III.9. Conclusie

In de theologische bezinning op de positie van de kerkelijk werker is sinds het einde van de jaren veertig van de vorige eeuw geen vooruitgang geboekt. De primaire reden is dat deze feitelijk nauwelijks heeft plaatsgevonden. Men heeft zich soms fragmentarisch gericht op een specifiek aspect, maar men heeft zich niet fundamenteel bezonnen op de theologische — in het bijzonder de ambtstheologische — aspecten van de problematiek.

De discussie die de PKN (en haar voorgangers) heeft gevoerd of ambtelijke

|187|

bevoegdheden — in het bijzonder die om de sacramenten te bedienen — kunnen worden gegeven aan de niet-ambtelijke werker, is mijns inziens een verkeerde discussie. Zij leidt ertoe dat het predikantsambt van zijn specifieke kenmerken wordt ontdaan en dat het ambt wordt uitgehold. Het is begrijpelijk dat hiertegen ter synode weerstand was en is. We zullen daarom moeten onderzoeken of een andere weg mogelijk is.

Het gereformeerd kerkrecht staat toe dat een beroepskracht met een niet-ambtelijke positie werkzaamheden verricht om de predikant bij te staan in het uitoefenen van zijn ambtelijke functie. Hij verricht een hulpdienst. Omdat de niet-ambtelijke beroepskracht een door Christus ingesteld ambt ontbeert, treedt hij niet met autoriteit van Christuswege op. Deze conclusie op basis van het gereformeerd kerkrecht geeft aanleiding na te denken over welke ambten Christus heeft ingesteld en wat het wezen van het ambt is. Dit omvat veel meer dan wat de problematiek van de kerkelijk werker direct raakt. We beperken ons daarom in het volgende hoofdstuk tot het onderzoeken van welk beroep gereformeerde theologen doen op het Nieuwe Testament voor de gereformeerde ambtsstructuur en hoe valide dit beroep is. Het resultaat hiervan kan inzicht geven in de mogelijke positionering van de kerkelijk werker.

De kerkorde ziet de kerkelijk werker als een hulpkracht, die de predikant kan bijstaan door deeltaken uit te voeren. Vanaf het begin van de beraadslaging over deze beroepskracht is een deel van de synode van mening dat in een noodsituatie de kerkelijk werker de predikant moet kunnen vervangen. In de praktijk is dit een rekbaar en daardoor ondeugdelijk criterium. Het is een niet-normatief criterium en als zodanig ongeschikt voor een kerkordelijke bepaling. Een tweede bezwaar is dat volgens het gereformeerd kerkrecht de kerkelijk werker als niet-ambtelijke beroepskracht de ambtelijke predikant per definitie niet kan vervangen. Hij kan alleen een vervanger zijn, als hij zelf ook in het ambt staat. We zien hierin aanleiding om in de twee volgende hoofdstukken aandacht te besteden aan twee onderwerpen: ten eerste of een tweede type predikant met een beroep op het Nieuwe Testament moet worden afgewezen of is te verantwoorden en ten tweede hoe dit eventuele tweede type predikant in een organisatiestructuur is onder te brengen, waarin de posities van de diverse beroepskrachten helder zijn.

We zijn dit hoofdstuk begonnen met te bespreken dat de kerkorde een hulpmiddel is voor de kerk bij het vervullen van haar roeping en uitoefenen van haar functie. Zij heeft niet het eerste of het laatste woord. Dat heeft de Schrift. De kerkorde als zodanig maakt deel uit van een traditie — zij is erdoor gevormd en beïnvloedt op haar beurt die traditie weer. Kerkelijke en

|188|

maatschappelijke omstandigheden bepalen de kerkorde mede. Dit alles tezamen maakt de positionering en het functioneren van de kerkelijk werker tot een complexe problematiek. De kerkorde is een zorgvuldig uitgedachte en besproken kerkelijke wetgeving. Die kan niet omdat zich een bepaald probleem voordoet, ‘zomaar’ worden gewijzigd. Incidenten mogen de ontwikkeling van de kerkorde niet bepalen. Inzake de kerkelijk werkers hebben we echter van doen met een hardnekkig vraagstuk. Het onvermogen om dit tot op heden op te lossen vereist, dat de kerk zich opnieuw bezint op de ambtsstructuur. Alleen dit biedt de mogelijkheid, dat enerzijds het ambt van predikant niet wordt uitgehold en dat anderzijds de kerkelijk werkers op een legitieme basis de predikantsfunctie in de gemeente kunnen vervullen op een zowel theologisch als professioneel verantwoorde wijze.

In het volgende hoofdstuk bespreken we dat in de periode sinds de invoering van de hervormde kerkorde door theologen is nagedacht over het ambt in de kerk, in het bijzonder in de jaren zestig in de NHK, en dat wetenschappelijk onderzoek is verricht naar de ambten in het Nieuwe Testament en in de kerk. In het theologisch debat en het wetenschappelijk onderzoek zijn niet de functie en de positie van de kerkelijk werker betrokken. Dat is enerzijds begrijpelijk, want de kerkelijk werker is geen ambt. Anderzijds is dit een reden niet de gehele theologische discussie over het ambt samen te vatten. Wij willen de mogelijkheid van een ambtelijke positie voor de kerkelijk werker onderzoeken. Daarvoor is nodig te weten welk beroep de theologen doen op het Nieuwe Testament voor het drievoudige gereformeerde ambt. Daarbij zal in het volgende hoofdstuk blijken dat er een grote variëteit is aan interpretaties van de nieuwtestamentische gegevens. We zullen de theologische discussie over deze variëteit niet bespreken. Het aantonen van de variëteit is voldoende om de vraag over de mogelijke ambtelijke positie van de kerkelijk werker te beantwoorden.