|85|
Als de kerk nog toekomst wil hebben, zal ze terug moeten naar haar Nieuwtestamentische gestalte: kleine actieve cellen van levende christenen die het getuigen niet overlaten aan hen overkoepelende organisaties, maar die zélf als getuigen van Christus in de wereld verkeren. Alle massaliteit moet worden vermeden. Grote massale kerken hebben geen andere bestemming dan materiaal te zijn voor organisatie-talenten, tenzij ze zich tijdig opsplitsen in groepen die zelf actief kunnen zijn. Massale gemeenten vallen ten prooi aan de wet der traagheid. De overtollige vetafzetting belemmert hen in hun bewegingen. Verschijnselen van inertie en luiheid treden steeds veelvuldiger op. En tenslotte zijn dergelijke logge lichamen nauwelijks nog in beweging te krijgen. Het is in dit verband veelzeggend dat het Nieuwe Testament herhaaldelijk spreekt over huisgemeenten. De gemeente te Jeruzalem, die duizenden leden telde, doorbrak het gevaar van de massaliteit door huisgemeenten te vormen (Hand. 2: 46, 5: 42). Dergelijke huisgemeenten waren er ook in de millioenen-stad Rome (Rom. 16: 5), in Corinthe (1 Cor. 16: 19), in Colosse (Col. 4: 15) en ten huize van Philemon (Phil.: 2).
Dat heeft alles te maken met de mondigheid van de
|86|
christen. Mondigheid is een modern woord. Toch is de zaak die erdoor wordt aangeduid, in de Nieuwtestamentische boodschap een vanzelfsprekende zaak. Nieuwtestamentische christenen lopen niet meer aan de hand van de pedagoog. Ze kunnen op eigen benen staan, omdat ze de Geest ontvangen hebben.
Helaas heeft de kerk deze mondigheid niet aangedurfd. Ze heeft zich uitgeleverd aan leiders, die de te volgen route voor haar uitstippelden. Het is ook wel zo gemakkelijk een ander te laten uitdokteren wat er gedaan moet worden. De kerk werd een reisvereniging die onder leiding van gidsen stipt het reisprogramma afwerkte, dat het clericale reisbureau had opgesteld. Elk particulier tourisme werd afgesneden. De Reformatie heeft de mondigheid van de gemeente weer principiëel geproclameerd, maar de practijk in de reformatorische kerken heeft helaas maar weinig aan dit bijbelse ideaal beantwoord. Al gauw kwam het in de practijk hierop neer, dat er een aantal nieuwe reisverenigingen ontstond, elk met een eigen, door vakmensen ontworpen reisprogramma en met de al weer onvermijdelijke gidsen die er op toezagen dat het programma werd afgewerkt. De mondigheid van het gezelschap werd alleen gehonoreerd doordat er — als een onderdeel van het programma! — een avond of een dag werd uitgetrokken waarop de reisgenoten eigen initiatief konden ontplooien.
|87|
Het kan duidelijk zijn, dat deze door een bepaalde ambtstheologie beknotte mondigheid ver achterblijft bij wat het Nieuwe Testament over de mondigheid der gelovigen zegt. Vandaag staat de mondigheid der gelovigen veel hoger genoteerd. Deze hernieuwde aandacht voor de mondigheid der gemeente is onbetwistbaar gestimuleerd door de tijdgeest, die de mond vol heeft over de mondige mens. Toch is er een diepgaand verschil. De mondigheid van de moderne mens is een geëmancipeerd zijn van God.44 De mondigheid der gemeente impliceert juist een zeer nauwe verbondenheid met God. Het is echter merkwaardig hoezeer men in reformatorische kring toch nog met één been op de gedachte van het clericalisme blijft hinken. In zijn reeds genoemde boekje ‘Kerkelijke verantwoordelijkheid voor de politiek’ heeft Prof. Dr A. Troost erop gewezen, dat de mondigheid van de christenen, hoewel in theorie erkend, fundamenteel wordt aangetast, waar men een ‘theologische bevoogding van het leven, of, zo dit niet lukt, kerkelijke (ambtelijke) begeleiding van de politiek, en dan onvermijdelijk ook van de wetenschappen, het onderwijs, de kunst, de sport, enz.’ nastreeft.45 Deze hang naar ambtelijke begeleiding is vrij sterk en moet leiden tot een verkerkelijking van het leven en tot
44 Zie hierover: M.R. van den Berg, De mondige
mens en wij, in: Opbouw, 10e jrg. no’s 18-20.
45 A. Troost, a.w., p. 62, 63.
|88|
sacralisering en clericalisering.46 Hoe sterk deze verkerkelijking wordt doorgevoerd toont Prof. Troost aan met enkel citaten van Prof. Roscam Abbing, die stelt dat alle arbeid van christenen ‘in wezen gemeentearbeid is’ en die er geen bezwaar tegen heeft ‘om te spreken van een ‘vergemeentelijken’ van het leven, hetgeen men ook ‘verkerkelijken’ mag noemen, als men geen verkeerd kerkbegrip huldigt.’47 Deze clericalisering van het leven treft uiteraard allereerst de kerk zelf. Hoe vanzelfsprekend dit gesteld wordt, blijkt uit een opmerking in een herderlijk schrijven van de Hervormde Synode, dat zegt: de kerk ‘spreekt in haar ambtelijke vergaderingen. Daarin zijn de ambten bijeen.’48 Daarmee is de mondigheid van de gemeente in feite onthalsd.
Als we het Nieuwe Testament lezen is er van een dergelijke clericalisering geen sprake. Niet een ambtelijke machtsstructuur deelt daar de lakens uit, maar de gelovigen hebben er ieder voor zich en ieder op zijn eigen plaats de roeping hun christen-zijn te realiseren. En als de kerk ergens in spreekt, dan is het daarin. Er is in het Nieuwe Testament geen sprake van een organisatorische machts-concentratie die de wereld bestormen en veroveren gaat. De apostelen richten zich niet als ambtelijke vergadering tot de Romeinse overheid met vertogen tegen de slavernij.
46 A. Troost, a.w., p. 19.
47 A. Troost, a.w., p. 30.
48 Geciteerd door A. Troost, a.w., p. 92. 1961, p. 37,
38.
|89|
Ze dienen geen protestnota’s in bij de keizer. Ze ontwerpen geen politiek program voor overheids-beambten die christen geworden zijn. Nog minder werken ze een theologie van de revolutie uit ten behoeve van christen-slaven. Maar wel leert het Nieuwe Testament de christenen, van welke rang of stand ze ook zijn, een lichtend licht te zijn, recht te doen, getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met hun God. Slavenhouders die christen geworden zijn, wordt op het hart gebonden: denk erom dat jullie slaven het goed bij jullie hebben. Paulus stuurt de weggelopen slaaf Onesimus terug naar zijn meester Philemon. Hij geeft hem een briefje voor zijn meester mee, waarin hij zegt: Ik stuur je Onesimus terug, die bij je weggelopen was. Maar om Christus’ wil, mishandel hem nu niet (gebruikelijk bij weggelopen slaven!), maar ontvang en behandel hem als een broeder in Christus.
In deze mondigheid, in dit in eigen verantwoordelijkheid christen-zijn van de gemeente-leden in hun eigen milieu en werkkring, ligt de toekomst van de kerk. De huidige situatie laat een ander beeld zien: de activiteit van de kerk is geconcentreerd in ambtelijke vergaderingen en organisaties. Daardoor voelt de gemeente zich minder verantwoordelijk: ze heeft immers haar organen die de diverse taken wel opknappen. Ze kan zichzelf beperken tot niets doen. Het enige dat gevraagd wordt, is een financiële bijdrage om de diverse organisaties overeind te kunnen
|90|
houden. En als sommigen hun mondigheid toch in practijk zouden willen brengen, moeten ze er wel voor zorgen met hun activiteiten binnen de perken van de vele reglementen en voorschriften te blijven en vooral de ambtelijke organen geen wind uit de zeilen te nemen. Ordnung musz sein.
In de eerste eeuwen na Christus was dit nog anders. De groei van de kerk was niet het werk van goed geoutilleerde en geoliede organisaties. Het was voor een zeer belangrijk deel het werk van mondige kerkleden. Er zijn overvloedige bewijzen, dat een van de factoren die tot de zo snelle verbreiding van het oudste christendom leidden, gelegen was in het feit dat de christenen hun normale dagelijkse contacten in het leven gebruikten om hun heidense buren en kennissen en werkgevers te beïnvloeden. De bekende christen-hater Celsus heeft zich er kennelijk zeer over opgewonden, dat zulke onontwikkelde mensen als wol-arbeiders, leerlooiers en wasvrouwen, die geen mond open durfden te doen in aanwezigheid van onderwijzers en andere ontwikkelde mensen, toch de vrouwen en kinderen in de huizen der welgestelden waar ze werkten, durfden te benaderen met de pretentie, dat zij wisten hoe men behoorde te leven en hoe men gelukkig kon worden.49 In deze ontwikkeling hebben met name ook vrouwen een rol gespeeld. ‘The prominence of women is something
49 Zie John Foster, After the apostles, London, 3rd impr.
|91|
characteristic of Christianity.’50 Vrouwen waren b.v. het middel waardoor het christendom in 95 na Chr. al de keizerlijke familie binnendrong.51
Op deze wijze, via de normale dagelijkse contacten, op natuurlijke wijze, door persoonlijke relaties kreeg het evangelie voet aan de grond in de eerste eeuwen na Christus. Doordat mannen, vrouwen en kinderen hun mondigheid in practijk brachten en zich niet verscholen achter ambtelijke vergaderingen en prachtige organisaties, werd de kerk een springstof in de antieke wereld. En daar ligt ook vandaag nog het antwoord op de vraag naar de plaats van de kerk in de wereld. Zolang dat antwoord nog gezocht wordt in organisaties, is er geen toekomst. Versterking en uitbreiding van bestaande bastions hebben een averechtse uitwerking: de kerk wordt er steeds afschrikwekkender door en steeds minder bewoonbaar. Hoe meer de kerk haar organisatorische image probeert op te poetsen, hoe minder ze gemeenschap der heiligen is. Een van de attracties van de kerk in de antieke wereld was, dat ze een waarachtige geméénschap van christenen was.
50 John Foster, op. cit., p. 42.
51 John Foster, op. cit., p. 43.