G82.2 Onderlinge steun (diaconaal)

(GDD)

 

Inventarisatie bestaande regelingen

Inzake diaconale steun vanuit het kerkverband bestaan de volgende uitspraken:

I

|76|

De synode betuigt haar instemming met de inhoud van het rapport inzake onderlinge steunregeling van de kerken ten opzichte van haar diaconale armenzorg en beveelt het bij de kerken aan.
Deze steun kan het beste als volgt worden geregeld:

1. elke kerk heeft zich te houden aan de lastgeving van Christus en zijn apostelen, zoals die ook door onze gereformeerde kerken is verstaan (o.a. blijkens het bevestigingsformulier): dat haar diakenen allereerst hebben toe te zien dat zij de gaven die voor de armen gegeven worden blijmoedig uitdelen aan hen die hulp nodig hebben, maar dat zij dan ook haar armen met genoegzame hulp hebben bij te staan;
2. de kerken hebben ten deze op elkander toe te zien, met name door in haar classicale vergaderingen met ernst de vraag aan te binden die naar art. 41 K.O. aan elke kerk in het bijzonder moet worden gedaan: "of de ambtelijke diensten voortgang hebben", en ten andere door bij de kerkvisitatie instantelijk te doen informeren naar de bezorging van de armen; dit is niet alleen gewenst om de kerken haar roeping in te scherpen, maar in dit verband bovendien hierom zo nodig omdat elke hulpverlening, die het besef van eigen roeping zou verzwakken, tegen Gods ordening ingaat en dus onvermijdelijk uitloopt op schade voor de armenverzorging zelf, waarvan tenslotte de armen - om wie het juist gaat - het slachtoffer worden;
3. daarom is van te voren veroordeeld elke wijze van hulpverlening, die ertoe zou leiden de voor alle armen benodigde gelden op een of andere manier - hoe dan ook - om te slaan over alle kerken; tegen zodanig communisme hebben onze kerken op haar hoede te zijn; en al zou een kerk meer armen hebben uit te keren dan andere kerken, dan moet zij dit niet als een last beschouwen, maar veeleer als een voorrecht, dat zij niet heeft los te laten ook al komt het op buitengewone offers te staan (zie hierbij ook art. 64 K.O.);
4. in verband hiermee dient ook duidelijk te worden uitgesproken, dat steunverlening door andere kerken niet is een uitstrekken van haar armenverzorging tot de armen van andere kerken, maar steun aan die kerken zelf welke tot het vervullen van haar diaconale roeping niet in staat zijn; het plaatselijk karakter van het ambt dient te worden gehandhaafd; trouwens, wie zijn de armen nader dan de diakenen van de eigen kerk?
5. indien een kerk niet in staat is haar armen genoegzame hulp te verlenen, en zij daardoor hulpbehoevend wordt - hetgeen aan de kerkenraad als vertegenwoordigende de gemeente te beslissen staat - zal zij zich tot de classis wenden om hulp; van haar aanvraag geeft zij direct kennis aan de door de classis ieder jaar te benoemen deputaten, onder welke ook diakenen, die aanvragen om steun in onderzoek nemen en beoordelen naar door de classis vastgestelde normen; deze deputaten brengen zo mogelijk rapport uit in de classis, waar de aanvraag voor het eerst in behandeling komt, opdat spoedig hulp verleend kan worden; doch vastgehouden moet worden aan de regel, dat niet deputaten, maar de classis zelf beslist over de toe te wijzen bedragen en de uit te schrijven collecten;
6. indien ook de kerken van de classis te samen niet in staat zouden zijn zulk een hulpbehoevende zusterkerk te helpen, dan zal de classis zich wenden tot de particuliere synode; ook de particuliere synode zou reeds bij voorbaat deputaten kunnen aanwijzen tot onderzoek en advies in zake eventuele aanvragen; mits ook hier de beslissing over het uitschrijven van een collecte aan de synode zelf blijft.
(Groningen 1927, art. 170; Rapportenboek V, blz. 5-6; Middelburg 1933, art. 257; zie voor het rapport-1927: bijlage 22-1)

II

Ingeval een kerk niet genoegzaam in de behoeften van haar armen mocht kunnen voorzien, kan zulk een kerk zich zonder tussenkomst van classicale, particulier-synodale en generale deputaten wenden tot welke kerk ook.
(Kampen 1951, art. 112)

|77|

III

De synode besluit:
1.1. er bij de plaatselijke kerken op aan te dringen de besluiten van de generale synoden van 1927 en 1933 inzake steunverlening in het classicaal of particulier-synodaal ressort aan zusterkerken, die omwille van de uitvoering van de diaconale taak hulp behoeven, na te leven, naar art. 31 en 41 K.O.;
...

Grond:
1. De overweging van de generale synode van Kampen 1951 (acta art. 112) 'dat ingeval een kerk niet genoegzaam in de behoefte van haar armen mocht kunnen voorzien, zulk een kerk zich zonder tussenkomst van classicale, particulier-synodale en generale deputaten wenden kan tot welke kerk ook', kan ten onrechte de indruk wekken dat de besluiten van de generale synode van 1927 en 1933 inzake steunverlening aan zusterkerken zijn opgeheven.
(GS Heemse 1984/5, art. 55; GS Berkel en Rodenrijs 1996, art. 34)

IV

Artikel 64 KO 1978
Wanneer leden naar een andere gemeente vertrekken, waar zij in inrichtingen, bejaardentehuizen of verpleeghuizen verzorgd worden, blijven zij wat de diaconale ondersteuning betreft zoveel mogelijk voor rekening van de kerk die zij verlaten. Indien dit niet mogelijk is, zal de steunverlening geregeld worden via overleg tussen de betrokken kerkenraden.

 

Overwegingen HKO

1. In de nieuwe kerkorde is geen bepaling à la het huidige art. 64 KO opgenomen. Een dergelijke bepaling is achterhaald.
2. De besluiten sub I, II en III zijn duidelijk gestempeld door de tijd waarin ze zijn genomen. Een update is onontkoombaar.

 

Voorstel

Als generale regeling bij art. G82.2 vast te stellen:

Generale regeling diaconale steun

1. Indien een kerk niet in staat is de diaconale hulp te verlenen die haar leden behoeven, besluit de kerkenraad op verzoek van de diakenen steun te vragen bij de classis. De gevraagde steun is steun die wordt verleend aan de plaatselijke kerk.
2. Het verzoek om ondersteuning wordt ingediend bij de deputaten die de classis hiervoor heeft benoemd dan wel benoemt.
3. Deputaten doen onderzoek naar de steunvraag en bereiden het antwoord van de eerstvolgende classis erop voor.
4. De classis neemt op basis van een voorstel van deputaten een besluit op het steunverzoek. Daarbij wordt ook, indien een regeling in dezen niet bestaat, bepaald hoe de noodzakelijke gelden van de classiskerken worden geïnd en op welke wijze de toegekende steun wordt uitgekeerd.
5. Indien een classis niet of niet geheel in staat is aan het verzoek om steun te voldoen, wendt de classis zich tot de generale diaconale deputaten. De synode stelt de kaders en voorwaarden vast voor de generale steunverlening.