|30|

3. Welke plaats bekleeden oefenaars in de kerk?

(1913.)

 

3. Met betrekking tot de zoogenaamde „oefenaars” is door onze kerken, bij de vereeniging der twee groepen in 1892, bepaald (Hoofdst. 5, art. 3, litt.. b): „In alles wat op oefenaars Betrekking heeft zal de Classe beslissen”.

Bij de nadere regelingen, die in 1893 door de Generale Synode te Dordrecht gemaakt zijn, is omtrent die bepaling besloten, dat zij „voorshands blijve” (Acta art. 163, blz. 182).1)

En daarna is er over iets dat op „oefenaars” betrekking heeft, nog gehandeld in de Generale Synode te Utrecht in 1905, naar aanleiding van een verzoek der Classe Dokkum, dat de Synode „eene regeling make voor het emeritaat van oefenaars”; welk verzoek werd afgewezen, „wijl onze kerken geenen vasten en geregelden dienst en dus ook geen emeritaat van oefenaars kennen, die toch slechts tijdelijk als hulp voor vacante kerken zijn aangenomen”; enz. (Acta, art. 36, blz. 42).2)

Onze kerken hebben dus de werkzaamheid van „oefenaars” niet willen afsnijden en finaal doen ophouden (’t geen in een tal van


1) Acta der Generale Synode van 1893 (Dordrecht). Bladz. 182: Wat de bizondere bepalingen betreft, stelt de commissie voor:
ln punt 5 pag. 11 sub. 1 tot 6 weg te laten en sub. 7 het voorstel: „uit de gelden voor de hulpbehoevende kerken”, als onuitvoerbaar te doen vervallen. Overigens blijve hier voorshands de bepaling van Hoofdstuk V, Art. 3 litt. b der bij de Vereeniging gemaakte „nadere bepalingen”. In alles wat op de oefenaars betrekking heeft zal de Classe beslissen.
2) Acta der Generale Synode van 1905 (Utrecht). Bladz. 42, Art. 36. Emeritaat van oefenaren.
Dezelfde rapporteert over L 4, het verzoek van de Classe Dokkum, dat de Generale Synode eene regeling make voor het emeritaat van oefenaren.
Naar advies der commissie besluit de Synode geene regeling te maken, wijl onze Kerken geenen vasten en geregelden dienst en dus ook geen emeritaat van oefenaren kennen, die toch slechts tijdelijk als hulp voor vacante Kerken zijn aangenomen. De Synode voegt hier echter aan toe, dat het op den weg der plaatselijke Kerken ligt, zooveel mogelijk in het onderhoud van hen, die als oefenaar in haren dienst werkzaam zijn geweest, te voorzien.

|31|

kerken, zoowel voormalige Christ. Geref. als voormalige Doleerende ook moeielijk zou gekund hebben), maar toch die functie ook niet willen aanmoedigen en formeel regelen. Dit gansche punt staat in alle opzichten ter beslissing van de Classen, ieder voor haar ressort.

Deze Classen hebben dan ook, voor zoover zij dit in hun ressort noodig of wenschelijk oordeelden, op dit punt regelingen gemaakt. Zoo bv. de Classe Amsterdam, die in hare Classikale regeling hieromtrent bepaalde (art. 19):

„De kerkeraden zullen toezien, dat de bediening des Woords en der Sacramenten slechts geschiede door eenen dienaar, die in eene Geref. kerk ordelijk beroepen en in dienst getreden is. Voorts zullen zij zorgen, dat bij de samenkomsten der gemeente Bijbellezingen of oefeningen slechts gehouden worden door degenen die hier of elders classikaal onderzocht zijn omtrent leer en leven en bekwaamheid. Zulk een onderzoek wordt ingesteld, wanneer een kerkeraad dit voor iemand aanvraagt bij de Classe. Het loopt over de kennis der Heilige Schrift, de geloofsleer, de wederlegging der hedendaagsche ketterijen, de behandeling van gevallen der conscientie, en de gave om eene stichtelijke toespraak te houden. Om van dit laatste blijk te geven, houdt de voorgestelde een propositie over een opgegeven gedeelte der Heilige Schrift. Desgevorderd levert hij een geschreven opstel in. Voor de regeling van een en ander geldt het bepaalde in art. 17” (de praeparatie van dat onderzoek door de Deputaten ad examina, en de gelegenheid tot navragen voor alle ter Classe afgevaardigden).

Of de Classe X te dezer zake regelingen maakte of besluiten nam, en zoo ja, welke? is mij natuurlijk onbekend. Zij kan dit zeker ook nog doen, en dan is zij te dien aanzien alleen gebonden aan hetgeen zij zelve voor de tot haar behoorende kerken goed en dienstig acht. Absoluut alle onderzoeking weigeren, wanneer een kerkeraad dit aanvraagt, is m.i. formeel mogelijk, maar toch doorgaans niet raadzaam.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 3