1) Aan de Classicale Besturen wordt opgedragen,
behalve het vermelde in art. 12:
1º. het toezicht over de gemeenten, predikanten (dienstdoende,
emeriti en zij, die de bevoegdheid van emeriti hebben),
candidaten tot den Heiligen Dienst, ouderlingen en diakenen (ygl.
art. 22); 2)
2º. het kennis nemen van geschillen bij of tusschen de Kerkeraden
der gemeenten, alsmede tusschen deze en de ringen of tusschen de
ringen onderling;
3º. de behandeling van geschillen en van zaken, behoorende tot de
kerkelijke tucht, te weten: over de leden der gemeenten in cas
van appèl; en over predikanten, candidaten tot den Heiligen
Dienst, ouderlingen en diakenen ter eerster instantie;
4º. het examineeren van degenen, die tot het geven van
godsdienstonderwijs verlangen te worden toegelaten, en het
verleenen van admissie aan zoodanigen, bij gunstigen uitslag van
het onderzoek;
5º. het waken voor de belangen van vacante gemeenten en van
predikants-weduwen en -weezen in net ressort, alsmede voor de
rechten der classe op de Classicale weduwenbeurzen;
6º. het toezicht op de administratie der diaconie, en het acht
geven op die der kerkelijke goederen 3), alsmede der
pastoriegoederen; 4)
7º. de erkenning van nieuwe gemeenten 5), de splitsing
en het tot stand brengen van combinatiën 6) en het
nemen van noodige maatregelen tot het bepalen in geval van
onzekerheid, het beslissen in geval van geschil, en het
veranderen in geval van noodzakelijkheid, van de grensscheidingen
7) tusschen de onderscheidene gemeenten onder hun
ressort, na de Kerkeraden der betrokken gemeenten en andere
belanghebbenden te hebben gehoord, in gemeen overleg
8) met de Colleges van Toezicht 9), die de
belanghebbende administratiën hooren en, wat verandering betreft,
onder goedkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur, met
kennisgeving van een en ander aan de Regeering en aan de
Algemeene Synode;
8º. de vestiging en de opheffing van predikantsplaatsen op
aanvraag van den Kerkeraad der gemeente en onder goedkeuring van
het Provinciaal Kerkbestuur;
9º. het jaarlijks geven aan de Classicale Vergadering van een
beknopt verslag der gewichtigste .werkzaamheden, door het Bestuur
verricht;
10º. het doen wat des Kerkeraads is, in de gevallen, bedoeld in
art. 18, in verband met de artt. 9, 10, 14 en 38 van het Algemeen
Reglement; 10)
11º. de zorg voor het archief, naar de bepalingen van het
Reglement op de kerkelijke archieven; 11)
12º. het indienen van een aanbeveling van kerkvisitatoren met
hunne secundi in hunne classis bij het Provinciaal Kerkbestuur.
12)
1) Art. 43 heeft in de laatste jaren
verscheidene wijzigingen ondergaan: wegens de regeling der
bevoegdheid van eervol ontslagen predikanten (1º.), wegens
invoering van het Reglement op de kerkelijke archieven (11º.).
wegens invoering van het nieuwe Regl. op de kerkvisitatie
(12º.).
2) Den 24 Aug. 1894 heeft de Synode eene circulaire
uitgevaardigd aan de Prov. Kerkbesturen over strenger handhaving
van art. 43, 1º. Alg. Regl. en van de artt. 4 (nu 5), 47 (nu 44)
en 48 (nu 46) Regl. K. O. en T., terwijl de wijze, waarop de
Prov. Kerkbesturen de Class. Besturen met den inhoud van dit
schrijven in kennis wilden stellen, werd overgelaten aan die
Besturen. (Hand. 1894 bl. 326, 327; 379-380).
3) De Alg. Syn. Com. verklaarde dit voorschrift van
algemeene toepassing, zoowel op de gemeenten, die onder toezicht
als die niet onder toezicht van het Prov. College staan. Bijl. B.
1871 bl. 217.
4) Toevoeging in verband met het Regl. op de
pastoriegoederen; in werking getreden 15 Jan. 1905.
5) Nader geregeld in het Syn. Regl. op de erkenning
van nieuwe gemeenten (1 Maart 1869).
6) Combinatiën. De Min. van Financiën heeft
d.d. 12 Juni 1919 bericht, dat hij bereid is te bevorderen, dat
aan de predikantsplaatsen in eene gecombineerde gemeente wordt
verbonden een rijkstraktement gelijk aan de som der traktementen
verbonden aan de predikantsplaatsen in de gemeenten, die deel
uitmaken van de combinatie (Kerkelijk Weekblad, no. 27, 4 Juli
1919. Hoe hieraan gevolg is gegeven zie men b.v. in Wbld. no. 40
van 1921, bl. 158).
7) Grensscheidingen. Dikwijls bestaat er
onzekerheid betreffende de grenzen der kerkelijke gemeenten. Met
het oog daarop heeft de Synode 11 Aug. 1897 eene circulaire
vastgesteld aan de Prov. Kerkbesturen, met uitnoodiging om
maatregelen te nemen, waardoor men zou kunnen komen tot het
vaststellen en in kaart brengen van de gemeenten. In 1904 werd
opnieuw op dit belang door de Syn. Com. de aandacht gevestigd.
Hand. 1897 bl. 67-69, 124-125, 138-139; 1898 bl. 100-101; Bijl.
B. 1905, bl. 378.
Over geschillen betreffende grenswijziging zie o.a. Hand. 1882
bl. 76-84, 86; 1914 bl. 1-19; 1925 bl. 311-319; 1926 bl. 263,
286, 300 v.v.
8) Vgl. hiervoor de correspondentie tusschen Synode en
Algem. Coll. van Toez. en de circulaire van de Syn. Com. aan de
Prov. Kerkbesturen. Bijl. B. 1931 bl. 169-172.
9) Indien het Prov. Coll. v. Toez. niet kan worden
gehoord, omdat de gemeente niet onder zijn toezicht staat, moet
het Class. Bestuur rechtstreeks de kerkelijke administratië(n)
hooren. (Schrijven der Syn. Com. in de Kerkel. Ct. van 5 Dec.
1874, no. 49).
10) Deze 10e al. is in werking getreden 15 Jan.
1890.
11) Deze 11e al. is in werking getreden 15 Jan. 1919,
in verband met het Regl. op de kerkelijke archieven.
12) Deze 12e al. is in werking getreden 15 Jan. 1921,
in verband met het Regl. op de kerkvisitatie.