Ordinantie 10 Het opzicht

 

III. Het opzicht over belijdenis en wandel

Artikel 9.

Bevoegdheden

Ten aanzien van degene die zich schuldig maakt aan schromelijke veronachtzaming of misbruik van het ambt dan wel de dienst dan wel de door de kerk toegekende bevoegdheden, kan gebruik gemaakt worden van de volgende middelen van kerkelijke tucht:
a. de ambtelijke vermaning,
b. de schorsing voor bepaalde tijd in de vervulling van het ambt of de dienst dan wel in de uitoefening van door de kerk toegekende bevoegdheden,
c. schorsing voor onbepaalde tijd in de vervulling van het ambt of de dienst dan wel in de uitoefening van de door de kerk toegekende bevoegdheden, waarbij — voorzover van toepassing — betrokkene tevens wort losgemaakt van de gemeente waaraan deze is verbonden. Het betreffende college voor het opzicht beoordeelt na een door dit college nader te bepalen periode van ten hoogste drie jaar of toepassing gegeven kan worden aan het bepaalde in lid 9 dan wel of er redenen zijn om de schorsing hetzij voor onbepaalde tijd te handhaven hetzij om te zetten in het onder d aangegeven middel van kerkelijke tucht,
d. de ontzetting uit het ambt of de dienst dan wel het ontnemen van de door de kerk toegekende bevoegdheden.
In het geval toepassing wordt gegeven aan de in dit lid genoemde middelen dient het betreffende college zich er van te vergewissen of niet tevens toepassing dient te worden gegeven aan de middelen genoemd in lid 6.
In het geval toepassing wordt gegeven aan de onder c en d genoemde middelen wordt aan de predikant of degene die in een dienst is gesteld — naar regels bij generale regeling gesteld — een wachtgeld toegekend.