|254|
In dit laatste hoofdstuk willen wij een aantal gedachten formuleren, die betrekking hebben op het ambt. Dit sluit aan op de titel van ons boek, dat we hebben genoemd: Gedachten over het ambt. Waarom wij dit gedaan hebben, gaven wij al in de inleiding in het kort aan. Nu gaan wij er nog iets dieper op door. Met deze titel hebben we al willen duidelijk maken, waarom het ons te doen is. Wij hebben een aantal jaren over het ambt nagedacht. Van lieverlede rijpte toen het plan om er iets over te schrijven. Dat was niet zozeer, omdat ik meende, dat mijn gedachten zo belangrijk zijn. Het kwam meer daaruit voort, dat mijn gedachten ook gevoed werden door een zekere ongerustheid. Ik ging namelijk steeds duidelijker merken, dat er aan het functioneren van de ambten in de gemeente het een en ander schortte. Tegelijkertijd ontdekte ik, dat deze ongerustheid ook door anderen werd gedeeld. Die anderen trof ik dan niet alleen aan onder ambtsdragers, maar ook en vooral onder gewone gemeenteleden. Want dat is mij wel duidelijk geworden: juist de gewone gemeenteleden merken het op, dat er iets mis is met de kerk. En dat dit onder andere te maken heeft met het ambt en met de ambtsdragers.
In de titel gedachten over het ambt klinkt mijnerzijds tegelijk aarzeling en bescheidenheid door. Onder geen voorwaarde wil ik de indruk wekken, dat ik nu eens een ambtsleer ga ontwikkelen, die een nieuwe visie op het ambt geeft, die voor de kerk heilzaam zou zijn. Wel wil ermee bedoeld zijn een bescheiden aandeel te geven in een nieuwe bezinning op het ambt. We menen dat deze nodig is. Vindt men dat niet, dan zullen mijn ‘gedachten’ niet worden herkend.
Door de nadruk te leggen op de bescheidenheid van onze opzet, komen wij in het laatste hoofdstuk pas ermee voor de dag. We hebben ons eerst willen verdiepen in wat de geschiedenis van de kerk en in het bijzonder onze eigen traditie over het ambt ons hebben geleerd. Wel hebben we toen al onze eigen gedachten erbij betrokken. Niet omdat we meenden het beter te weten. Het was ons juist te doen om met haar in gesprek te gaan. Daarom stelden wij onze vragen. Vooral die ene, voor ons beslissende vraag: hoe ligt de verbinding met de Schrift, Gods Woord dus?
Als wij nu meer expliciet onze gedachten gaan uitspreken, is die vraag opnieuw voor ons beslissend. Daarom willen wij vooral proberen om de
|255|
Schrift te laten spreken. We willen onze gedachten van daaruit laten bepalen. Maar we doen dat niet zonder te luisteren naar wat anderen van de Schrift hebben verstaan. We noemen die anderen echter niet bij name. De tamelijk directe stijl waarin dit boek is geschreven, laat dit niet toe. Maar de lezer die tot nu toe ons gevolgd heeft, zal weinig moeite hebben om ze te herkennen. Hij zal merken, dat we van hen, met wie wij in gesprek geweest zijn, veel hebben verwerkt. Wel zal duidelijk worden, dat het zwaartepunt valt op een zelf zorgvuldig lezen van de Schrift.
We doen dat natuurlijk niet zonder reden. We doen dat ten diepste, omdat wij geloven, dat de Bijbel Gods Woord is, dat door de Geest ons een directe toegang verleent, ook voor nu. Want omdat het Gods Woord is, is het een woord voor alle tijden en alle plaatsen. Van de kerk geloven we ook, dat zij kerk is van alle tijden en alle plaatsen. Ze is katholieke kerk. Dan is het ook geboden om de Bijbel te zien als Gods blijvend Woord voor die kerk bestemd, voor haar van blijvende autoriteit en actualiteit. Ook voor de kerk vandaag en in ons land. Dat is de meest wezenlijke factor, waardoor onze gedachten worden beheerst.
We gaan dus niet zo maar een aantal gedachten lanceren. We willen ze laten opkomen uit ons lezen en verstaan van de Bijbel. Ook daarom beperkten wij ons tot het formuleren van gedachten. We willen namelijk niet te hoog grijpen. Voor ons besef zouden wij dat doen, als we op zoek gingen naar een min of meer complete leer van het ambt. Of wanneer we een poging gingen doen om in de Bijbel zoiets als ambtelijke structuren te ontdekken. We hebben in het voorafgaande gezien, dat dit wel telkens is geprobeerd. Maar het zich verdiepen in de traditie van de kerk heeft ons geleerd, dat dit niet altijd verrijking is geweest, eerder verarming en verstarring. Want zo is het gekomen, dat de ene ambtsleer geplaatst werd tegenover de andere, de ene structuur tegenover de andere structuur. Kennelijk hebben zulke structuren de neiging om zich te verabsoluteren en andere uit te sluiten. Daarom heeft onze bescheiden opzet ook een principiële achtergrond. Er ligt ook een bescheiden protest in opgesloten tegen het absolute spreken van de kerken in verleden en heden, met name als het gaat om het eigen ambtelijk gelijk. Ik ben gaan inzien, dat wij wat voorzichtiger moeten worden met de overtuiging, dat zoals onze kerk de ambten ziet en praktiseert, de enige ware, bijbelse manier is. Er is alle reden voor om ons bescheidener op te stellen en meer de vraag toe te laten, of we wel goed zitten met onze ambtelijke toerusting. Wellicht komt er dan meer ruimte om de Bijbel te openen en opnieuw te gaan luisteren naar wat God in zijn Woord ons heeft te zeggen.
Tenslotte wil mijn opzet getuigen van een verlangen, dat we als kerk en kerken gezamenlijk elkaar weer mogen terugvinden in het samen luisteren naar de Bijbel, nu dus toegespitst op het ambt. We hopen, dat dit verlangen werkelijkheid zal worden. Het zou ons dankbaar stemmen, als de inbreng van onze gedachten daarbij een stimulans zal mogen zijn.
|256|
Dat alles klinkt nogal stichtelijk. Bij sommigen zal onze opzet dan ook (te) eenvoudig overkomen. Er komt immers bij een bezinning op het ambt nog wel wat meer kijken dan luisteren naar de Bijbel. De Bijbel bevat een serie geschriften, die geschreven zijn in een bepaalde tijd en binnen een bepaalde cultuur. Zelf leven wij ettelijke millennia later en in een totaal andere cultuur. Dat maakt het lezen en verstaan en zeker het toepassen van de Schrift naar vandaag toe geen eenvoudige zaak.
Dat besef ik ook wel. Maar ‘eenvoudig’ naar de Schrift luisteren is geen simpele bezigheid. Het vraagt een diepe concentratie en kennis van zaken. Zaken, die de Bijbel zelf betreffen, maar ook de geschiedenis en het heden. Ik hoop, dat mijn gedachten daarvan enigermate blijk geven.
De manier, waarop ik mijn gedachten ga formuleren, wil ik zoveel mogelijk daarbij laten aansluiten. Ik probeer in zoverre een orde erin aan te brengen, dat de verschillende gedachten zoveel mogelijk op elkaar aansluiten. Dat is echter niet bedoeld om er toch nog een systeem van te maken. Wel sluit ik niet uit, dat lijnen zich aftekenen, die wijzen op een diepere eenheid in alle soms sprankelende gevarieerdheid. Zoiets kunnen wij ook verwachten, wanneer we geloven, dat de Schrift het ene Woord van die God is, van wie Israël heeft beleden, dat Hij Eén is (Deut. 6: 4) en van wie ook de kerk belijdt: ik geloof in één God... (Geloofsbelijdenis van Nicea).