85. Wanneer is bij tuchtgevallen of emeritaatsaanvrage door de Classe de hulp der Synodale deputaten in te roepen?

 

(1908.)

141. Ge vraagt mij: „wanneer breekt voor eene Classe het tijdstip aan om de hulp der Synodale deputaten (art. 49 K. O.) in te roepen bij emeritaatsaanvrage of tuchtgeval: als de Classe reeds tot een voorlopig besluit kwam? of reeds bij het begin der behandeling van zulk een zaak?”

Ik begrijp niet goed, hoe daarover in X quaestie kon komen; want ik begrijp niet goed, hoe het ook maar mogelijk zijn zou, dat de hulp der deputaten door de Classe werd ingeroepen „bij het begin der behandeling” van een der genoemde zaken, d.w.z. voordat nog de Classe de zaak in behandeling nam; want bij het begin, d.i. als de Classe vergaderd is en met de zaak begint,

|371|

zijn de Synodale deputaten toch niet zóó dicht bij, dat zij aanstonds kunnen worden binnengeroepen. Om „bij het begin” tegenwoordig te kunnen zijn moeten zij toch van tevoren zijn gewaarschuwd en opgeroepen. En hoe zou de Classe dat van tevoren kunnen doen? Daarvoor moet zij toch eerst vergaderd zijn, en geoordeeld hebben dat het eene zaak geldt, waarbij de Synodale deputaten noodig zijn, of waarop althans hunne goedkeuring vereischt wordt.

Er zou op dat standpunt slechts één middel zijn om aan die moeielijkheid te ontkomen, nl. dat de Classe in hare Regeling bepaalde : bij iedere emeritaatsaanvrage, en bij ieder tuchtgeval van predikanten, moet de kerk, die samenroept (of de daarmee belaste deputaten), de Synodale deputaten terstond bij den aanvang der behandeling oproepen, om het even of zij naar alle waarschijnlijkheid noodig zullen zijn of niet (’t geen natuurlijk de Classe te beslissen heeft, en geenszins aan de roepende kerk of aan de deputaten ter beslissing kan worden overgelaten). Maar het gaat toch inderdaad niet aan, die deputaten dan in vele gevallen geheel voor niet te laten komen. En het is eigenlijk ook bedenkelijk, het „inroepen van hun hulp” te laten geschieden en beslissen niet door de Classe zelve maar door ééne kerk of deputatie.

Bij zaken die aan de Classe zijn opgedragen, maar bij wier beslissing de goedkeuring van Synodale deputaten noodig is, ligt het in den aard der zaak dat de Classe, bij welke eene zaak aanhangig is gemaakt, haar eerst onderzoekt en beoordeelt, omdat eerst daaruit blijken kan, of de Synodale deputaten er al dan niet bij noodig zijn. Het zou geen zin hebben, ze alvast te doen oproepen., wanneer zij toch misschien in ’t geheel niets te doen hebben (’t geen èn bij emeritaatsaanvrage èn bij tuchtgevallen niet zoo zeldzaam zijn zou).

En het eenige bezwaar, dat men daar weleens tegen in bracht (nl. tijdverlies of de noodzakelijkheid eener buitengewone Classikale vergadering), is veeleer, althans in de meeste gevallen als een voordeel en eene aanbeveling te beschouwen. Bij tuchtzaken is de ontzetting van een predikant uit zijn dienst eene zóó ernstige zaak, dat zij waarlijk niet met overhaasting moet worden toegepast; dus ook niet in de Classikale vergadering, waarin zij voor het

|372|

eerst wordt ingebracht; en als daar dan reeds genoeg blijkt, dat het denkelijk wei tot afzetting zal moeten komen of als een daartoe strekkend voorstel gedaan is, dan is het nog tijds genoeg om bij de volgende Classikale vergadering (alsdan zeker eene buitengewone ad hoc, althars in de meeste gevallen) de Synodale deputaten mede op te roepen. Kwaad kan zulk uitstel nooit, in geen enkel opzicht; want de Classe zout dan hare bevoegdheid tot schorsing toch natuurlijk wel hebben uitgeoefend.

En bij aanvrage tot emeritaat is eens aan de beslissing voorafgaand onderzoek van de Classe toch ook zeker doorgaans noodig of gewenscht. Ja zelfs is het juist voor dit geval ook reeds voorgeschreven in Synodale bepalingen (zie de Instructie voor die gevallen, gemaakt door de Synode van Arnhem 1902, art. 144) 1). Immers de 8 punten waaromtrent de Synodale deputaten zich


1) Acta der Generale Synode van 1902 (Arnhem), Bldz. 57, art. 144. Regelen bij de ontheffing van V.D.M. naar Art. 13 K.O.
Namens de commissie van praeadvies rapporteert Ds. J.M. Mulder over hetgeen vermeld staat onder letter E 1 van het Agendum. De commissie biedt aan de Synode deze conclusie aan:
Voor de Provinciale deputaten ad examina, aangewezen tot steun der Classes bij ontheffing van Dienaren naar Art. 13 Kerkeordening, stelle de Generale Synode volgende instructie vast:
Zij zullen zich overtuigen;
a. dat er is een aanvrage om emeritaat;
b. dat, indien die aanvrage uitgaat van den Dienaar des Woords, er ook is een verklaring van zijn kerkeraad, dat deze daarin bewilligt;
c. dat de reden „onbekwaamheid tot uitoefening van de den dienst” aanwezig is;
d. dat, is ziekte de oorzaak der onbekwaamheid, die uit eene verklaring van twee bevoegden blijkt;
e. dat de Classis de aanvrage gewettigd acht;
f. dat de Classis zich heeft vergewist, dat de kerkeraad behoorlijke toezegging aan den Dienaar heeft gedaan, van emeritaats-onderhoud;
g. dat de bepaling van dit emeritaats-onderhoud gehandeld is naar de besluiten der Generale Synode van Middelburg 1896;
h. dat van een en ander een behoorlijk onderteekend stuk is opgemaakt, waarvan gewaarmerkt afschrift aan de betrokkene kerk en den betrokken Dienaar is gegeven;
De Synode vereenigt zich met deze conclusie, nadat er nadruk op gelegd is, dat reeds aanstonds bij de beroeping het emeritaats-honorarium dient vastgesteld te zijn en, nadat in letter g de uitdrukking: „naar de besluiten der Generale Synode van Middelburg” is vervangen door de woorden : „naar de besluiten der Generale Synoden”.

|373|

alsdan overtuigen moeten, bevatten ook : „dat de Classis de aanvrage gewettigd acht”, — „dat de Classis zich heeft vergewist, dat de kerkeraad behoorlijke toezegging aan den Dienaar heeft gedaan”, — „dat van een en ander een behoorlijk onderteekend stuk is opgemaakt”, welk alles onderstelt, dat de Classe reeds gehandeld heeft en een besluit heeft genomen, behoudens de vereischte goedkeuring van deputaten. Natuurlijk kan de Classe bij dat besluit (tevens) de uitvoering opdragen aan Classikale deputaten b.v. praeses en scriba, wanneer deze voor het bepaalde geval de goedkeuring der Synodale deputaten gevraagd en verkregen hebben. B.v. in gevallen, waarin evident is dat er geen bezwaar kan komen. Bezwaren van Synodale deputaten zouden natuurlijk altijd in de Classe zelve weer te behandelen zijn; en de beslissing aldaar is ook zeker regel.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 49