Artikel 7.
Het opzicht van de ambtelijke vergaderingen
Aan de behandeling van een zaak die het opzicht betreft, wordt
niet deelgenomen door een lid van de vergadering respectievelijk
van het college voor het opzicht indien het een zaak betreft
− waarin tegen het betrokken lid dan wel tegen een bloed- of
aanverwant tot en met de derde graad een beschuldiging is
ingebracht,
− waarin betrokkene is opgeroepen om als getuige te
verschijnen,
− waarin betrokkene reeds in een eerder stadium heeft deelgenomen
aan het nemen van een beslissing over het al dan niet toepassen
van een middel van kerkelijke tucht in dezelfde zaak, behoudens
het in artikel 9-9 bepaalde.