|14|
Een onderwerp als dit zit vol terminologische voetangels en klemmen. Het zal goed zijn te proberen enkele misverstanden bij voorbaat af te snijden.
Wie pleit voor genoemde heroriëntatie op het Nieuwe Testament, voert daarmee impliciet ook het pleit voor afschaffing van de bestaande kerkelijke organisatie. En dan barsten de protesten los. Hij krijgt b.v. onvermijdelijk de tegenwerping voor de voeten gegooid, dat hij een onmogelijkheid nastreeft. Overal waar een aantal mensen samen iets gaan doen of gaan samenleven, zijn bepaalde afspraken en regels zonder meer vereist. Het is onmogelijk gezamenlijk iets te doen zonder een of andere vorm van organisatie, hoe eenvoudig die misschien ook is. Een kerkelijke samenleving maakt daarop geen uitzondering.
Ik dacht dat deze tegenwerping een open deur intrapte. Met nadruk zou ik willen stellen, dat het me niet gaat om afschaffing van organisatie als zodanig. Het gaat me alleen om afschaffing van een bepaalde vorm van organisatie, zoals we die in onze kerkelijke wereld tot nu toe gekend hebben. Ik bepleit een andere organisatie-vorm, die meer in overeenstemming is met de Nieuwtestamentische gegevens en die beter overeenkomt met het karakter van de gemeente van Christus in de wereld. Het gaat me tegen het
|15|
organisatorische woekergewas dat Christus’ gemeenten overwoekerd heeft en dat ondanks periodieke snoeipartijen onuitroeibaar is, zolang de wortels niet worden uitgetrokken. Het gaat tegen een kerkelijke bureaucratie die onherroepelijk, in elke nieuwe generatie weer, de karakters van kerkelijke ambtsdragers bederft, omdat ze nu eenmaal in het organisatorische schuitje zitten en wel moeten meevaren als ze niet overboord gegooid willen worden. Om afschaffing van een dergelijke organisatie gaat het me. Niet om afschaffing van elke vorm van organisatie. Dat zal verderop wel duidelijk worden, maar ik zeg het hier alvast om te voorkomen dat een zekere categorie mensen hun vooroordeel bij het lezen ingeschakeld houden.
Er moet nog een ander misverstand worden afgesneden. Wie pleit voor afschaffing van de kerkelijke machinerie, kan er op rekenen dat bij velen de welwillendheid om te luisteren gaat plaats maken voor afkeer en afweer. Deze verandering van gezindheid wordt veroorzaakt, doordat ze zijn pleidooi automatisch interpreteren als een pleidooi voor kerkelijke vrijbuiterij, voor een ongeremd en door niets meer ingeperkt individualisme, voor een verafschuwd independentisme.7 Men denkt dan als vanzelf aan
7 Independentisme is een van [de] ergste theologische scheldwoorden geworden. Het woord is ontleend aan een groep kerken van puriteinse snit in het 16e en 17e eeuwse Engeland, die onafhankelijk (independent) wilden zijn van een hiërarchische clerus en van staatsinmenging in de kerk. In ➝
|16|
een kerk die alleen maar met zichzelf te maken wil hebben en niets met anderen. Men denkt dat een dergelijke kerk alle banden met andere kerken doorsnijdt, geen gezamenlijke verantwoordelijkheden meer voelt met die andere kerken en geen gemeenschap meer met hen wil onderhouden. De kerk waarvoor hij pleit, is voor hen het summum van onverantwoord particularisme, een herleving van de conventikel-geest, waarbij men zich in splendid isolation aan navelkijkerij overgeeft.
Ik wil graag nadrukkelijk verklaren, dat de kerk waarvan ik droom — moge het geen droom blijven! — in niets lijkt op het wangedrocht dat bovengenoemde groep ziet opdoemen. De kerk waarvoor ik pleit, is geen introvert gezelschap van gelijkgezinden, dat alle ramen naar buiten dichtgespijkerd heeft. Ze wil geen isolationisme, maar ze poogt juist het isolationisme dat met het bestaan van de diverse kerkelijke organisatie-apparaten gegeven is, te doorbreken en de weg te banen tot herkenning en ontmoeting over en weer van alle Christ-gelovigen. De kerk waarvan ik spreek is er niet om zichzelf. Ze bedoelt dynamiet te zijn onder de bestaande kerkelijke organisaties om zo de gelovigen te bevrijden uit de bunkers waarin ze opgesloten zitten.
➝ een belangwekkend artikel heeft K. Doornbos laten zien, dat men deze Independenten volkomen ten onrechte individualisme en isolationisme aanwrijft. Het artikel is te vinden in de bundel: K. Doornbos, Kerk-zijn en in-de-kerk-zijn, Amsterdam 1962, p. 222-257.
|17|
Hiermee ben ik al bij de derde tegenwerping aangekomen, waarover ik een opmerking wil maken. Er wordt nl. ook vaak gedacht, dat door het ontstaan van zulke plaatselijke kerken die niet meer met een landelijke organisatie vereenzelvigd kunnen worden, de kerkelijke versplintering weer een stapje verder wordt doorgevoerd en de schriftuurlijke eis tot eenheid weer eens apert in de wind wordt geslagen. Het tegendeel is echter waar. Er is voor de eenheid der gelovigen geen grotere hindernis dan juist de roestige machinerie van de bestaande kerkelijke organisaties. De bouten waarmee deze machinerie op de kerkelijke vloeren is bevestigd, blijken dermate vastgeroest te zijn, dat alleen een doorzagen van onderen af nog enige kans van slagen kan hebben. Een kerk die niet in haar bewegingen belemmerd wordt door een warnet van kerkelijke bepalingen en synode-uitspraken, zou op plaatselijk niveau kunnen bijdragen tot de afbrokkeling van het bestaande kerkelijke organisatie-systeem. Wel verre van de zoveelste blauwdruk van de geijkte organisaties te zijn, zou zo’n kerk de slopershamer moeten zijn, waarmee men op plaatselijk vlak organisatorische muren te lijf gaat.