31. Hoe is de verhouding tusschen de kerk en de Christelijke school?

|133|

(1906.)

43. Eene school voor lager of ander onderwijs is als zoodanig geen kerkelijke instelling; waaruit natuurlijk volgt, dat zij niet onder het officieele toezicht van den kerkeraad staat, tenzij het bestuur der school te dien aanzien met den kerkeraad is overeengekomen. En dit kan in geen enkel opzicht veranderen, ook al waren alle onderwijzers en alle kinderen leden der Geref. kerk; evenmin als eene dergelijke omstandigheid een fabriek, een timmerwinkel of werf, enz. kerkelijk zou maken of reeds van zelf aan kerkeraads toezicht zou onderwerpen. Ook niet, als de directeur of het hoofd van zulk eene fabriek enz, met het personeel dagelijks een huisgodsdienst hield: opzieners der gemeente zouden dan niet vanzelf het recht hebben, in hunne qualiteit aldaar te komen toezien, evenmin als zij zulk recht hebben ten aanzien van den particulieren huisgodsdienst in ieder huis. Natuurlijk zijn en blijven leden der Geref. kerk als zoodanig aan het toezicht van den kerkeraad onderworpen, persoonlijk; maar dat is geheel iets anders.

 

(1906.)

44. Immers is hetgeen ge vraagt eigenlijk niet minder, dan eene principieele uiteenzetting van de verhouding tusschen de Christelijke school en de Christelijke kerk, en de uitwerking daarvan ten aanzien van kerkelijk toezicht, catechisatie enz., met nog bovendien eene principieele uiteenzetting van de roeping der Christelijke school ten aanzien van het maatschappelijk onderwijs en de Christelijke opleiding, en de verhouding tusschen die beide. En ge stelt uwe vragen zóó algemeen, dat dat bij iedere vraag een groot aantal gevallen zouden te onderscheiden zijn.

In b.v. uwe eerste vraag over kerkelijk toezicht. Immers is er hier te lande meer dan ééne „kerk” en ook meer dan één soort van „Christelijke school”, zoodat men niet maar eenvoudig kan spreken van de kerk en de Christelijke school, maar heel wat gevallen moet onderscheiden. En wanneer iemand zegt, dat „de school uit de huisgezinnen opkomt”, en dat „de kerk toezicht heeft op de huisgezinnen”, dan zijn die uitdrukkingen ook weêr zóó vaag

|134|

en zoo algemeen, dat zonder nadere bepaling daarmede niet te redeneeren is. Van de fabriek, de werkplaats enz. kan men in zekeren zin ook zeggen, dat zij „uit de huisgezinnen opkomen”; en eveneens van den burgerstaat (in welken daarom sprake is van een recht van gezinshoofden). En in zekeren zin heeft de kerk daarop „toe te zien”, ofschoon zij formeel en officieel er geenerlei rechten op uitoefent. Ook is het woord „toezicht”, evenals de begrippen „kerk” en „school” op zichzelf nog niet genoeg gedefinieerd, om daarmede te redeneeren.

Toezicht van een Geref. kerkeraad op een Christelijke school, kan formeel worden uitgeoefend, wanneer die school in grondslag en beginsel Gereformeerd is; en de aard van dat toezicht, en de wijze van uitvoering, moet dan door overeenkomst geregeld worden.

Voorts dient de school allereerst voor maatschappelijk onderwijs, maar dan in beslist Christelijken geest, en zóó dat het ook meewerkt tot de godsdienstige en zedelijke opvoeding der kinderen.

Maar natuurlijk moeten de ouders dan niet denken, dat zij daarvoor nu niet meer te zorgen hebben. En de kerk evenmin; zoodat catechisatie natuurlijk noodig blijft; welke trouwens met haar opleiding een ander einddoel heeft dan de school.

Dit zijn nu enkele, zeer algemeene, opmerkingen; waaraan ge voor uw doel nog niet veel hebt. Maar in bijzonderheden kan ik al de quaesties, die zich hierbij voordoen, nu niet aanstippen. Er zijn heele boeken over geschreven, wier inhoud men niet zoo maar met een enkel woord kan weergeven.

 

(1908.)

45. In zake het kerkelijk toezicht op eene Gereformeerde school kan ik mij in het algemeen goed vereenigen met uwe beschouwingen in uw schrijven van 14 April.

Met u zou ik er bezwaar tegen hebben, dat, in zake de Gereformeerdheid van een onderwijzer aan de lagere school bij zijn onderwijs, bij verschil tusschen schoolbestuur en kerkeraad deze laatste definitief te beslissen had; en eene definitieve beslissing door

|135|

arbitrage zou ik, bij een dergelijk verschil, voor beide colleges onaannemelijk achten.

Behalve de door U genoemde redenen komt hier m.i. ook nog in aanmerking:

1º. Een overeenkomst, waarbij een schoolbestuur het mede-toezicht aanvaardt, wordt natuurlijk nooit „in perpetuum” gesloten, maar moet altijd van weerszijden opzegbaar zijn (terstond, of na 3 of 6 maanden enz.). Bij scherp tegenover elkander volgehouden overtuigingen zal dan altijd „opzegging” wel het slot zijn.

2º. Een schoolbestuur kan zeker „afzakken”, maar zal dit, bij oppositie van den kerkeraad, toch niet kunnen volhouden, tenzij het gesteund wordt, althans door de meerderheid zijner Vereeniging, en der ouders. En in zoodanig geval zou de school toch altijd in verkeerden geest blijven, en zou er niet anders op zijn, dan daartegenover eene andere Geref. school op te richten.

3º. Bij een kerkeraad is principieele „afzakking” niet zoozeer te vreezen, wegens het toezicht van Classe en Synode; maar een kerkeraad, vooral op kleine plaatsen, kan in zake „Gereformeerdheid” lichtelijk eenzijdig zijn, en zulke eenzijdigheid zelfs drijven tot een formeele aanklacht (op soortgelijke wijze als b.v. Prof. A. Kuyper ten Synode van Middelburg van „Ongereformeerdheid” werd aangeklaagd). Ook daarom kan een schoolbestuur de definitieve beslissing over een onderwijzer niet geheel aan den kerkeraad overgeven. En bij contract met een schoolbestuur kan een kerkeraad niet stipuleeren, dat eventueel een Classe of Synode in zulke schoolquaestie uitspraak zal doen (wèl natuurlijk als het een procedure geldt tegen een onderwijzer als gemeentelid, wegens ergerlijke afwijking in de belijdenis).

4º. Een schoolbestuur is ook gebonden aan de Wet op het L.O. En nu ontbreekt mij de tijd om die Wet even na te zien. Maar ik meen, dat volgens die Wet een onderwijzer (ook aan de bijzondere school) niet tegen zijn zin kan ontslagen worden, zonder medewerking van de schoolautoriteiten, althans van den Raad van beroep.

In het algemeen geloof ik, dat, in zake het kerkeraadstoezicht op het Geref. karakter der school, die zich onder dat mede-toezicht

|136|

stelt, de hoofdzaak hierin gelegen is, dat de kerkeraad daardoor recht krijgt, om één of meer zijner leden het onderwijs, bepaaldelijk het onderwijs in de Bijbelsche Geschiedenis, Catechismus, enz. nu en dan te doen bijwonen (iets wat, zonder overeenkomst, alleen bij gunstige toelating zou kunnen geschieden, en ook zou kunnen geweigerd worden), zoodat de kerkeraad daarvan op de hoogte is, en eventueel niet op minder betrouwbare uitingen van kinderen behoeft af te gaan. Oordeelt dan de kerkeraad (niet om een of andere uitdrukking, maar om werkelijk gebleken ernstige afwijking), dat het zoo niet kan, dan remonstreert hij aan het schoolbestuur, desnoods ook in eene vergadering der schoolvereeniging of der ouders. En als dan toch het schoolbestuur enz. de afwijking handhaven, dan onttrekt de kerkeraad zijn zedelijken steun, en verandert dien, desgevorderd, in het tegendeel, door bevordering van de stichting eener wezenlijk Geref. school. Ofschoon ik niet geloof, dat een schoolbestuur het lichtelijk zoover zal laten komen. En indien wèl, dan ziet het er in de gemeente zelve ook bedenkelijk uit, want dan is daar een zeer sterke ongeref. strooming.

Maar de quaestie van kerkelijk schooltoezicht is te omvattend, om in enkele volzinnen per brief behandeld te worden. In ’t bovenstaande gaf ik dan ook slechts enkele opmerkingen en gedachten.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 21