C50.1 en 2 Samenwerking in missionaire projecten

 

Inventarisatie bestaande regelingen

1 Richtlijnen evangelisatie-arbeid Kampen 1975
De synode besluit:
dat in plaats van de door de synode van Utrecht 1923 gegeven regels de volgende richtlijnen voor de evangelisatie-arbeid zullen gelden:
1. Het behoort tot de aard van Christus' kerk met het evangelie dat haar is toevertrouwd, ook hen te zoeken, die vreemd zijn aan of vervreemd zijn van God en Zijn dienst.
2. Naar het apostolisch bevel doet de kerk voor alle mensen voorbede bij God haar Heiland; Hij wil immers dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen (1 Tim. 2 : 1, 3, 4). De kerk begeert al deze mensen te bereiken met het Woord van God en te roepen tot de gemeenschap met God en Zijn volk (vgl. D.L. II, 5).
3. De ambtsdragers zullen met name door de prediking, de catechisatie en het huisbezoek de leden van de gemeente op deze roeping wijzen en voor het vervullen van deze roeping toerusten.
4. De kerkeraden zullen deze arbeid van de gemeenteleden blijven begeleiden door toezicht en instructie.
Publieke evangelisatie-activiteiten zullen niet zonder overleg met en toestemming van de kerkeraad mogen geschieden.
5. Wanneer kerken zich verbinden tot gemeenschappelijke arbeid in de evangelisatie, zullen zij dat zoveel mogelijk doen met inachtneming van de voor het kerkverband aanvaarde indeling in ressorten.
6. Evangelisatie-activiteiten van regionale of landelijke verenigingen zullen niet mogen plaats vinden zonder overleg met en toestemming van de kerkeraad ter plaatse, waar deze activiteiten worden ondernomen.
(GS Kampen 1975, art. 335)


2 Samenwerking in de evangelisatie
De synode spreekt uit, dat van volledige samenwerking met anderen, niet-gereformeerden, geen sprake kan zijn, waar het evangeliseren bestaat in, of gepaard gaat met prediking van het Woord van God, doch alleen, wanneer bijbels en lektuur, waartegen geen bezwaar bestaat, worden verspreid of in een andere vorm zonder prediking wordt geëvangeliseerd, doch dat het om praktische redenen gewenst kan zijn met anderen, die ook evangeliseren, in overleg te treden, ten einde te komen tot verdeling òf van de arbeid, òf van de tijden, òf van de terreinen.
(GS Middelburg 1933, artt. 167, 170)

|30|

Overwegingen HKO

Ad 1 Richtlijnen evangelisatie:
de richtlijnen 1, 2, 3 en 4 zijn in de kerkorde al voldoende verwerkt
richtlijn 5 is op te nemen in een korte generale regeling samenwerking
richtlijn 6 laten we vervallen: we kunnen niet iets opleggen aan niet-kerkelijke instanties; en de kerkenraden een taak geven ten aanzien van missionaire activiteiten van allerlei organisaties op hun grondgebied is ook niet doenlijk.

Ad 2 Samenwerking in de evangelisatie:
Dit besluit heeft de jaren door heel wat vragen opgeroepen. Het is ook geformuleerd in een andere kerkelijke praktijk en context dan de onze. Wij stellen voor dit besluit te vervangen door een nieuwe bepaling: De aard en mate van samenwerking met andere kerkgenootschappen is afhankelijk van de mate van kerkelijke en confessionele verbondenheid met deze kerkgenootschappen. Voor gemeenschappelijke diensten verwijzen we naar art. E69 en wat daar(bij) is geregeld.

Toelichting: de eerste zin leunt op een reeds bestaande afspraak inzake de TU (sinds GS 2008, Acta art. 91, besluit 2.5.d).

 

Voorstel

Bij art. C50.1 en C50.2 de volgende generale regeling vast te stellen:

Generale regeling inzake samenwerking in missionaire projecten en gemeentestichting

1. De verantwoordelijkheid voor een kerkelijk missionair project ligt altijd bij een geïnstitueerde kerk of bij twee of meer kerken die daarvoor een welomschreven samenwerking zijn aangegaan. In de uitoefening van hun taak zijn de kerken gebonden aan de kerkorde en de generale regelingen.
2. Wanneer het kerkverband wordt gevraagd steun te verlenen aan missionaire projecten en gemeentestichting, gebeurt dat zoveel mogelijk met inachtneming van de geldende classicale indeling.
3. De aard en mate van samenwerking met gemeenten uit andere kerkgemeenschappen is afhankelijk van de mate van kerkelijke en confessionele verbondenheid met deze kerken. Voor het beleggen van gezamenlijke diensten geldt wat daarover generaal is geregeld in en bij art. E69.2.