|73|
Wat er in de tijd van de Reformatie echter ook veranderde, ze betekende geen radicale breuk met het ideaal van het Corpus Christianum. Onder Corpus Christianum verstaat men het christendom als machtsverschijnsel, waarbij kerk, staat, maatschappij, wetenschappen en cultuur tot een hechte eenheid werden samengesmolten. Het ideaal van het Corpus Christianum heeft de christenen een lange tijd beheerst. Hoezeer het b.v. ook de zendingsactiviteit beïnvloedde, kan men lezen in een bijdrage van Dr E. Jansen Schoonhoven in de bundel ‘Christusprediking in de wereld.’38
Het ‘christendom’ als Corpus Christianum is ontstaan in de tijd van keizer Constantijn, die zich tot het christendom bekeerde. Toen is de kerk van puur enthousiasme de staatsmacht in de armen gevlogen. En uit die omhelzing van kerk en staat is toen dat vreemde kind, het Corpus Christianum, geboren. Dat vreemde kind is nog steeds niet dood. Het is wel oud geworden. Zó oud, dat de tekenen van seniele aftakeling steeds duidelijker worden. Weliswaar stelt het hardnekkige pogingen in het werk er jong
38 E. Jansen Schoonhoven, Corpus Christianum en de zending, in: Christusprediking in de wereld. Studiën ter nagedachtenis van Prof. Dr. J.H. Bavinck, Kampen, 1965, p. 156 vv.
|74|
uit te blijven zien. Maar daar wordt het niet beter van. Want een beroemd couturier zei eens heel terecht: hoe vertwijfelder een vrouw probeert er jong uit te zien, hoe duidelijker het voor haar omgeving wordt, dat ze oud is en haar tijd gehad heeft.
Het ‘christendom’ als Corpus Christianum is gecompromitteerd. Het is een mengvorm van bijbelse elementen en zeer aardse drijfveren en motieven. En zo is het een macht, een grootheid in deze wereld geworden. Er werd met dit ‘christendom’ gerekend in de geschiedenis. Het was een niet te verwaarlozen macht die overal vingers in de pap had. En het prees zichzelf aan als de realisering van het christelijk ideaal en als de neerslag en verwerkelijking van Christus’ koningschap. Maar men besefte niet dat men op een aantal essentiële punten juist met de prediking van Christus in conflict leefde. Het meest belangrijke punt daarvan was wel, dat men zich als een machtsfactor ging gedragen en een wijd vertakt net van organisatorische machtsconcentraties opbouwde. Centraal in deze constellatie stond de kerk. De kerk bedisselde heel het leven. Ze greep in in de economie (het beruchte rente-verbod), in de natuurwetenschappen (veroordeling van Galileï en zijn ontdekking), in de politiek (investituurstrijd; kruistochten), in de rechtspraak (inquisitie; kerkelijke rechtbanken)39 en zo zou er nog wel meer te noemen zijn.
39 Zie A.G. Dickens, The English Reformation, Fontana Library, 1967, p. 126.
|75|
In het natuur-genade-schema vond de kerk haar theologische rechtvaardiging voor deze machtspositie.
Door de Reformatie heeft het Corpus Christianum wel een geduchte knauw gekregen. Maar toch werd het ideaal ook in de vaandels van de reformatoren meegedragen. Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is ontstaan in een milieu waarin de Corpus Christianum-gedachte nog levend was. Het Zürich van Zwingli geeft het beeld van een kerk-staat of een staatskerk (het is soms moeilijk te zeggen welke van de twee uitdrukkingen het meest toepasselijk is!), waarin de gedachte van het Corpus Christianum ten voeten uit belichaamd is. Weliswaar hebben mannen als Luther, Zwingli en Calvijn wel grenzen aangewezen voor de bevoegdheden van de kerk en de staat, waardoor de Corpus Christianum-gedachte doorbroken werd,40 maar toch zijn ze er niet los van gekomen, in de practijk niet, maar ook in hun denken niet. Het ‘cuius regio eius religio’ uit de periode der godsdienstoorlogen is een adagium dat nauw met de Corpus Christianum-gedachte verbonden is. De Compagnies-zending is er een ander voorbeeld van. En zoals de Roomse kerk Galileï had aangegrepen om zijn natuurwetenschappelijke ontdekking, zo greep de Lutherse kerkeraad in Linz Johannes Keppler aan en hield hem af van het Avondmaal vanwege zijn natuurwetenschappelijke
40 Zie D.J. de Groot, De reformatie en de staatkunde, Franeker, 1955, p. 186 vv.
|76|
inzichten.41 Om nog maar te zwijgen van de Geneefse stadsraad, die Servet op de brandstapel bracht vanwege een ketterij.
De Franse Revolutie leidde de definitieve scheiding tussen kerk en staat in. Dat betekent niet, dat de Corpus Christianum-aspiraties daarmee verdwenen waren. Het mocht dan weliswaar steeds moeilijker, ja zelfs onmogelijk worden, dat de kerk met behulp van de staat het publieke leven beheerste, men poogde het nu via een andere weg. In Kuypers conceptie van de kerk als organisme en als instituut wordt zo’n andere weg begaan. Onder kerk als organisme verstaat Kuyper immers het complex van alle verschijnselen, die het gevolg zijn van het optreden der christelijke religie in de wereld. Die verschijnselen zijn er op alle gebieden van het persoonlijke en maatschappelijke leven. En in heel dit complex neemt de kerk als instituut een centrale plaats in. Het organische leven van de kerk staat onder leiding van de institutaire kerk42.
Via de kerk als organisme, i.c. politieke, wetenschappelijke, maatschappelijke en culturele organisaties, poogde de kerk als instituut een greep op het publieke leven te krijgen. Deze organisaties kregen directieven van de kerk met haar bijna almachtige theologie.
41 W.H. v.d. Pol, Het einde van het
conventionele christendom, Roermond, 1967, p. 87.
42 Zie P.A. v. Leeuwen OFM., Het kerkbegrip in de
theologie van Abraham Kuyper, Franeker, 1946, p. 150.
|77|
Op deze wijze trachtte de kerk opnieuw beslag te leggen op alle terreinen van het leven en de verloren invloed te herwinnen. Opnieuw werd de kerk in het publieke leven een macht waarmee gerekend moest worden. Het zieltogende Corpus Christianum werd een nieuw, ietwat gecamoufleerd leven ingeblazen.
Vandaag is het duidelijk dat Kuypers conceptie, na een halve eeuw grote invloed uitgeoefend te hebben, haar aantrekkingskracht verloren heeft. De christelijke organisatie met haar sterke kerkelijke binding is op retour. Maar dat wil al weer niet zeggen, dat de Corpus Christianum-idee dood is. Ze werkt nog steeds na in synodes die met herderlijke boodschappen de publieke opinie en het politieke leven pogen te beïnvloeden. Ik zie haar ook werken in een organisatie als de Wereldraad van Kerken, die ook een platform is vanwaar af de kerk de wereld en regeringen kan toespreken en poogt te beïnvloeden.
De Wereldraad en allerlei synodes gedragen zich soms als politieke organisaties zoals de Verenigde Naties. En evenals de Verenigde Naties lopen ze amechtig achter de politieke, economische, culturele en sociale gebeurtenissen aan te sjokken, onder het prevelen van allerlei bezweringsformules, die uiteraard geen enkel effect sorteren. Daarachter zit nog steeds de geest van het Corpus Christianum. Prof. Dr A. Troost ziet een ontwikkeling gaande, waarin ‘de kerk’ zich gaat beschouwen als de grote
|78|
samenspeler en eventueel tegenspeler van ‘de staat’, waarbij de rest van ‘de maatschappij’ tussen deze beide verdeeld en daarin geabsorbeerd wordt. De kerk zal dan ook steeds meer de behoefte krijgen aan zoiets als een schaduwkabinet met dito departementen, inclusief interdepartementale commissies en in de verhouding tot de staat aan vertegenwoordigers, gezanten en gevolmachtigden over en weer. De kerkelijke instituten in Rome, Genève en in Duitsland en Nederland zijn m.i. daarheen al meer of minder onderweg.43
Tot op vandaag toe leeft in het christendom het ideaal het gezicht van de wereld te veranderen met machtspolitieke middelen en organisaties. Nog steeds is het besef niet levend, dat zulke middelen het gezicht van de wereld niet kunnen veranderen, maar alleen scherper accentueren en dieper uitsnijden. Als de kerk de machtspolitieke vormen en methoden van de wereld aanvaardt en overneemt, wordt de wereld niet gechristianiseerd, maar de kerk verwereldlijkt.
In grote lijnen gezien kan men zeggen, dat het ‘christendom’ als machtspolitieke factor niet zo erg veel van Christus te zien gegeven heeft. Christus heeft zijn discipelen doorlopend gewaarschuwd, dat ze hun kracht niet moesten zoeken in macht en geweld en indrukwekkende organisaties. Hij heeft hun
43 A. Troost, Kerkelijke verantwoordelijkheid voor de politiek, Kampen, 1967, p. 86.
|79|
herhaaldelijk op het hart gebonden, dat ze niet op invloed en machtsposities uit moesten zijn. Maar dat heeft het ‘christendom’ nu juist wel gedaan. Men heeft organisaties opgebouwd, sleutelposities veroverd, onderwerping geëist, niet zozeer aan Christus als wel aan de organisatie; niet zozeer aan Gods Woord als wel aan met goddelijk gezag beklede tradities.