(GDD)
Inzake diaconale steun vanuit het kerkverband bestaan de volgende uitspraken:
I
|76|
De synode betuigt haar instemming met de inhoud van het rapport
inzake onderlinge steunregeling van de kerken ten opzichte van
haar diaconale armenzorg en beveelt het bij de kerken
aan.
Deze steun kan het beste als volgt worden geregeld:
1. elke kerk heeft zich te houden aan de lastgeving van Christus
en zijn apostelen, zoals die ook door onze gereformeerde kerken
is verstaan (o.a. blijkens het bevestigingsformulier): dat haar
diakenen allereerst hebben toe te zien dat zij de gaven die voor
de armen gegeven worden blijmoedig uitdelen aan hen die hulp
nodig hebben, maar dat zij dan ook haar armen met genoegzame hulp
hebben bij te staan;
2. de kerken hebben ten deze op elkander toe te zien, met name
door in haar classicale vergaderingen met ernst de vraag aan te
binden die naar art. 41 K.O. aan elke kerk in het bijzonder moet
worden gedaan: "of de ambtelijke diensten voortgang hebben", en
ten andere door bij de kerkvisitatie instantelijk te doen
informeren naar de bezorging van de armen; dit is niet alleen
gewenst om de kerken haar roeping in te scherpen, maar in dit
verband bovendien hierom zo nodig omdat elke hulpverlening, die
het besef van eigen roeping zou verzwakken, tegen Gods ordening
ingaat en dus onvermijdelijk uitloopt op schade voor de
armenverzorging zelf, waarvan tenslotte de armen - om wie het
juist gaat - het slachtoffer worden;
3. daarom is van te voren veroordeeld elke wijze van
hulpverlening, die ertoe zou leiden de voor alle armen benodigde
gelden op een of andere manier - hoe dan ook - om te slaan over
alle kerken; tegen zodanig communisme hebben onze kerken op haar
hoede te zijn; en al zou een kerk meer armen hebben uit te keren
dan andere kerken, dan moet zij dit niet als een last beschouwen,
maar veeleer als een voorrecht, dat zij niet heeft los te laten
ook al komt het op buitengewone offers te staan (zie hierbij ook
art. 64 K.O.);
4. in verband hiermee dient ook duidelijk te worden uitgesproken,
dat steunverlening door andere kerken niet is een uitstrekken van
haar armenverzorging tot de armen van andere kerken, maar steun
aan die kerken zelf welke tot het vervullen van haar diaconale
roeping niet in staat zijn; het plaatselijk karakter van het ambt
dient te worden gehandhaafd; trouwens, wie zijn de armen nader
dan de diakenen van de eigen kerk?
5. indien een kerk niet in staat is haar armen genoegzame hulp te
verlenen, en zij daardoor hulpbehoevend wordt - hetgeen aan de
kerkenraad als vertegenwoordigende de gemeente te beslissen staat
- zal zij zich tot de classis wenden om hulp; van haar aanvraag
geeft zij direct kennis aan de door de classis ieder jaar te
benoemen deputaten, onder welke ook diakenen, die aanvragen om
steun in onderzoek nemen en beoordelen naar door de classis
vastgestelde normen; deze deputaten brengen zo mogelijk rapport
uit in de classis, waar de aanvraag voor het eerst in behandeling
komt, opdat spoedig hulp verleend kan worden; doch vastgehouden
moet worden aan de regel, dat niet deputaten, maar de classis
zelf beslist over de toe te wijzen bedragen en de uit te
schrijven collecten;
6. indien ook de kerken van de classis te samen niet in staat
zouden zijn zulk een hulpbehoevende zusterkerk te helpen, dan zal
de classis zich wenden tot de particuliere synode; ook de
particuliere synode zou reeds bij voorbaat deputaten kunnen
aanwijzen tot onderzoek en advies in zake eventuele aanvragen;
mits ook hier de beslissing over het uitschrijven van een
collecte aan de synode zelf blijft.
(Groningen 1927, art. 170; Rapportenboek V, blz. 5-6; Middelburg
1933, art. 257; zie voor het rapport-1927: bijlage 22-1)
II
Ingeval een kerk niet genoegzaam in de behoeften van haar armen
mocht kunnen voorzien, kan zulk een kerk zich zonder tussenkomst
van classicale, particulier-synodale en generale deputaten wenden
tot welke kerk ook.
(Kampen 1951, art. 112)
|77|
III
De synode besluit:
1.1. er bij de plaatselijke kerken op aan te dringen de besluiten
van de generale synoden van 1927 en 1933 inzake steunverlening in
het classicaal of particulier-synodaal ressort aan zusterkerken,
die omwille van de uitvoering van de diaconale taak hulp
behoeven, na te leven, naar art. 31 en 41 K.O.;
...
Grond:
1. De overweging van de
generale synode van Kampen 1951 (acta art. 112) 'dat ingeval een
kerk niet genoegzaam in de behoefte van haar armen mocht kunnen
voorzien, zulk een kerk zich zonder tussenkomst van classicale,
particulier-synodale en generale deputaten wenden kan tot welke
kerk ook', kan ten onrechte de indruk wekken dat de besluiten van
de generale synode van 1927 en 1933 inzake steunverlening aan
zusterkerken zijn opgeheven.
(GS Heemse 1984/5, art. 55;
GS Berkel en Rodenrijs 1996, art. 34)
IV
Artikel 64 KO 1978
Wanneer leden naar een andere gemeente vertrekken, waar zij in
inrichtingen, bejaardentehuizen of verpleeghuizen verzorgd
worden, blijven zij wat de diaconale ondersteuning betreft zoveel
mogelijk voor rekening van de kerk die zij verlaten. Indien dit
niet mogelijk is, zal de steunverlening geregeld worden via
overleg tussen de betrokken kerkenraden.
1. In de nieuwe kerkorde is geen bepaling à la het huidige art.
64 KO opgenomen. Een dergelijke bepaling is achterhaald.
2. De besluiten sub I, II en III zijn duidelijk gestempeld door
de tijd waarin ze zijn genomen. Een update is onontkoombaar.
Als generale regeling bij art. G82.2 vast te stellen:
Generale regeling diaconale steun
1. Indien een kerk niet in staat is de diaconale hulp te verlenen
die haar leden behoeven, besluit de kerkenraad op verzoek van de
diakenen steun te vragen bij de classis. De gevraagde steun is
steun die wordt verleend aan de plaatselijke kerk.
2. Het verzoek om ondersteuning wordt ingediend bij de deputaten
die de classis hiervoor heeft benoemd dan wel benoemt.
3. Deputaten doen onderzoek naar de steunvraag en bereiden het
antwoord van de eerstvolgende classis erop voor.
4. De classis neemt op basis van een voorstel van deputaten een
besluit op het steunverzoek. Daarbij wordt ook, indien een
regeling in dezen niet bestaat, bepaald hoe de noodzakelijke
gelden van de classiskerken worden geïnd en op welke wijze de
toegekende steun wordt uitgekeerd.
5. Indien een classis niet of niet geheel in staat is aan het
verzoek om steun te voldoen, wendt de classis zich tot de
generale diaconale deputaten. De synode stelt de kaders en
voorwaarden vast voor de generale steunverlening.