1) Om verdere uitvoering te geven aan het onder art.
40, 5º. en 6º. van dit Reglement genoemde, worden buitengewone
Classicale Vergaderingen bijeengeroepen, indien het Classicaal
Bestuur zulks noodig acht, of minstens een derde van het aantal
Kerkeraden in het Classicaal ressort het verlangen daartoe
schriftelijk aan het Classicaal Bestuur kenbaar maakt.
Op deze Vergaderingen zijn van toepassing de bepalingen van de
artt. 38 en 39 van dit Reglement.
1) De behoefte aan buitengewone Class. Vergaderingen, omdat de gewone te zeer in beslag genomen worden door de benoemingen en de consideraties en te weinig tijd overlaten om te beraadslagen over hetgeen in art. 40, 5º. wordt genoemd, werd in 1901 uitgesproken. Voorstellen tot reglementswijziging in 1902(Hand. 1902 bl. 493, 494, 503-506; 1903 bl. 98-105), 1908 en 1909 (Hand. 1908 bl. 213-237; 1909 bl. 196-205, bl. 435-440, 457) hadden geen gevolg. Het tegenwoordige art. 40* werd in de Synode van 1911 voorloopig aangenomen en is in werking getreden 15 Jan. 1913. Hand. 1911 bl. 187-198, 266, 267, 341-343; 1912 bl. 353-364; Bijl. B. 1913 bl. 301-302.