II. Bijzondere bepalingen.

Hoofdstuk II.
Het kerkelijk Bestuur over meer Gemeenten te zamen.

Derde afdeeling.
Het Provinciaal Kerkbestuur.

Ieder Provinciaal Kerkbestuur kiest zich, uit de predikanten in zijn midden, een President en een Vice-President.
Tot Secretaris zijn benoembaar de predikanten van het Provinciaal ressort, zoowel de emeriti en zij, die de bevoegdheid van emeriti hebben, als de dienstdoende; is de Secretaris benoemd buiten de leden van het Kerkbestuur, dan heeft hij slechts adviseerende stem. 1)
De Secretaris wordt, bij onvoorziene afwezigheid, vervangen door een lid, hetwelk de Bestuursvergadering daartoe aanwijst.


1) In dezen gewiizigden vorm is deze al. in werking getreden 15 Jan. 1917, tegelijk met de andere wijzigingen (artt. 20, 22, 43, 51 en 53) in verband met de regeling der bevoegdheden van de emeriti-predikanten. (Hand. 1915 bl. 552; 1916 bl. 493; Bijl. B. 1917 bl. 222).
Een toevoeging, voorloopig aangenomen in 1917 (in verband met een voorstel tot wijziging van art. 6): „hetzelfde geldt van zijn secundus, wanneer deze als secretaris optreedt”, is het volgende jaar verworpen. (Hand. 1917 bl. 94, 226-228, 243-245;  1918 bl. 213. 234-240). Zie ook aant. 5 bij art. 6.
De Secretaris van het Prov. Kerkbestuur, die uit de leden des Bestuurs is gekozen, geniet zijn aandeel in het honorarium evenals de andere leden, en boven hetgeen hem als Secretaris toekomt. Hand. 1881. bl. 64.