26. Is een vacante kerk verplicht de hulp der Classe aan te nemen?

 

(Heraut, 6 Jan. 1895.)

39. De verplichting van vacante kerken tot aanvaarding van de hulp der Classe.

Voor eenigen tijd, in ons nummer van 25 Nov. l.l. gaven we een artikel over „de verplichting tot het helpen van vacante kerken”; ten betooge, dat de kerken, die zelve eenen Dienaar des Woords hebben, uit kracht van het kerkverband geroepen zijn, haren Dienaar nu en dan af te staan aan vacante kerken, opdat deze tijdens hare vacature niet geheel verstoken zouden zijn van den dienst des Woords en der Sacramenten; en dat, wanneer zulke hulp gelijkmatig en ordelijk en practisch zal verleend worden, Classicale regeling daarvoor noodig is.

Door sommigen is er in dit stukje blijkbaar iets meer, en zelfs ook wel iets anders gelezen, dan er toch uitdrukkelijk in gezegd was.

Waar het inhield, dat de Classe geroepen is, vacante kerken aan den dienst des Woords en der Sacramenten te helpen, en dus zulke hulp heeft te regelen, daar is dit door sommigen opgevat alsof er stond, dat de Classe zou geroepen zijn, zelve, in de plaats van den Kerkeraad der vacante kerk, de zorg voor dien dienst op zich te nemen, en dus zelve dien dienst zou te regelen hebben, daarin doende wat des kerkeraads is. En in verband met dit misverstand werd dan opgemerkt, soms zelfs bij manier van tegenwerping of bedenking, dat het altijd en immer, ook in eene vacante kerk, de roeping van den kerkeraad is, om voor den dienst des Woords en der Sacramenten te zorgen; en dat, wanneer deze zulks doen kan zonder door de Classe geholpen te worden, de Classe te dien aanzien dan ook niets te besluiten of te regelen heeft.

|115|

Nu, die laatste opmerking zal wel onbetwistbaar zijn; althans, wanneer zij nog wat juister geformuleerd wordt. Maar zij raakt een punt, dat met de in bedoeld stukje behandelde quaestie inderdaad al zeer weinig te maken heeft.

Om de zaak met een voorbeeld eens op te helderen. Wanneer iemand betoogt, dat gemeenteleden geroepen zijn om door hun gaven den kerkelijken dienst der barmhartigheid mogelijk te maken, en dat dan de Diakenen de alzoo te verleenen hulp moeten regelen, dan kan zeker door een ander worden opgemerkt, dat toch altijd, ook bij armen, het hoofd des gezins voor de zijnen te zorgen heeft, en dat, voor zoolang deze zulks doen kan door hulp van elders, de Diakonie te zijnen aanzien hare regeling niet heeft toe te passen. Maar die opmerking zou dan aan het genoemde betoog wel niets toe- of afdoen, en er eigenlijk geheel buiten omgaan.

Met betrekking tot de Classicale hulp aan vacante kerken zijn er twee vragen, die niet mogen verward of dooreengemengd worden. Men kan vragen, of de kerken der Classe verplicht zijn zulke hulp te verleenen; en het is alleenlijk dit punt, dat in het artikel van 25 Nov. l.l. behandeld werd. Maar ook kan gevraagd worden, of eene vacante kerk verplicht is die hulp te aanvaarden; en met dit punt heeft het genoemde artikel zich niet bezig gehouden.

Te dien aanzien, werd blijkbaar ondersteld, dat de vacante kerk voor haren dienst des Woords de hulp der Classe van noode heeft, en dat zij zulke hulp dus ook gaarne ontvangt.

Trouwens, dat zal ook wel bijna altijd het geval zijn. In het afgetrokkene redeneerende kan men wel zeggen, dat de kerkeraad der vacante kerk, als geroepen zijnde om voor den dienst des Woords en der Sacramenten te zorgen, eerst beproeven moet of hijzelf den daarvoor noodigen Dienaar niet kan vinden, en alleen wanneer dit niet gelukt, aan de Classe hulp moet vragen. Maar wat kan in de werkelijkheid daarvan terechtkomen, althans in kerken, die bij vacature geen predikant overhouden, en dus in de overgroote meerderheid ?

Voor den hier bedoelden dienst is natuurlijk een Dienaar des Woords altijd noodig. Men kan zich zeer zeker wel behelpen met eene oefening of bijbellezing, door een daartoe geschikten oefenaar of ouderling of student: en in onzen tijd, nu het aantal vacante

|116|

kerken nog zoo groot is, en vele daarvan nog in langen tijd niet zullen kunnen beroepen, en sommige nog voorzien zijn van een vasten oefenaar, die reeds sedert lang aan haar verbonden is, is het zeker natuurlijk, dat ook vaak van het genoemde hulpmiddel wordt gebruik gemaakt. Maar ook dan is toch telkens noodig, dat voor de bediening der Sacramenten een predikant aldaar optrede. En voorts, voor zooveel het mogelijk is inderdaad dienst des Woords te hebben, mag een kerkeraad, juist omdat hij geroepen is daarvoor te zorgen, de gemeente er niet van verstoken laten.

Eene kerk, die vacant is, heeft dus in den regel een Dienaar des Woords van elders noodig, zoo maar immer mogelijk elken Zondag. Maar van waar zal haar kerkeraad dien verkrijgen, indien door de Classe niemand is aangewezen, die er door die aanwijzing toe geroepen is?

In goed Gereformeerde kerken is elke Dienaar aan een bepaalde kerk verbonden. En onder die Dienaars zijn wel enkele emeriti, die nog eenigen dienst kunnen doen. Maar het zal wel geene aanwijzing noodig hebben, dat die hulp niet veel baten kan. Bijna altijd zullen de vacante kerken moeten geholpen worden door de dienstdoende predikanten van andere kerken.

Aan dezulken zouden hare kerkeraden dan een liefdebeurt moeten vragen. Maar kan men zich in ernst voorstellen, dat zij langs zulk een weg zouden geholpen worden? De dienstdoende predikanten, vooral degenen, die men het liefste hoort, zouden zóó door aanvragen overstelpt worden, dat zij in den regel afwijzend zouden moeten antwoorden. En ook hunne kerken zouden zeker, en dat met volle recht, bezwaar maken, om, niet voor een verplichte vacatuurbeurt, maar enkel ter wille van eene liefdebeurt, zelve telkens van den dienst des Woords verstoken te zijn. Feitelijk zouden de kerkeraden der vacante kerken dus gewoonlijk geene hulp kunnen krijgen. Waarvan dan bij velen het gevolg zou zijn, dat zij, met verzaking hunner roeping, zich nu maar behielpen zonder eigenlijken dienst des Woords; en ook als zij dan tot de Classe hunne toevlucht namen, zouden zij toch altijd moeten wachten totdat de Classe weer bijeenkwam om eene regeling te maken. Waarom zou die regeling dan niet liever aanstonds worden gereed gemaakt ? Dat is het oude en beproefde middel, om vacante kerken

|117|

zoo goed mogelijk te helpen. Waarom zou men dat terzijde stellen, om een weg in te slaan, waarvan men vooraf reeds weet, dat hij toch niet tot het doel kan leiden?

In ieder geval zal de Classe te bedenken hebben, dat de kerkeraden van vacante kerken, juist om overeenkomstig hunne roeping voor den dienst des Woords en der Sacramenten te kunnen zorgen, bijna altijd noodig hebben, dat de Classe predikanten daarvoor aanwijst; en dat wetende, zal de Classe voor die te verleenen hulp altijd eene regeling te maken hebben. De bedoelde kerkeraden weten dan, op welke tijden zij aldus geholpen worden, en welke predikanten daartoe zijn aangewezen. Voor die beurten behoeven zij dus zelf geene hulp meer te zoeken; en de hulp, die hun nog door liefdedienst kan geboden worden, kan voor andere tijden te pas komen. Daarbij is het, in het afgetrokkene zeker denkbaar, dat men week aan week zulken liefdedienst krijgen kan; en in dit geval zou dan de vacante kerk, desverkiezende, aan de Classe de moeite van te komen helpen kunnen besparen. Maar al is dat geval denkbaar, het zal toch wel uiterst zelden voorkomen. En het zou zich zeker niet voordoen, wanneer een kerkeraad, misschien wel om kosten te besparen, de hulp der Classe onnoodig verklaarde, en terzelfder tijd zich behielp met eene oefening of bijbellezing, zoodat zijne zorg voor den dienst des Woords dan hierin bestaan zou, dat hij zulk eenen dienst, die mogelijk was geweest, verhinderde.

De vraag of de kerkeraad eener vacante kerk verplicht is, voor den dienst, dien hij te verzorgen heeft van den door de Classe aangewezen Dienaar gebruik te maken, moet dus onderscheidenlijk beantwoord worden. Hij is er niet toe verplicht, in het zeldzame geval, dat hij buitendien genoeg hulp van Dienaars des Woords verkrijgen kan; mits hij dan de Classe of de door haar aangewezen predikanten, tijdig hiervan in kennis stelle. Maar hij is er wel toe verplicht, indien hij anders de gemeente, meer dan wel noodig is, van een eigenlijken dienst des Woords zou moeten verstoken laten. Deze verplichting rust dan op zijne allereerste verplichting, om voor den dienst des Woords en der Sacramenten zoo goed mogelijk te zorgen. En op de nakoming van die verplichting heeft de Classe zeer zeker toe te zien.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 15