|92|

Schriftuurlijke richtlijnen

 

Ik heb er al op gewezen, dat het goed zou zijn de directe Nieuwtestamentische richtlijnen voor het leven van Christus’ gemeenten bij elkaar te zoeken. Deze richtlijnen kunnen dan dienen als een oriëntatie-punt bij het nadenken over de koers die gevaren moet worden. Een dergelijke bundeling van Nieuwtestamentische richtlijnen heeft dit voordeel, dat men zicht krijgt op de structuur van de gemeente en het samenleven van gemeenten volgens het Nieuwe Testament. Wie opgegroeid is in een bepaalde kerkelijke organisatie, heeft gauw de neiging te denken, dat heel die apparatuur gedekt wordt door de Schrift en dat het aanvechten van deze apparatuur in feite een aantasting van de Schrift betekent. Voor wie deze gedachte is toegedaan, kan het uitermate verhelderend werken eens in enkele richtlijnen te zien samengevat wat het Nieuwe Testament in werkelijkheid zegt.

Enige tijd geleden heb ik met het oog op te institueren gemeenten op het zendingsveld een poging ondernomen deze schriftuurlijke grondregels bij elkaar te lezen. Aangezien ze in Nederlandse omstandigheden even fundamenteel en actueel behoren te zijn als op het zendingsveld, laat ik het door mij opgestelde ontwerp hier volgen.

|93|

1. Christus is het hoofd der gemeente (Ef. 5: 23; Col. 1: 18). De gemeente behoort aan Hem onderdanig te zijn (Ef. 5: 25) en aan niemand anders (Matth. 23: 8, 10).

2. De eenheid van een plaatselijke gemeente is gegeven in het feit dat ze het lichaam van Christus is en één Geest, één Heer, één geloof, één doop en één God en Vader belijdt (Ef. 4: 4, 5). Deze eenheid van de plaatselijke gemeente behoort bewaard te worden (Ef. 4: 3).

3. Tot opbouw van de gemeente in deze eenheid heeft Christus gegeven apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars (Ef. 4: 1). De apostelen hebben er op toegezien dat in elke gemeente ambtsdragers kwamen (Tit. 1: 5) om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon.

4. Volgens het N.T. zijn er in een plaatselijke gemeente twee ambten: dat van ouderling en dat van diaken. Zij bezitten alleen ambtelijke bevoegdheid binnen de grenzen van de plaatselijke gemeente waar ze tot hun ambt geroepen zijn. Een gemeente waar deze ambten zijn ingesteld, is een volwaardige, zelfstandige gemeente van Christus.

5. In 1 Tim. 3: 1-13 en Titus 1: 5-9 geeft de Schrift aanwijzingen wie voor het ambt van ouderling en diaken in aanmerking mogen komen.

6. Het werk van ouderlingen wordt omschreven in

|94|

Hand. 20: 28 vv.; 1 Tim. 3: 2, 5; Titus 1: 7, 9; 1 Petr. 5: 2, 3; Jac. 5: 14.

7. Over het ambt van diakenen zegt de Schrift vrijwel niets. Hun arbeid is steeds in verband gebracht met het bedienen der tafelen (= barmhartigheidsdienst; Hand. 6), hoewel het daartoe zeker niet beperkt is.

8. Predikanten bekleden niet een apart ambt. Hun ambt is hetzelfde als dat van ouderling. Wel zou men kunnen zeggen, dat zij zich meer dan de andere ouderlingen belasten met prediking en onderricht (1 Tim. 5: 7).

9. Aangezien deze predikanten doorgaans geen ander werk hebben dan het verkondigen van het Evangelie, behoren zij van het Evangelie te leven (1 Cor. 9: 14).

10. Hetzelfde geldt van evangelisten (helpers). Wat hun ambt betreft: het is niet zozeer aan een bepaalde gemeente gebonden als wel aan de zendeling. Al naar gelang de omstandigheden kunnen zij samen met hem of in opdracht van hem werkzaam zijn tot stichting of opbouw van gemeenten van Christus door prediking, bediening van doop en avondmaal en vermanen (2 Cor. 1: 19; 2 Cor. 8: 17; 2 Tim. 4: 2; Tit. 1: 5; Hand. 8: 12).

11. Een zendeling of evangelist door wiens arbeid een gemeente van Christus ontstaan is, zal ook nadat deze gemeente zelfstandig geworden is en

|95|

geïnstitueerd is, gewoonlijk nog nauwe banden met deze gemeente hebben, ook al is hij geen ambtsdrager van deze gemeente, en haar met zijn adviezen kunnen en mogen dienen (1 Cor. 4: 15, 16).

12. Naast en in samenwerking met de ambten is er in de gemeente ook plaats voor bedieningen, voor krachten, gaven van genezing, bekwaamheid om te leren, om te besturen, en verscheidenheid van tongen (1 Cor. 12: 28). Ook zusters der gemeente kunnen in deze ‘bedieningen’ een taak ontvangen (Rom. 16: 1).

13. In een gemeente van Christus zal niemand heerschappij voeren over een ander. Evenmin zal de ene ambtsdrager heersen over de ander. Ook behoren ambtsdragers geen heerschappij te voeren over de gemeente (Matth. 20: 25-28; 1 Petr. 5: 3; 2 Cor. 1: 24).

14. Door een gemeente zullen geregeld samenkomsten worden gehouden voor de dienst des Woords, der gebeden en der sacramenten (Hand. 2: 42; Hebr. 10: 25).

15. In deze samenkomsten behoort men niet door elkaar heen te schreeuwen en door elkaar heen te zingen, maar alles moet er ordelijk toegaan (1 Cor. 14: 40).

16. T.a.v. de prediking moet gewaakt worden tegen valse leringen (Col. 2: 8; Rom. 16: 17, 18; Hebr. 13: 9; 2 Joh.: 7-11).

|96|

17. De doop behoort, naar de instelling van Christus in Matth. 28: 19 te worden bediend aan volwassenen na hun bekering tot Christus (Hand. 2: 38, 8: 37), alsook aan de kinderen der gelovigen (Hand. 2: 39).

18. De doop kan worden bediend òf door onderdompeling (Hand. 8: 38) òf door besprenging (Hebr. 12: 24), als regel in een samenkomst der gemeente.

19. Het Avondmaal behoort, naar de instelling van Christus in Luc. 22: 19, 20 en 1 Cor. 11: 23-26, op waardige wijze te worden gevierd (1 Cor. 11: 27).

20. Een gemeente bezit de verantwoordelijkheid haar behoeftige broeders en zusters van het nodige te voorzien (Hand. 4: 34-37; Hebr. 13: 16; 2 Cor. 8: 14).

21. Als een gemeente daartoe niet in staat is, hebben de zusterkerken de roeping haar in het vervullen van die verantwoordelijkheid bij te staan (2 Cor. 9).

22. Aangezien Christus het Hoofd is van de gemeenten, is de eenheid van de verschillende gemeenten met elkaar in Hem gegeven.

23. De gemeenten kunnen hun eenheid op verschillende wijzen beleven, o.a. door elkaar, waar nodig, met raad (Hand. 15) en daad (1 Cor. 16: 1-4) bij te staan en te helpen.

24. Zij zullen er bij hun onderling verkeer op

|97|

toezien, dat geen enkele gemeente over één of meer andere gemeenten heerschappij voert, maar zij zullen elkaar daarbij met alle vriendelijkheid en zachtmoedigheid onderrichten, vermanen en bijstaan met het Woord van God.

25. Ook zullen zij er op toezien, dat ze met hun onderlinge afspraken en overeenkomsten het Woord van God niet krachteloos maken (Marc. 7: 8-13).

26. Zondaars die hardnekkig weigeren zich te bekeren, kunnen niet als leden van een gemeente gehandhaafd blijven, doch dienen door de gemeente uit haar midden te worden weggedaan (1 Cor. 5: 13).

27. Voordat daartoe kan worden overgegaan, behoort zo’n zondaar echter herhaaldelijk en met liefde vermaand te zijn (Matth. 18: 15-17).

28. Als een zondaar, die uit het midden der gemeente is weggedaan, zich later toch nog bekeert, behoort hij door de gemeente met blijdschap weer in haar midden te worden opgenomen (Luc. 15).

29. Ook ambtsdragers die weigeren zich van een zonde te bekeren, kunnen niet gehandhaafd blijven. Beschuldigingen tegen hen behoren echter nooit zonder deugdelijk bewijs aanvaard te worden (1 Tim. 5: 19).

 

In de hierboven gegeven regels is m.i. samengevat

|98|

wat het Nieuwe Testament direct over structuur en organisatie van de gemeente van Christus zegt. Uiteraard valt er over te praten of deze regels nog aangevuld kunnen worden. Het kan ook zijn dat iemand meent, dat ik op een bepaald punt de nieuwtestamentische gegevens niet juist heb geregistreerd. Ook dat staat ter discussie. Maar hopelijk kunnen deze richtlijnen in de vorm waarin ik ze hier gegeven heb, dienst doen als een leidraad bij de bezinning op en de discussies over de vraag hoe we tot een schriftuurlijker vorm van kerkelijk samenleven kunnen komen, een vorm waarin het evangelisch karakter van Christus’ gemeente op de voorgrond staat en de mondigheid der gelovigen ten volle gehonoreerd kan worden. Het gaat om het levensbelang van de kerk. Het gaat om een kerk die bevrijd is van elk reglementair wetticisme, van de wurggreep van het clericalisme. We hebben te kiezen tussen een gekerkerde kerk en een kerk die de vrijheid in Christus aandurft als een geschenk en daarom ook als een opdracht.