II. Bijzondere bepalingen.

Hoofdstuk II.
Het kerkelijk Bestuur over meer Gemeenten te zamen.

Derde afdeeling.
Het Provinciaal Kerkbestuur.

Aan de Provinciale Kerkbesturen wordt, behalve het in art. 12 genoemde, opgedragen:
1º. het toezicht over de classen en hare Besturen, ter handhaving der kerkelijke reglementen en verordeningen;
2º. het kennisnemen en beslissen van geschillen, welke in de Classicale Vergaderingen en Besturen, of tusschen dezelve, zijn ontstaan;
3º. de behandeling van geschillen en van zaken, behoorende tot de kerkelijke tucht, te weten in cas van appèl, en ter eerster instantie, wanneer het misdrijven geldt, voor welke de kerkorde afzetting eischt, of zaken, waarin de Classicale Besturen, of hunne leden als zoodanig, betrokken zijn;
4º. de benoeming van de leden der Commissie van voordracht met secundi uit de dienstdoende predikanten en ouderlingen van het provinciale, resp. het Waalsche ressort 1) voor de keuze van hoogleeraren in de Godgeleerdheid van wege de Nederlandsche Hervormde Kerk; het examineeren van candidaten in de Godgeleerdheid en het toelaten tot den Heiligen Dienst, bij gunstigen uitslag van het onderzoek, alsmede het verleenen van emeritaat, van ontslag aan predikanten uit hunne bediening op daartoe ingediende aanvraag 2); het toekennen van de bevoegdheid van emeriti aan eervol ontslagenen 3) en het voordragen van predikanten tot ontslag uit hunne bediening aan de Synode in buitengewone gevallen;
5º. het waken en zorgen voor de godsdienstige en kerkelijke belangen in geheel het provinciaal ressort, met name ook voor de Provinciale Weduwenbeurzen;
6º. het behandelen, en, zoo mogelijk, afdoen van zaken, welke betrekking hebben op de diaconie-administratie, voor zooverre zij bij de Classicale Besturen niet beslist kunnen worden. In het belang der administratie van kerkelijke goederen stellen zij zich, des noodig, in verband met het Provinciaal College van Toezicht. Ook zien zij toe, dat de pastoriegoederen aan hunne bestemming beantwoorden, naar de bepalingen van het Reglement op dit onderwerp; 4)
7º. de erkenning van nieuwe gemeenten, de splitsing en het tot stand brengen van combinatiën, het nemen van noodige maatregelen tot het bepalen bij onzekerheid, het beslissen bij geschil, het veranderen bij noodzakelijkheid der grensscheidingen tusschen twee of meer gemeenten in hunne Provincie, behoorende tot verschillende classicale ressorten, na de Classicale Besturen, de Kerkeraden der betrokken gemeenten en andere belanghebbenden gehoord te hebben, in gemeen overleg met de Colleges van Toezicht 5), die de belanghebbende administratiën hooren, en, in geval van verandering, onder goedkeuring der Synode, met kennisgeving van een en ander aan de Regeering;
8º. het doen wat des Kerkeraads is in de gevallen, bedoeld in art. 18, in verband met de artt. 9, 10, 14 en 38 van het Algemeen Reglement;
9º. de zorg voor het archief, naar de bepalingen van het Reglement op de kerkelijke archieven; 6)
10º. de benoeming van kerkvisitatoren met hunne secundi. 7)


1) Aldus gewijzigd in werking getreden 1 Jan. 1931. De wijziging bedoelde aan de Provinciale Kerkbesturen ruimer keuze te geven bij benoeming van leden van de Commissie van voordracht voor de benoeming van hoogleeraren in de Godgeleerdheid vanwege de Ned. Herv. Kerk. Hand. 1929 bl. 84-87, 181, 182: 1930 bl. 150-152, 249. Het werd niet noodig geacht de in het voorstel aangebrachte toevoeging „en ouderlingen” aan het oordeel der Kerk te onderwerpen, daar in het bestaande artikel ouderlingen niet waren uitgesloten. Hand. 1930 bl. 150-152, 249; Bijl. B. 1931 bl. 161.
2) Alsmede — aanvraag. Deze bepaling is in werking gekomen 15 Jan. 1917.
Een voorstel van de Classicale Vergadering van Middelburg om in deze bepaling de beperking vervat in de woorden: „op daartoe ingediende aanvraag” te schrappen in verband met de voorgestelde wijziging van art. 6* Regl. Vacaturen, waarbij bedoeld werd aan alle predikanten, die òf 65 jaar geworden zijn òf den 40-jarigen diensttijd hebben bereikt, ongevraagd vanwege het Provinciaal Kerkbestuur emeritaat te verleenen, werd door de Synode van 1936 verworpen. (Hand. 1936 bl. 93-97).
3) Een voorstel om deze taak op te dragen aan de Syn. Com., na het Prov. Kerkbestuur en het Class. Bestuur te hebben gehoord, heeft de Synode afgewezen(Hand. 1926 bl. 50-52).
4) Ook zien zij toe — onderwerp. Deze toevoeging is, in verband met het Regl. op de pastoriegoederen, in werking gekomen 15 Jan. 1905.
5) Zie aant. 8 bij art. 43.
Een voorstel om in art. 51, 7º. na de woorden „behoorende tot verschillende classicale ressorten” in te voegen „of behoorende tot eenzelfde classicaal ressort, in geval van een besluit tot combinatie in hooger beroep” werd door de Synode van 1937 verworpen als overbodig, omdat, wanneer het Provinciaal Kerkbestuur in hooger beroep een combinatie tot stand brengt, er goedkeuring op moet volgen en deze niet anders kan gegeven worden dan door de Synode. (Hand. 1937 bl. 79-82).
6) De 9de al. is toegevoegd, in verband met het Regl. op de kerkelijke archieven, en in werking getreden 15 Jan. 1919.
7) De 10de al. is in verband met het Regl. op de kerkvisitatie in werking getreden 15 Jan. 1921.