Artikel 9.
Bevoegdheden
Ten aanzien van degene die zich schuldig maakt aan schromelijke
veronachtzaming of misbruik van het ambt dan wel de dienst dan
wel de door de kerk toegekende bevoegdheden, kan gebruik gemaakt
worden van de volgende middelen van kerkelijke tucht:
a. de ambtelijke vermaning,
b. de schorsing voor bepaalde tijd in de vervulling van het ambt
of de dienst dan wel in de uitoefening van door de kerk
toegekende bevoegdheden,
c. schorsing voor onbepaalde tijd in de vervulling van het ambt
of de dienst dan wel in de uitoefening van de door de kerk
toegekende bevoegdheden, waarbij — voorzover van toepassing —
betrokkene tevens wort losgemaakt van de gemeente waaraan deze is
verbonden. Het betreffende college voor het opzicht beoordeelt na
een door dit college nader te bepalen periode van ten hoogste
drie jaar of toepassing gegeven kan worden aan het bepaalde in
lid 9 dan wel of er redenen zijn om de schorsing hetzij voor
onbepaalde tijd te handhaven hetzij om te zetten in het onder d
aangegeven middel van kerkelijke tucht,
d. de ontzetting uit het ambt of de dienst dan wel het ontnemen
van de door de kerk toegekende bevoegdheden.
In het geval toepassing wordt gegeven aan de in dit lid genoemde
middelen dient het betreffende college zich er van te vergewissen
of niet tevens toepassing dient te worden gegeven aan de middelen
genoemd in lid 6.
In het geval toepassing wordt gegeven aan de onder c en d
genoemde middelen wordt aan de predikant of degene die in een
dienst is gesteld — naar regels bij generale regeling gesteld —
een wachtgeld toegekend.