wenschelyk het waere, dat alle de Provintien ten deeze mogten vergelyken; en dat zyn Furstl. Genade heeft in zeer hooge recommandatie, dat dezelve, omme andere Provintien te beter te induceeren, by deeze Vergaderinge mogte goetgevonden worden, zoo veel mogelyk. En hebben alle de Leden van Staat zig eindelyk geconformeert met het advys van Middelburg, dus luidende (Notulen van Zeeland, den 13 September 1619): Die van Middelburg geeven in bedenking, of het even nodig is, dat gelyk de Provintien eenstemmig zyn in de Leere, alzoo meede wert vereischt, dat dezelven waeren gelykformig in de regeeringe der Kerken; dat de Provintie van Zeelant by de kerken-ordeninge d’anno 1591, in ruste tot nog toe is behouden, waer meede die by den Synode Nationael van Dordrecht meest in alle poincten is accordeerende; bestaende de zonderlinge discrepantie alleene in de exercitie van ’t recht der Overheeden in de beroe-pinge van de Dienaeren des H. Woorts, Ouderlingen, en Diakonen, en ’t geen daer van dependeert; welke kerken-ordeninge veen Dordrecht was in deezer maniere ingestelt, zonder volkomen kennisse van de Kerken van Zeelant, die dezelve in de aenstaende Synode Provinciael examineerende, daer inne wel mogten eenige poincten niet goetvinden; waer by dan nog meede komt, dat men niet en is verzekert, of de andere Provintien even bereit zyn omme de voorsz. kerken-ordeninge aen te neemen; ende

|90|

derhalven oft niet beter waere den tyt nog wat af te wagten, tot men waere onderricht van het oordeel van de aenstaende Synode Provintiael van Zeelandt, als meede van de genegentheit van de andere Provintien ten deezen: Omme ’t welk te verstaen, aen de Heeren Gedeputeerden ter Generaliteit van wegen deeze Provintie resideerende, zoude worden geschreven; welk dilay de zaeken wel konden lyden, mits de Vergaderinge van de Meeren Staten van Hollant eenigen tyt was uitgestelt. Gelyk nu in de overgeleverde punten tot de Synode van Goes 1620 niets vervat was, waar uit bleek dat in dezelve niet alle de punten der kerken-ordeninge van Dordrecht zouden worden goed gevonden, en in de Acten dier Synode ook geen aanmerkingen daar over gevonden worden, waar door dit gedeelte van de bedenkingen der Staaten van zelven ophieldt; heeft aan de andere zijde de Provintie van Vriesland de aanneminge van die kerken-ordeninge nadrukkelyk en volstandig geweigerd, en also hebben de Staaten van Zeeland die, volgens het voren staande besluit, noch volstrektelyk in ’t geheel, noch met bepaalinge van eenige Artikelen, als 4, 8, 10, 22 en z.v. aangenomen. Ook toonden Hunne Ed. Mog. de kerken-ordeninge van Zeeland te zullen handhaven als die zy den Classen van Zeeland weder op nieuw aanprezen in hun antwoord op derzelver vertoog (Notulen van Zeeland, 5 February 1620).”