II. Bijzondere bepalingen.

Hoofdstuk II.
Het kerkelijk Bestuur over meer Gemeenten te zamen.

Eerste afdeeling.
Algemeene Bepalingen.

Er zijn de navolgende provinciale ressorten met hunne classen:
Gelderland met 6 classen: Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Tiel, Bommel en Harderwijk.
Zuid-Holland met 6 classen: ’s-Gravenhage, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Gouda en Brielle.
Noord-Holland met 5 classen: Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Hoorn en Edam.
Zeeland met 4 classen: Middelburg, Zierikzee, Goes en IJzendijke.
Utrecht met 3 classen: Utrecht, Amersfoort en Wijk.
Friesland met 5 classen: Leeuwarden, Sneek, Franeker, Dokkum en Heerenveen.
Overijsel met 3 classen: Zwolle, Deventer en Kampen.
Groningen met 4 classen: Groningen, Winschoten, Appingedam en Winsum. 1)
Noord-Brabant met Limburg 2) met 5 classen: ’s-Hertogenbosch, Breda, Heusden, Eindhoven en Maastricht.
Drenthe met 3 classen: Assen, Meppel en Emmen. 3)
De Waalsche gemeenten maken een afzonderlijk kerkressort uit. 4) De Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche gemeenten behooren tot de kerkelijke ressorten der Nederduitsche gemeente in de stad, waar zij gevestigd zijn.


1) De classis Winsum heette vroeger Onderdendam. De wijziging dagteekent van 15 Jan. 1910. Hand. 1908 bl. 329-335, 390-391; 1909 bl. 219-221, 303; Bijl. B. 1910 bl. 358.
2) Aldus sedert 31 Maart 1875, door opheffing van het Prov. Kerkbestuur van Limburg, dat het Classicaal Bestuur van Maastricht is geworden. Hand. 1874, bl. 364-366.
3) De classis Emmen heette vroeger Coevorden. De wijziging dagteekent van 1 Jan. 1889. Bijl. B. 1887 bl. 131-132. Hand. 1887 bl. 42-43, 414; 1888 bl. 66-67, 120; Bijl. B. bl. 161.
4) Voorstellen tot wijziging van deze bepaling werden door de Synode in 1879 en 1881 afgewezen. (Hand. 1879 bl. 104-109, 110: 1881 bl. 301-313). Bij de Synode van 1915 kwam een voorstel in van de Class. Verg. van Arnhem tot wijziging van deze alinea en van de artt. 36 en 37 van het Alg. Regl., uit overweging, „dat de toestanden in de Waalsche gemeenten, behoorende tot de Nederl. Herv. Kerk, in den loop der tijden van dien aard zijn geworden, dat er feitelijk geene aanleiding meer bestaat voor het afzonderlijk doen samenkomen eener Waalsche Vereeniging of Réunie, het doen voortbestaan eener bijzondere Commissie tot de [zaken der] Waalsche Kerken”, waarom maatregelen werden verzocht, „dat de Waalsche gemeenten in ’t vervolg gerekend worden te behooren tot de kerkelijke ressorten der Nederduitsche gemeenten, in die plaatsen, waar zij gevestigd zijn, gelijk dit voor de Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche gemeenten is bepaald”. Het voorstel werd in de Synode van 1916 behandeld en met 10 tegen 9 stemmen verworpen; de tegenstanders van het voorstel lieten voornamelijk de gronden van historie en recht gelden, terwijl men ook vrij algemeen het toen den geschikten tijd niet achtte om tot deze wijziging te besluiten. (Hand. 1915 bl. 673; Hand. 1916 bl. 92-102).
Ook in 1924 werd een voorstel tot wijziging van de positie van het Waalsche ressort afgewezen (Hand. 1924 bl. 293-299). In 1926 echter is voorloopig aangenomen eene wijziging van art. 34 en daarmede verband houdende wijzigingen in de artt. 33, 36, 37, 43, 46, 48, 50, 56 en de Slotbepaling, waardoor het Waalsche ressort werd tot een Classicaal ressort, ingedeeld bij de provincie Utrecht, de Classicale Vergadering van dit ressort een Waalsche Réunie, en het Classicaal Bestuur over de Waalsche gemeenten werd de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken. Hand. 1926 bl. 279-286, 332, 338-343. In 1927 definitief door de Synode aangenomen (Hand. 1927 bl. 200-225, 249-255), is het echter niet in werking getreden, omdat in de Provinciale Kerkbesturen het vereischte twee derde der stemmen niet werd bereikt. In het Ontwerp-Alg. Regl. van 1929 was dezelfde positie van het Waalsche ressort opgenomen. Zie verder aant. 1 bij art. 56.