- Bij een klacht van een lid der gemeente over een geheime zonde van een ander lid, stelt de kerkenraad altijd eerst de vraag of het betreffende lid gehandeld heeft naar de regel van Mattheus 18.180 Zo niet, dan spoort de kerkenraad het lid in kwestie aan dit alsnog te doen en vermaant hem om verder met niemand over de zonde te spreken.181
- “Tuchtwaardig zijn zonden, van allerlei aard,182 die
ergerlijk zijn en met hardnekkigheid en verachting der kerkelijke
vermaning, bestraffing en macht gepaard gaan.”183
- Voorwerp van tucht kunnen alleen die leden der kerk zijn die
aanspreekbaar zijn op hun verantwoordelijkheid. Bij
twijfelgevallen
180 Mattheus 18: 15-17. Vergelijk artikel 72-74 DKO. Zie
voor de uitleg van dit gedeelte met name J. Kamphuis, Om de
heiligheid van de gemeente, blz. 41-52.
181 F.L. Bos, De orde der kerk, blz. 286-287 (Middelburg 1591);
H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht II, blz. 619; K. de Gier,
Toelichting, derde druk, blz. 145.
182 De Generale Synode Rotterdam 1937, Handelingen blz. 10, 11
(Artikel 9 NSB) rekende hiertoe ook het propageren en openlijk
voorstaan met woord of daad van gevoelens op staatkundig terrein,
die in strijd zijn met Gods Woord en de
belijdenisgeschriften.
183 Citaat van G. Voetius, aangehaald bij K. de Gier, De Dordtse
Kerkorde, blz. 368. Zie ook de daarbij gegeven toelichting op
blz. 368-369. Vergelijk daarbij het overzicht van Schriftplaatsen
bij H. Bouwman, De Kerkelijke Tucht, blz. 146.
|83|
neemt de kerkenraad grote voorzichtigheid in acht vóór eventueel
met de tucht te beginnen.184
- Leden die psychisch ziek zijn of anderszins niet op hun
verantwoordelijkheid aanspreekbaar zijn, kunnen nimmer voorwerp
van tuchtoefening zijn of worden.185 Dit sluit
uiteraard de bevoegdheid van de kerkenraad tot het nemen van een
ordemaatregel, zoals bedoeld in paragraaf 3.9.1., en tot
pastoraal vermaan niet uit.
- Doopleden zijn als leden van de kerk aan tucht onderworpen.
Echter met dien verstande dat zij alleen gewaarschuwd, vermaand,
onderwezen en berispt kunnen worden.186
- Volwassen geworden doopleden die de kerkdiensten blijvend
verzuimen en de vermaning van de kerkenraad niet ter harte nemen
of zich daaraan metterdaad onttrekken, kunnen bij het bereiken
van een door de kerkenraad vastgestelde leeftijd niet langer tot
de leden der gemeente worden gerekend. Zij worden geacht door hun
handelwijze zichzelf aan de gemeente te hebben onttrokken. Dit
wordt hun op een pastoraal verantwoorde wijze medegedeeld en
schriftelijk bevestigd.187 Daarmede is de
tuchtoefening beëindigd.
- Elke vorm van tuchtoefening wordt beëindigd, indien een persoon
zich onttrekt aan de gemeenschap der kerk.188 Dit
betekent niet dat iemand voor Gods aangezicht vrijuit gaat.
184 K. de Gier, De Dordtse Kerkorde, blz. 370.
185 H. Bouwman, De Kerkelijke Tucht, blz. 146-147; K. de Gier, De
Dordtse Kerkorde, blz. 370.
186 H. Bouwman, De Kerkelijke Tucht, blz. 148-149; K. de Gier, De
Dordtse Kerkorde, blz. 370-371.
187 Vergelijk met name H. Bouwman, De Kerkelijke Tucht, blz.
149-155; K. de Gier, De Dordtse Kerkorde, blz. 371.
188 H. Bouwman, De Kerkelijke Tucht, blz. 162-163; K. de Gier, De
Dordtse Kerkorde, blz. 371-372.