|66|
Van verschillende zijden wordt tegen deze benadering aangevoerd, dat het een illusie is te menen dat er een ideale toestand zal ontstaan in de kerken, als de DKO is afgeschaft. Ik weet niet of er mensen zijn die deze illusie koesteren. Misschien zijn er enkele. Maar die zullen er dan wel heel gauw achter komen, dat hun illusie geen levensvatbaarheid heeft. Maar afgedacht daarvan: het argument als zodanig is eenvoudig niet relevant. Natuurlijk kunnen wij de zonde niet uitschakelen. Dat kunnen we niet door een DKO in te voeren en ook niet door haar af te schaffen. Als we haar invoeren zullen sommige zonden mogelijk wat beteugeld worden, andere zullen echter meer de vrije hand krijgen. Als we haar afschaffen, zullen sommige zonden misschien meer voor gaan komen en andere weer afgeremd worden.36 Maar daar gaat het niet om. Het gaat niet om een rekensommetje. Paulus telde ook geen zonden op: zoveel bij de Judaïsten en zoveel bij de christenen die zonder de wet
36 Scheuringen zullen b.v. minder ingrijpend zijn. Bavinck schrijft, dat er ook in het Nieuwe Testament al wel scheuringen voorkwamen, maar dat ze toen nog niet zo’n funest karakter droegen als tegenwoordig, omdat we in het Nieuwe Testament altijd allereerst te doen hebben met plaatselijke kerken (a.w., p. 302). Het organisatorische kerkverband werkt tegenwoordig als een transportband, die scheuringen van de ene gemeente naar de andere transporteert.
|67|
leven, en waar de minste zonden zijn daar moeten we wezen. Het ging om een houding, een instelling, een keuze, een koers. Anderen stellen: het is een onmogelijkheid terug te keren naar nieuwtestamentische tijden. Dit argument trapt een open deur in. Natuurlijk is het onmogelijk voor ons die leven in een tijd van ruimtevaart en atoombommen, terug te keren naar nieuwtestamentische tijden. Maar daar is ook geen sprake van. Ik wil niet terug naar de nieuwtestamentische tijd, maar naar de nieuwtestamentische leer. En ik zeg: we moeten als kerken geen bindingen hebben die boven deze leer uitgaan.
Een ander argument zegt: als de DKO wordt afgeschaft, gooien we met het badwater het kind weg. Maar ook dat is natuurlijk niet waar. Wat er aan ‘kind’ in het DKO-badwater te vinden is, bestaat uit wat onze vaderen uit de Schrift hebben afgelezen. En de Schrift wordt toch niet weggegooid als we de DKO afschaffen?
Men kan ook horen zeggen: Van alle kerken die geen strakke organisatie hadden, is in de loop der eeuwen niets overgebleven. Een kerkverbandelijke organisatie is noodzakelijk voor het voortbestaan van de kerk. Zo schrijft Dr. A.A. van Ruler: ‘De gehele geschiedenis van het congregationalisme, hoe indrukwekkend en eerbiedwaardig op zichzelf ook, is daar, om aan te wijzen, dat men de strakke lijnen van het presbyteriale kerkrecht behoeft, om niet in de chaos of de secte, in het locale of regionale isolement, in
|68|
de opgeslotenheid van de eigen kring en in de vervreemding van de politiek en de cultuur terecht te komen.’37 Als dat waar was, zou Christus maar heel slecht voor zijn kerk gezorgd hebben, want we vinden voor een dergelijke organisatie geen enkele opdracht in het Nieuwe Testament. Trouwens, de terugkeer tot de Schrift in de tijd der Reformatie kwam niet dank zij, maar ondanks de kerkelijke organisatie.
Nog weer anderen zeggen: De fout zit niet in de DKO, maar in een verkeerd hanteren ervan. Tegen hen zou ik willen zeggen: u hebt toch nog niet begrepen waar het om gaat. Het gaat niet maar tegen een verkeerd gebruik van de DKO, hoezeer dat ook te constateren valt. Het gaat tegen het bestaan van de KO als bindend kerkorganisatorisch document als zodanig. Ook al zou er geen enkel bezwaar tegen ook maar één artikel van de DKO kunnen worden ingebracht — maar dat is een wensdroom —, ook al zou de DKO nooit en te nimmer verkeerd gebruikt worden — en dat is ook al weer een wensdroom —, dan nog zou het bezwaar tegen de DKO als zodanig blijven: ze bindt de kerken aan een organisatie vast, waaraan Christus hen niet bindt. Wie zijn wij dat we Christus en de Heilige Geest zouden voorschrijven: dit is voortaan de enige manier waarop de kerk mag optreden in de wereld. Want dat doet de DKO in feite. Ze ontwerpt een kerkelijke organisatie die in de
37 A.A. van Ruler, Bijzonder en algemeen ambt, Nijkerk, 1952, p. 97.
|69|
Schrift zelf niet geboden wordt, waaraan de kerken gebonden worden. Ook al is er tegen deze vorm van kerkorganisatie zelf geen enkel bezwaar in te brengen — maar dat is niet zo —, dan nog is met het bindend maken van de DKO een kanaal gegraven, waarbinnen Christus en de Heilige Geest nu werken moeten. In feite betekent het als bindend aanvaarden van de DKO een poging onzerzijds om Christus en de Heilige Geest vast te leggen aan een ketting van menselijke inzettingen. Een met bindend gezag opgelegde kerkelijke organisatie maakt de gemeente van Christus tot een gekerkerde kerk.