V Hoe verder?

 

Geen systematische afronding

Ik ben nu aan het eind gekomen van mijn bezinning over het ambt. Natuurlijk is dit niet bedoeld in absolute zin, maar voorzover ze vorm heeft gekregen in wat ik in deze studie heb beoogd. Het is niet mijn bedoeling om nu nog een evaluerend en/of samenvattend en/of systematiserend slothoofdstuk te schrijven. Ik heb daarvan afgezien om de volgende redenen.

In de eerste plaats zijn de gegevens zo gevarieerd en talrijk, dat een kernachtige en toch volledige samenvatting voor mijn gevoel niet goed mogelijk is. Er zou dan een reductie optreden, die geen recht doet aan wat ik in mijn verhaal heb weergegeven. Mijn tweede reden is, dat ik het vermoeden heb, dat sommige lezers het zich dan al te gemakkelijk zullen maken door alleen de samenvatting te lezen en daarmee denken te kunnen volstaan om tot een beoordeling te komen van mijn hele boek. Het lijkt wat kwaaddenkend om dit zo te stellen, maar helaas hebben eerdere ervaringen mij op deze veronderstelling gebracht. Die onvruchtbare reductie zou ik zoveel mogelijk willen voorkomen.

|332|

Een derde en voor mij belangrijkere reden ligt in de structuur van mijn bezinning zelf. Het is niet voor niets, dat de titel van mijn boek luidt: Gedachten over het ambt. Daarmee heb ik willen duidelijk maken, dat het mij niet te doen is om een afgeronde ambtsleer te geven, die dan ook een systematisch-dogmatisch karakter moet krijgen. Dat heb ik niet beoogd, althans niet in eerste instantie. Waarom niet? Vooral daarom niet, omdat mijn gedachten nog niet in het stadium van een zodanige afronding zijn gekomen. Voortdurend heb ik beseft, dat ik nog niet zover ben.

Natuurlijk komt dat besef ergens vandaan. Voorzover ik het zelf kan beoordelen, heeft het vooral de volgende oorzaken. In de eerste plaats heb ik mezelf telkens verrast gevoeld, wanneer ik de woorden van de Schrift las. Ik kreeg het gevoel, dat ik naast oude ook nieuwe dingen las, die voor mij althans nog niet bekend waren. Aan het verwerken en mij toe-eigenen hiervan heb ik voorlopig genoeg. Daarom heb ik volstaan met ze als ‘gedachten’ ter overweging aan te bieden.

De tweede oorzaak hangt hiermee samen. Tot het nieuwe dat ik aantrof behoort onder andere, dat het spreken van de Schrift over de gemeente en het gemeentewerk gekenmerkt wordt door een grote bewegelijkheid. Het gaat om concrete situaties van afzonderlijke gemeenten. Algemeenheden over het ambt of gelijkluidende voorschriften voor alle gemeenten komen nagenoeg niet voor. Ook wordt niet een ambtenregister aangelegd dat algemeen en voor altijd geldig is.

Deze dynamiek in het spreken van de Schrift heeft bij mij het besef wakker geroepen, dat het kennelijk geen bijbelse prioriteit laat staan noodzakelijkheid is om een algemeen en voor altijd geldende ambtsleer te ontwikkelen, inclusief aantal en titels van de ambten. Later is men wel zover gekomen. In de gereformeerde traditie is er zelfs op aangedrongen. Maar de Schrift heeft mij ertoe gebracht om aan die aandrang niet toe te geven. Wat de Schrift over de ambten zegt heeft fundamentele en in zoverre altijd geldige kernen. Maar de concrete uitwerking daarvan in de plaatselijke gemeenten laat een openheid zien, die ons ervoor moet bewaren om de dingen te gauw af te ronden en af te sluiten. Het gaat in de Schrift om een verhaal dat nog niet af is. Als er iets structureels is in de Schrift, dan is het juist dit on-af zijn, zij het omsloten door de volkomenheid van het heil, dat Christus door de Geest aan zijn gemeente heeft geschonken. Het nadenken erover en het komen tot een volwassen toerusting van de gemeente heeft iets weg van wat Paulus schrijft over zijn eigen levensverhaal: ‘Ik jaag ernaar of ik het ook grijpen mocht... waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben’ (Filip. 3: 12).

Er is ook nog een derde oorzaak. Het nieuwe, waarover ik het zojuist had, wordt mede bepaald door de traditie, waarin ik sta. Er zijn ‘gedachten’ naar boven gekomen, die niet helemaal aansluiten bij het reeds bekende, dat de traditie ons heeft gegeven. Toch meen ik, dat de ‘gedachten’ niet door mijzelf zijn bedacht, maar ontleend zijn aan een nauwgezet en zorgvuldig lezen

|333|

van de woorden van de Schrift. Ik kan niet ontkennen, dat daartussen enige spanning zit. Daarom kan ik me voorstellen, dat anderen het daarmee niet eens zijn. Ik zou het op prijs stellen, dat zij dan op ditzelfde vlak met mij in gesprek zullen treden. Ik hoop daarvoor open te staan. Want ook daarom ben ik niet met een afgeronde en daardoor absoluut aandoende leer gekomen.

Ik noem nu nog een belangrijke reden, waarom ik (nog niet) toegekomen ben aan een min of meer volledige ambtsleer. Ze ligt in het feit, dat ik dan ook had moeten ingaan op de vraag, hoe de bijbelse gegevens moeten geplaatst en vertaald worden in de context van vandaag. Zover ben ik niet gegaan, althans niet diepgaand en vergaand. Ook dat heeft zijn redenen.

Bij de bestudering van de historische wortels van en ontwikkelingen in de ambtsleer van de kerk is mij gebleken, dat de eigentijdse context een grote rol heeft gespeeld. Ze speelde die niet alleen in het verstaan van de Schrift zelf maar ook in de toepassing ervan in het heden. Niemand is daaraan ontkomen, ook in de eigen traditie niet. Calvijn is daarin zelfs heel ver gegaan. Maar ook in onze tijd is dit gebeurd. Van Ruler legt de Schrift zo uit, dat ze helemaal past in de nieuwe kerkorde van 1951. Maar om dat voor elkaar te krijgen, moest de dogmatiek de exegese wel vrij fors naar haar hand zetten.

Berkhof was reëler. Hij zag een onoverbrugbare afstand tussen Schrift en huidige context. Hij onthield zich er dan ook van om een verbinding tussen beide tot stand te brengen. Ik heb duidelijk gemaakt, dat noch het een noch het ander mij heeft bevredigd. Ik geloof niet alleen in de onfeilbaarheid maar ook in de genoegzaamheid van de Schrift. Dat geldt niet alleen als het om de genade in Jezus Christus gaat maar ook als het gaat om de toerusting en het functioneren van de gemeente. Mijn grondstelling is dat de Schrift ook vandaag het beslissende woord heeft in de wijze waarop het in de gemeente met haar ambten vandaag zal moeten toegaan.

Maar ik besef tegelijkertijd, dat wij als gemeente van Christus voluit in deze tijd leven. Een van de directe implicaties daarvan is, dat niet alleen de boodschap van de gemeente maar ook het ambtelijke functioneren van de gemeente op onze tijd moeten worden ingesteld. Dat levert echter een zodanig aantal vragen op van een zodanige moeilijkheidsgraad, dat ik ook daaraan nog niet toegekomen ben. Een van die vragen is bijvoorbeeld, of en op welke manier wij de bestaande ambten kunnen waarderen in het licht van wat de Schrift zegt over de gaven en de taken, die daaruit voortvloeien. Met opzet heb ik daarover geen afgeronde opvatting gelanceerd, al heb ik wel de nodige directieven aan willen reiken. Er ligt echter hier nog een groot stuk bezinning op ons te wachten.

Dat ik geen of nauwelijks concretiseren en actualiseringen heb toegepast, komt dus daardoor, dat ik besef, dat niet alleen ikzelf maar ook de gemeente daar nog niet aan toe is. Het zou te abrupt en te ingrijpend zijn, en de verwarring, die er toch al steeds meer is, nog doen toenemen. Daar is het mij niet om te doen. Er moet eerst een rijpingsproces op gang worden gebracht. Dáár is het mij om te doen. Mijn ‘gedachten’ willen daaraan meewerken.

|334|

In dat rijpingsproces zal rekening gehouden moeten worden met allerlei factoren en situaties. Een daarvan is de toenemende ‘ongelijktijdigheid’, die in de gemeenten bestaat. De mogelijkheden van vernieuwing zijn daardoor heel verschillend, zowel tussen de gemeenten onderling als tussen de stromingen binnen de ene gemeente. Daarop moeten wij bedacht zijn. Forceren haalt niets uit, breekt meer af dan dat het opbouwt of vernieuwt. Wel moet een klimaat van variërende mogelijkheden worden geschapen. Dat is misschien wel het eerste, wat nodig is. Zoals in het Nieuwe Testament zelf.

Er moet dus heel voorzichtig worden gehandeld. Laten eerst maar de ‘gedachten’ doordringen. En dan voorzichtig overgaan tot het verwerken en uitwerken ervan. Daarbij zullen wij erop uit moeten zijn om nieuwe, bijbelse inzichten zoveel mogelijk te integreren in bestaande tradities. Ook daarvoor is tijd nodig. Maar hoe zorgvuldig ook aangepakt, het is wel van beslissend belang, dat de gemeente de uitdaging aangaat. Het zou grote schade geven, als men zich ervoor afsluit en alleen in een conserverend defensief terecht komt. Dat vooral kerkenraden dat gevaar lopen, heeft Koelman ons reeds verteld. Hij moet er al over klagen, dat met name de ouderlingen maar op één ding bedacht waren, namelijk om alles te laten blijven zoals het was. Het zal de lezer duidelijk geworden zijn, dat dit boek iets anders beoogt. Het zoekt naar bijbelse vernieuwing. Niemand hoeft zich dus daarbij teleurgesteld te voelen door het feit, dat ik mijn verhaal niet tot in de details heb uitverteld. Ik twijfel er namelijk niet aan, of de aandachtige lezer heeft in deze studie zoveel (bijbelse) inzichten aangereikt gekregen, dat hij voldoende aanknopingspunten zal hebben gevonden om de lijnen door te trekken naar de huidige gemeente en haar ambtelijke praktijk.

Mijn uitgangspunt daarbij is duidelijk. Dat is het laten gelden van het volwaardige gezag en de volledige actualiteit van de woorden der Schrift in het heden. Het is mij niet erom te doen de Schrift en huidige context als twee gelijkwaardige partners elkaar te laten ontmoeten en bevruchten. Wat mij wel voor de geest staat, is om de Schrift zo diep proberen te verstaan, dat ik ze mag horen tot op en in het leven van de gemeente in de wereld van nu. Niet de Schrift moet door de context worden vervoegd, maar de context moet worden ingevoegd in de Schrift. Met enige zekerheid hoop ik erop, dat dit nog lukken zal ook. Dat behoort namelijk ook tot de genoegzaamheid van de Schrift als Woord van God. Dat zou wel eens mogelijkheden voor de gemeente kunnen opleveren, die verrassend zijn.

Mijn boek moet dus worden gezien als een torso. Het is nog niet af. Maar het belangrijkste is wel in principe gedaan: luisteren naar wat de woorden van de Schrift ons leren over de gemeente en haar gaven, met het oog op een bijbelse heroriëntatie van ons kerkelijk ambt. Ik hoop, dat de lezer daarmee voorlopig zijn winst zal kunnen doen.