Vertegenwoordiging bij officiële gelegenheden in andere kerkgemeenschappen
GS 2011, art. 95: eerdere besluitvorming hierover wordt vervallen verklaard.
Reactie deputaten HKO: Dat betekent dus dat we het niet hoeven opnemen.
CGK
GS 2005, aangevuld door GS 2011, art. 78, besluit 3; tekst in Acta 2011, bijlage 7.2a
Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking met een Christelijke Gereformeerde Kerk
Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: “laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden”, Joh. 17:21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10:16: “zij
|44|
zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder”. Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.
Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken gelden de volgende afspraken:
1. Het door de synode van Zuidhorn 2002 (Acta art. 125 besluit 3) aanvaarde federatief groeimodel is uitgangspunt.
2. Het federatief groeimodel bevat de volgende
elementen:
a. In principe ligt voor alle plaatselijke kerken de mogelijkheid
open voor kanselruil met een plaatselijke kerk uit het
Christelijke Gereformeerde kerkverband.
b. In principe is de mogelijkheid open elkaars ongecensureerde
belijdende leden toe te laten tot de viering van het
avondmaal.
c. Over en weer erkennen de plaatselijke kerken elkaars
tuchtoefening en laten geen leden van elkaar toe zonder
wederzijds goedvinden.
Het onder 2b genoemde strekt zich tevens uit tot alle leden van de Christelijke Gereformeerde Kerken die in de eigen gemeente tot het avondmaal zijn toegelaten. Alle plaatselijke Gereformeerde Kerken kunnen hen als gasten aan het avondmaal ontvangen.
3. De kerkenraad zal de gemeente vanaf het begin goed informeren over de contacten met de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerk. Zij wordt ook daadwerkelijk bij de contactoefening en de voorbereiding van de te nemen beslissingen betrokken. De kerkenraad zal eraan werken dat voor deze beslissingen in de gemeente steeds voldoende draagvlak bestaat.
4. De kerken zullen elkaar in classicaal verband regelmatig op de hoogte houden, raadplegen en adviseren t.a.v. activiteiten en ontwikkelingen in het contact en de samenwerking als in deze regels bedoeld, in het bijzonder via de jaarlijkse kerkvisitatie.
5. Wanneer de kerkenraad de tijd gekomen acht voor daadwerkelijke kanselruil, gezamenlijke erediensten of gezamenlijke avondmaalsvieringen, zal hij daarvoor de instemming van de gemeente en de goedkeuring van de classis vragen en van het resultaat mededeling doen aan deputaten kerkelijke eenheid van de Generale Synode.
6. Wanneer de kerkenraad het voornemen heeft tot een samenwerking die verder gaat dan de punten van het federatieve groeimodel, is daarvoor opnieuw instemming van de gemeente en goedkeuring van de classis nodig. Vooraf zal advies worden gevraagd aan deputaten kerkelijke eenheid van de generale synode.
7. Het realiseren van vergaande vormen van kerkelijke gemeenschap
op plaatselijk niveau, bij het ontbreken van een dergelijke
gemeenschap in landelijk verband, behoort een extra prikkel te
zijn om te blijven verlangen naar en te werken aan volledige
geestelijke eenheid van beide kerkverbanden. Daarom dienen beide
kerken toe te zeggen zich daarvoor in eigen kerkverband in te
zetten. Ook is plaatselijke samenwerking in deze situatie beperkt
en incompleet, hebben de vormen van samenwerking slechts een
plaatselijke geldigheid en zal niet worden overgegaan tot de
vorming van één gemeente.
8. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet zal de
kerkenraad advies vragen bij de deputaten kerkelijke eenheid van
de generale synode. De kerkenraad zal in ieder geval zo veel
mogelijk handelen naar analogie van bovenstaande regels.
|45|
Reactie deputaten HKO:
ad 1: Het “federatief groeimodel” is wel door de GKv aanvaard,
maar niet door de CGK. Daarnaar te blijven verwijzen werkt
contraproductief in de verhoudingen: alsof de GKv de CGK nog
steeds uitnodigen om met dat model akkoord te gaan.
Daar is te minder reden toe nu de ontwikkelingen na 2002 wel zijn
doorgegaan, maar langs andere wegen: het DOE-overleg met zijn
uitkomsten, en het algemene besluit inzake preekbevoegdheid van
CGK- en GKv-predikanten over en weer (zie hieronder).
Ons voorstel is om deze verwijzing niet meer op te nemen. Voor de
concrete regelgeving is het niet nodig. Die wordt er zelfs door
vereenvoudigd: de opmerking bij 2b kan nu in de lopende tekst
worden opgenomen.
ad 2a: Het genoemde besluit over ongelimiteerde wederzijdse
preekbevoegdheid gaat verder dan deze tekst. Die moet dus worden
vervangen door het nieuwe besluit.
(Een reden te meer om niet langer te citeren uit het “federatief
groeimodel”.)
ad 2c: Ook dit onderdeel verdient aanpassing. Als het gaat over de (incidentele) toelating tot het avondmaal, is de genoemde regel correct. Maar dat stond ook al bij 2b. Gaat het echter over kerkleden uit een CGK die zich willen aansluiten bij een GKv, of omgekeerd, dan is de regel te stellig geformuleerd. De ontvangende kerkenraad houdt immers altijd een eigen verantwoordelijkheid, en kan in bijzondere omstandigheden besluiten in afwijking van de kerkenraad uit de kerk van oorsprong. Wel blijft belangrijk dat de kerken zich niet gedragen als elkaars concurrenten; een overgang kan dus alleen in goed overleg.
ad 5: Het al vaker genoemde besluit over de preekbevoegdheid betekent dat vermelding van “kanselruil” in dit artikel niet meer thuishoort. Ook de gezamenlijke avondmaalsviering hoeft niet afzonderlijk te worden vermeld: enerzijds omdat het avondmaal bij voorbaat al openstaat voor elkaars leden, anderzijds omdat een gezamenlijke avondmaalsviering een gezamenlijke kerkdienst veronderstelt. Dat laatste blijft als belangrijke beslissing staan.
ad 6: De enige vorm die hiervoor in aanmerking komt, is die van
de “samenwerkingsgemeente”. Daarvoor bestaan afzonderlijke
besluiten.
Ons voorstel: Zet hier een verwijzingsbepaling naar de regeling
voor het vormen een samenwerkingsgemeente.
ad 7: “vorming van één gemeente” is een uitdrukking die kan worden misverstaan. De bedoeling van 2005, herhaald in 2008, was dat er geen fusiegemeente kan worden gevormd. Ons voorstel is om de bepaling in die zin te redigeren.
GS 2008, art. 111, besluit 4
Voor de vormgeving en invulling van gecombineerde erediensten in
samenwerkende Gereformeerde Kerken en Christelijke Gereformeerde
Kerken beperken de generale synoden zich tot het aangeven van
algemene kaders die op basis van de eenheid in het geloof
maatgevend zijn. De synoden hebben voor de eigen kerkverbanden
deze kaders vastgelegd in desbetreffende kerkordeartikelen en in
eventuele generaal-synodale bepalingen. De synoden realiseren
zich dat de kaders van de beide kerkverbanden niet samenvallen.
Het is aan de betreffende kerkenraden om binnen deze algemene
kaders de liturgie in gecombineerde eredienstenvorm te geven en
in te vullen op een wijze die voor de gemeenten verantwoord is,
en de afspraken daarover vast te leggen.
Reactie deputaten HKO: Dit is eerder een toelichting op (het
ontbreken van) besluitvorming, dan een echte regeling. Hoeft dus
niet worden meegenomen in de GR.
GS 2011, art. 78, besluit 1d,e:
1. dat predikanten van de CGK bevoegd zijn tot de bediening van
Woord en sacramenten, tot de dienst van de gebeden en tot de
kerkelijke bevestiging van een huwelijk in een kerkdienst van een
GKv-kerk, mits op uitnodiging van de kerkenraad van die
gemeente
2. dat GKv-predikanten die door CGK-kerkenraden worden
uitgenodigd voor te gaan in een kerkdienst de bewilliging van hun
eigen kerkenraad behoeven;
|46|
Reactie deputaten HKO: Dit besluit kan worden verwerkt in de algemene regeling CGK. Daarbij is de verwoording van belang: het onderliggend CGK-besluit zegt alleen van toepassing te zijn t.o.v. kerkverbanden die een gelijkluidend besluit hebben genomen.
NGK e.a.
GS 2005, art. 132, besluit 3
Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking zonder landelijke overeenstemming
Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: "laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden", Joh. 17:21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10:16: "zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder". Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.
Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit een ander kerkverband waarmee landelijk (nog) geen overeenstemming bestaat over vormen van kerkelijk samenleven gelden de volgende afspraken:
1. Wanneer een kerkenraad op plaatselijk niveau mogelijkheden ziet tot kerkelijk contact en samenwerking met een gemeente uit een kerkverband als hier bedoeld, zal hij zich ervoor inzetten om daaraan op verantwoorde wijze invulling te geven.
2. De kerkenraad draagt er zorg voor dat de contacten en activiteiten plaatsvinden op basis van de Heilige Schrift en in gebondenheid aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Hij neemt tevens de voor relaties met andere kerken relevante uitspraken en beslissingen van meerdere vergaderingen in acht. Hij spant zich in om te voorkomen dat bij het zoeken naar eenheid de waarheid schade zou lijden.
3. De gemeente wordt vanaf het begin goed en regelmatig geïnformeerd. Zij wordt ook daadwerkelijk bij de contactoefening en de voorbereiding van de te nemen beslissingen betrokken. De kerkenraad zal eraan werken dat voor deze beslissingen in de gemeente steeds voldoende draagvlak bestaat.
4. De kerken zullen elkaar in classicaal verband regelmatig op de hoogte houden, raadplegen en adviseren t.a.v. activiteiten en ontwikkelingen in het contact en de samenwerking als in deze regels bedoeld, in het bijzonder via de jaarlijkse kerkvisitatie.
5. Wanneer de kerkenraad van oordeel is dat er in de plaatselijke situatie beoefening van kerkelijke gemeenschap mogelijk is in de vorm van wederzijdse toelating van elkaars leden tot het avondmaal, van kanselruil of van het houden van gezamenlijke kerkdiensten dient hij voor de effectuering daarvan zowel de instemming van de gemeente als de goedkeuring van de classis te vragen. Over het gezamenlijk verrichten van kerkelijke taken zoals catechese en pastoraat zal de kerkenraad vooraf de gemeente horen en het advies van de classis vragen.
6. Ter voorbereiding van het vragen om de in 5 genoemde
instemming en goedkeuring zal de kerkenraad een verklaring
opstellen, waarin wordt aangegeven en toegelicht:
a. dat is gebleken dat er metterdaad eenheid is in erkenning en
beleving van het Woord van God en de belijdenis van de kerken,
alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk
leven moeten gelden;
b. dat bezwaren die op generaal-synodaal niveau het gestalte
geven aan kerkelijke eenheid met de andere kerkgemeenschap in de
weg staan in de plaatselijke situatie niet van kracht zijn.
|47|
Tevens zal de kerkenraad een schriftelijk advies vragen van de deputaten voor kerkelijke eenheid van de generale synode. Hij zal dit advies bij de uitvoering van punt 5 van deze regeling ter kennis brengen van de gemeente en van de classis.
7. Het realiseren van vergaande vormen van kerkelijke gemeenschap op plaatselijk niveau, bij het ontbreken van een dergelijke gemeenschap in landelijk verband, behoort een extra prikkel te zijn om te blijven verlangen naar en te werken aan volledige geestelijke eenheid van beide kerkverbanden.
8. Het ontbreken van eenheid op landelijk niveau is ook voor de plaatselijke situatie relevant. Daarom dienen beide kerken toe te zeggen zich in eigen kerkverband in te zetten voor noodzakelijke landelijke overeenstemming op basis van de heilige Schrifteningebondenheidaandegereformeerdebelijdenisgeschriften. Ookis plaatselijke samenwerking in deze situatie beperkt en incompleet, hebben de vormen van samenwerking slechts een plaatselijke geldigheid en zal niet worden overgegaan tot de vorming van één gemeente.
9. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet zal de kerkenraad advies vragen bij de deputaten kerkelijke eenheid van de generale synode. De kerkenraad zal in ieder geval zo veel mogelijk handelen naar analogie van bovenstaande regels.
Reactie deputaten HKO: Er zijn naderhand geen andere besluiten over deze categorie genomen; we kunnen volstaan met redactionele aanpassingen.
Samenwerkingsgemeenten
GS 2008, art. 109, besluit 5b
1. wanneer twee of meer samenwerkende kerken een
samenwerkingsgemeente vormen, stellenzij met advies van DKE een
samenwerkingsovereenkomst op. Deze overeenkomst wordt van kracht
nadat elke kerkenraad daarvoor voldoende draagvlak in de gemeente
heeft geconstateerd en de goedkeuring van de classis/regio heeft
ontvangen;
2. voor het voorgaan in erediensten kan iedere (mannelijke)
predikant worden uitgenodigd die in een van de betrokken
kerkverbanden bevoegd is voor te gaan, mits met dit kerkverband
ook landelijke contacten zijn en de predikant door ondertekening
van de belijdenis heeft verklaard er hartelijk van overtuigd te
zijn dat de leer van de drie formulieren van eenheid in alle
delen geheel met Gods Woord overeenstemt. Predikanten van een
samenwerkingsgemeente zijn bevoegd voor te gaan in de kerken van
de betrokken kerkverbanden mits de zusterkerk in de plaats waar
de gastpredikant zal voorgaan daartegen geen bezwaar heeft;
3. voor toelating tot het avondmaal wordt aan de kerken gevraagd
zich erop toe te leggen dat gehandeld wordt naar artikel 60 KO en
de generale regelgeving met betrekking tot gasten aan het
avondmaal;
4. de classis zal toezien op de naleving van deze bepalingen.
Reactie deputaten HKO: Dit besluit is volledig verwerkt in de besluitvorming van 2011 (zie hierna), afgezien van de inconsequentie in punt 2: “mits met dit kerkverband ook landelijke contacten zijn” (dus: een samenwerkingsgemeente met een PKN is eventueel mogelijk, als er maar geen PKN-predikanten voorgaan?).
GS 2011, art. 84, besluit 3:
De GS neemt met instemming kennis van twee documenten uit het DeputatenOverleg Eenheid.
A. Model voor de vorming van een samenwerkingsgemeente
Wanneer in gehoorzaamheid aan de opdracht van onze Heiland plaatselijke kerken werken aan kerkelijke eenheid, kunnen zij volgens de geldende regelingen overgaan tot samenwerking.
|48|
Vervolgens kunnen zij, onder Gods zegen, besluiten door te groeien naar een samenwerkingsgemeente. Daarbij kan het volgende model in acht genomen worden.
1. Samenwerkingsgemeente
a. Een samenwerkingsgemeente bestaat uit kerken die deel uitmaken
van verschillende kerkverbanden, maar plaatselijk functioneren
als één gemeente onder leiding van één kerkenraad.
b. De groei naar een samenwerkingsgemeente is een proces dat per
plaats verschillend kan verlopen. De kerkenraden informeren de
gemeenten goed over de verschillende fasen van dit proces en
werken aan voldoende draagvlak.
c. De kerkenraden houden de classes2 op de hoogte van
het verloop van dit groeiproces.
d. Het besluit tot het vormen van een samenwerkingsgemeente wordt
door elk van de kerkenraden genomen en vervolgens gezamenlijk
vastgelegd in een overeenkomst.
2. Samenwerkingsovereenkomst
a. Wanneer twee of meer samenwerkende kerken een
samenwerkingsgemeente willen vormen, stellen zij, met
inachtneming van de regelingen binnen elk van de
kerkverbanden3, een samenwerkingsovereenkomst op.
b. In de samenwerkingsovereenkomst worden de volgende zaken
beschreven/geregeld:
i. De samenwerkingsovereenkomst omvat het hele leven en werken
van de gemeente. Afzonderlijke regelingen worden opgesteld met
betrekking tot ten minste het beheer van de stoffelijke goederen,
de verkiezing van ambtsdragers en de beroeping van
predikanten.
ii. De samenwerkingsovereenkomst vermeldt de namen van de
samenwerkende kerken en de naam van de nieuw te vormen
samenwerkingsgemeente.
iii. De samenwerkingsovereenkomst bevat bepalingen over de
kerkelijke registers waarin wordt bijgehouden tot welk
gemeente-deel elk van de gemeenteleden behoort en bij welke
gemeente-deel nieuw-ingekomen leden worden ingeschreven.
iv. De samenwerkingsovereenkomst bevat bepalingen over de
geografische grenzen van de samenwerkingsgemeente.
v. In de samenwerkingsovereenkomst kan de positiebepaling worden
vastgelegd ten aanzien van onderwerpen waarover binnen de
betrokken kerkverbanden ongelijke besluiten genomen zijn. Dit
geldt met name de onderwerpen die in de landelijke besprekingen
de weg naar kerkelijke eenheid belemmeren. Er kunnen besluiten
worden vastgelegd waarvan niet afgeweken zal worden zonder dat
het voortbestaan van de samenwerkingsgemeente opnieuw door de
kerkenraad, gemeente en classes wordt bevestigd.
vi. De samenwerkingsovereenkomst bevat bepalingen over het
aanbrengen van wijzigingen, en regelingen voor de eventuele
ontbinding van de samenwerking.
vii. In de samenwerkingsovereenkomst of in daarbij gevoegde
regelingen worden afspraken vastgelegd over de roeping tot het
ambt van ouderling en diaken en over het beroepen van een
predikant.
2 Waar in deze regeling sprake is van classis,
kan dit ook gelezen worden als regio-vergadering; idem voor
Landelijke Vergadering in plaats van Generale Synode. (Deze
en volgende noten afkomstig uit het oorspronkelijke
document).
3 Binnen de GKv geldt de bepaling dat het opstellen
van een samenwerkingsovereenkomst gebeurt ‘met advies van
Deputaten Kerkelijke Eenheid’.
|49|
viii. In de samenwerkingsovereenkomst of regeling komt een
bepaling voor betreffende de gang van zaken ten aanzien van het
gezamenlijk vermogen (bezittingen en schulden) in geval van
beëindiging van de samenwerking. Met het oog daarop worden
alle vermogensbestanddelen welke door een van de gemeenten
worden ingebracht als zodanig geregistreerd.
c. De samenwerkingsovereenkomst wordt van kracht nadat elke
kerkenraad daarvoor voldoende draagvlak in de gemeente
geconstateerd heeft en de goedkeuring van de classis ontvangen
heeft.4
3. Kerkenraad en predikant
a. Waar in deze bepalingen of in plaatselijke
samenwerkingsovereenkomsten sprake is van de kerkenraad, wordt
deze geacht te bestaan uit de dienaren des Woords, de ouderlingen
en de diakenen, tenzij nadrukkelijk anders bepaald wordt.
b. De gezamenlijke kerkenraad is bevoegd te handelen als
kerkenraad van elk van de gemeente-delen, ongeacht zijn
samenstelling vanuit de gemeente-delen.
c. Een predikant wordt verbonden aan de samenwerkingsgemeente als
geheel onder leiding van de gezamenlijke kerkenraad.
d. Bij het beroepen van een predikant of proponent wordt
gehandeld volgens de daarvoor geldende regels van het kerkverband
waartoe de betrokken predikant of proponent behoort.
e. Bij alle beslissingen inzake aanvang en beëindiging van de
ambtsdienst wordt gehandeld volgens de daarvoor geldende regels
van het kerkverband waartoe de predikant behoorde voordat hij aan
deze gemeente verbonden werd. Wanneer bezwaren ingediend worden
tegen leer of leven van de predikant, en de kerkenraad deze
bezwaren ongegrond acht, kunnen gemeenteleden in appel gaan bij
de meerdere vergadering van dat kerkverband.5
f. Voor het voorgaan in erediensten kan iedere broeder worden
uitgenodigd die in één van de betrokken kerkverbanden bevoegd is
voor te gaan. Bij een samenwerkingsgemeente waarin een
GKv-gemeente betrokken is, geldt daarnaast dat uitgenodigd mogen
worden alleen die predikanten die door ondertekening van de
belijdenis hebben verklaard er hartelijk van overtuigd te zijn
dat de leer van de drie formulieren van eenheid in alle delen
geheel met Gods Woord overeenstemt.
g. Predikanten van een samenwerkingsgemeente zijn bevoegd voor te
gaan in alle kerken van de betrokken kerkverbanden, wanneer zij
daartoe door de betrokken kerkenraad uitgenodigd worden en mits
de eventuele zusterkerk ter plaatse daartegen geen bezwaar
heeft.
h. De vraag of en in hoeverre de predikant binnen het andere
kerkverband bepaalde taken zal vervullen zal aan het
desbetreffende kerkverband worden overgelaten.
i. Voor een vacante samenwerkingsgemeente wordt door elk van de
classes een consulent aangewezen.
4. Stoffelijke zaken
a. In de samenwerkingsovereenkomst of een daarbij gevoegde
regeling leggen de samenwerkende kerken afspraken vast over het
beheer van de stoffelijke goederen en de diaconale gelden.
b. Zowel de afzonderlijke gemeente-delen, vertegenwoordigd door
de gezamenlijke kerkenraad, als ook de samenwerkingsgemeente als
geheel worden geacht rechtspersoonlijkheid te bezitten.
4 Met de goedkeuring van een
samenwerkingsovereenkomst verbindt de classis ook zichzelf aan de
bepalingen ervan voor zover deze de classis betreffen. Het is
wenselijk dat een classis dit expliciet vastlegt.
5 In de huidige situatie is dit nog niet geregeld. Het
is wenselijk om tot landelijke regelingen hierover te
komen.
|50|
c. De afzonderlijke ledentallen van elk gemeente-deel worden gehanteerd bij de 50 afdracht van quota binnen elk van de kerkverbanden.
5. Kerkverband en rechtsgang
a. De samenwerkingsgemeente zendt een afvaardiging naar de
classis van elk kerkverband. Voor het geval er geen landelijke
afspraken zijn, wordt in overleg met de classis besloten in
hoeverre het van belang is tot welk gemeente-deel deze
afgevaardigden behoren.
b. Besluiten van meerdere vergaderingen van elk van de
kerkverbanden worden als bindend aanvaard. Bij onderlinge
strijdigheid zoekt de kerkenraad een weg die de opbouw en de
eenheid van de gemeente dient, en die zoveel mogelijk recht doet
aan de bedoeling van alle besluiten. Hij legt zijn beslissing ter
acceptatie voor aan de classis van het kerkverband dat het
besluit nam waarvan afgeweken wordt.
c. Vanuit elk van de betrokken classes zal aandacht gegeven
worden aan de reguliere visitatie van de samenwerkingsgemeente.
De wijze waarop dit gebeurt wordt in onderling overleg tussen de
erbij betrokken classes vastgesteld.6
d. Een lid van een samenwerkingsgemeente kan zich tegen een
uitspraak van de kerkenraad beroepen op de meerdere vergadering
van het kerkverband waartoe zijn gemeente-deel behoort. Elk van
de classes heeft bevoegdheid rechtsgeldige uitspraken te doen ten
opzichte van de gezamenlijke kerkenraad, zo mogelijk met advies
vanuit het andere kerkverband.
e. Wanneer verschillende gemeenteleden in één zaak een beroep
doen op de classes van meerdere kerkverbanden, streven deze in
onderlinge samenwerking naar een gelijkluidend besluit.
Reactie deputaten HKO: Dit besluit kent een aantal handicaps.
1. Het is afkomstig van de DOE-groep, die haar documenten aan
alle drie betrokken kerkverbanden aanbiedt ter ratificatie.
Dat betekent onder meer dat de generale synode er geen
wijzigingen in kan aanbrengen.
2. Wellicht was dat de reden voor de GS 2011 om deze documenten
niet vast te stellen, maar er met instemming kennis van te
nemen. De vraag is dan echter: wat betekent dat? In hoeverre
is dit besluit bindend voor de kerken?
3. Dit klemt te meer omdat de besluiten uit 2008 wel duidelijk
als bindend waren bedoeld. Zijn die besluiten vanaf 2011
vervangen, of blijven ze naast het DOE-document staan?
4. Het ‘model’ is zelf ook meermalen vrijblijvend
geformuleerd.
5. Het model is neutraal ten opzichte van de drie kerkverbanden;
zaken die speciaal voor de GKv gelden, worden afzonderlijk
benoemd, of alleen in een noot vermeld.
6. Op onderdelen spoort het model niet met de nieuwe kerkorde.
Ons voorstel is om het model intact te laten, en op basis daarvan een bindende regeling te schrijven, die alles weglaat wat slechts aanbevelingen waren, en nog enkele essentiële punten toevoegt.
Overige opmerkingen op onderdelen:
ad Aanhef: hier wordt gesproken over “de opdracht van onze Heiland”. De GKv-regelingen van 2005 hebben als vertrekpunt “het verlangen van onze Heiland” en zijn “belofte”. Het woord ‘opdracht’ is destijds bewust gemeden; wel wordt het woord “gehoorzaamheid” gebruikt.
6 Mogelijke varianten zijn o.a.: afzonderlijke visitatie uit elke classis; beurtelings visitatie waarbij het verslag naar elke classes gezonden wordt; gelijktijdige visitatie met twee afzonderlijke rapporten; gezamenlijke visitatie met één rapport.
|51|
ad 3e: Hier wordt een rechtsgang beschreven die afwijkt van wat in 5d als regel staat: een gemeentelid dat zich wil beroepen op de classis, gaat naar de classis van het kerkverband waar hij zelf toe behoort. Maar bij bezwaar tegen de leer van een predikant zou je, na afgewezen te zijn door de kerkenraad, naar de classis moeten van het verband waar de predikant toe behoort? Terecht vermelden deputaten DKE in een noot dat dit nog niet zo geregeld is. En het is de vraag of dat wel moet gebeuren. Want a. zo krijgen gemeenteleden een rechtsingang voor het kerkverband waar ze persoonlijk geen deel van uitmaken; en b. zo wordt het karakter van het (hoger) beroep aangetast. Het betreft immers geen affaire tussen het gemeentelid en de predikant (waarbij de classis blijkbaar wordt verondersteld de ‘eigen’ predikant tot de orde te kunnen roepen), maar een geschil tussen het gemeentelid en zijn kerkenraad. Alleen laatstgenoemde kan besluiten over de rechtspositie van de predikant.
B. Handreiking uitnodigings- en toelatingsbeleid bij de kerkelijke viering van de maaltijd van de Heer
1. Toelaten of uitnodigen?
Soms wordt gesproken over het toelaten, soms over het uitnodigen
tot de viering van de maaltijd van de Heer (meestal: avondmaal).
Bij ‘toelaten’ gaat het om een negatieve insteek: ‘nee, tenzij
...’; bij uitnodigen om een positieve insteek: ‘ja, tenzij
...’.
Naar onze mening verdient de laatste insteek de voorkeur. Deze
strookt met het uitnodigende karakter van het evangelie van Jezus
Christus (zie bv het ‘Komt tot Mij, allen, die ...” in Mat. 11,
28). O.i. moet het derhalve niet gaan om de vraag wie toegelaten
worden, maar wie uitgenodigd worden.
2. Verantwoordelijkheid kerkenraden
De wijze waarop en de bewoordingen waarmee de uitnodiging tot de
viering plaatsvindt is een zaak van de gezamenlijke kerkenraden.
Zij zullen in goed overleg met elkaar tot een voor hun tijd en
plaats passende uitnodiging moeten komen. Uiteraard letten zij
daarbij op hetgeen door de betrokken kerkverbanden over dit
onderwerp is gezegd.
3. Minimaal
Het ligt voor de hand dat wat de drie kerken in hun besluiten en
bepalingen in dezen gemeenschappelijk hebben daarin een plaats
krijgt, te weten
a. de openbare belijdenis van het geloof
b. gezonde leer
c. onbesproken wandel
4. Aanspreekbaarheid
Omdat het in de maaltijdviering om gemeenschap - met Christus en
zijn broeders/zusters - gaat, is het belangrijk dat allen die aan
de maaltijd deelnemen aanspreekbaar zijn op eventuele woorden
en/of daden. Daarom bevelen we een verwoording van dit punt aan.
5. Model
Een uitnodiging zou als volgt verwoord kunnen worden:
“Namens onze Heer en Verlosser Jezus Christus mag ik
(voorganger in opdracht van de kerkenraad) u van harte
tot de viering van zijn maaltijd uitnodigen. Wij gaan er daarbij
vanuit dat u
a. de bijbelse leer zoals die in de Apostolische
Geloofsbelijdenis en in deze kerk beleden wordt, van harte
belijdt;
b. er oprecht naar verlangt uw leven in alle opzichten naar Gods
Woord in te richten;
c. in deze of een andere gemeente openbare belijdenis van het
christelijke geloof heeft afgelegd en daar gerechtigd bent
avondmaal te vieren;
|52|
d. nu en na deze maaltijd openstaat voor de beoefening van de christelijke gemeenschap.”
6. Communicatie
Het is noodzakelijk dat het uitnodigingsbeleid bij de eigen
gemeenten voldoende bekend is. Het is ook nodig dat eventuele
christenen van buiten de eigen gemeenten niet pas in de dienst
met dit beleid worden geconfronteerd, zodat zij vooraf bij de
kerkenraad kunnen melden dat zij graag aan de viering willen
deelnemen. Het beleid zou daarom bijv. kunnen worden verwoord op
een info-foldertje, een liturgieblaadje of in een
beamer-presentatie.
Reactie deputaten HKO: Dit is inderdaad niet meer dan een “handreiking”, zonder bindende kracht. Als zodanig kan hij ongewijzigd worden meegenomen.
Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking met een Christelijke Gereformeerde Kerk
Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: "laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden", Joh. 17:21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10:16: "zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder". Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.
Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken gelden de volgende afspraken:
1. In principe ligt voor alle plaatselijke kerken de mogelijkheid
open ongecensureerde belijdende leden van een CGK-gemeente toe te
laten tot de viering van het avondmaal.
2. Leden uit een CGK-gemeente die zich willen aansluiten bij de
plaatselijke GKv-gemeente, worden alleen ontvangen na goed
overleg tussen de betrokken kerkenraden.
3. Predikanten van de CGK zijn bevoegd zijn tot de bediening van
Woord en sacramenten, tot de dienst van de gebeden en tot de
kerkelijke bevestiging van een huwelijk in een kerkdienst van een
GKv-gemeente, mits op uitnodiging van de kerkenraad van die
gemeente.
4. Een GKv-predikant die door een CGK-kerkenraad wordt
uitgenodigd voor te gaan in een kerkdienst behoeft eveneens de
bewilliging van zijn eigen kerkenraad.
5. De kerkenraad informeert de gemeente over contacten met de
plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerk. De gemeente wordt
daadwerkelijk bij de contactoefening en de voorbereiding van
de te nemen beslissingen betrokken. De kerkenraad werkt eraan dat
voor deze beslissingen in de gemeente steeds voldoende draagvlak
bestaat.
6. De kerken houden elkaar in classicaal verband regelmatig op de
hoogtet.a.v. activiteiten en ontwikkelingen in het contact en de
samenwerking als in deze regels bedoeld. Ze raadplegen en
adviseren elkaar hierover, in het bijzonder via de jaarlijkse
kerkvisitatie.
7. Wanneer de kerkenraad de tijd gekomen acht voor gezamenlijke
kerkdiensten, vraagt hij daarvoor de instemming van de gemeente
en de goedkeuring van de classis, en doet van het resultaat
mededeling aan deputaten kerkelijke eenheid van de Generale
Synode.
8. Wanneer de kerkenraad het voornemen heeft om over te gaan tot
de vorming van een zgn. ‘samenwerkingsgemeente’, volgt hij de
bepalingen van de desbetreffende regeling (zie hierna).
|53|
9. Zolang beide kerkverbanden afzonderlijk van elkaar bestaan
blijft plaatselijke samenwerking beperkt. Er is geen mogelijkheid
tot volledige fusie van een plaatselijke Gereformeerde Kerk
met een Christelijke Gereformeerde Kerk.
10. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet vraagt de
kerkenraad advies bij de deputaten kerkelijke eenheid van de
generale synode. De kerkenraad handelt in ieder geval zo veel
mogelijk naar analogie van bovenstaande regels.
Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking zonder landelijke overeenstemming
Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: "laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden", Joh. 17:21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10:16: "zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder". Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.
Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit een ander kerkverband waarmee landelijk (nog) geen overeenstemming bestaat over vormen van kerkelijk samenleven gelden de volgende afspraken:
1. Wanneer een kerkenraad op plaatselijk niveau mogelijkheden
ziet tot kerkelijk contact en samenwerking met een gemeente uit
een kerkverband als hier bedoeld, zet hij zich ervoor in om
daaraan op verantwoorde wijze invulling te geven.
2. De kerkenraad draagt er zorg voor dat de contacten en
activiteiten plaatsvinden op basis van de Heilige Schrift en in
gebondenheid aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Hij
neemt tevens de voor relaties met andere kerken relevante
uitspraken en beslissingen van meerdere vergaderingen in acht.
Hij spant zich in om te voorkomen dat bij het zoeken naar eenheid
de waarheid schade zou lijden.
3. De gemeente wordt vanaf het begin goed en regelmatig
geïnformeerd. Zij wordt ook daadwerkelijk bij de contactoefening
en de voorbereiding van de te nemen beslissingen betrokken. De
kerkenraad werkt eraan dat voor deze beslissingen in de gemeente
steeds voldoende draagvlak bestaat.
4. De kerken houden elkaar in classicaal verband regelmatig op de
hoogte houden t.a.v. activiteiten en ontwikkelingen in het
contact en de samenwerking als in deze regels bedoeld. Ze
raadplegen en adviseren elkaar hierover, in het bijzonder via de
jaarlijkse kerkvisitatie.
5. Wanneer de kerkenraad van oordeel is dat er in de plaatselijke
situatie beoefening van kerkelijke gemeenschap mogelijk is in de
vorm van wederzijdse toelating van elkaars leden tot het
avondmaal, van kanselruil of van het houden van gezamenlijke
kerkdiensten vraagt hij voor de effectuering daarvan zowel de
instemming van de gemeente als de goedkeuring van de classis.
Over het gezamenlijk verrichten van kerkelijke taken zoals
catechese en pastoraat hoort de kerkenraad vooraf de gemeente en
vraagt advies van de classis.
6. Ter voorbereiding van het vragen om de in 5 genoemde
instemming en goedkeuring stelt de kerkenraad een verklaring op,
waarin wordt aangegeven en toegelicht:
a. dat is gebleken dat er metterdaad eenheid is in erkenning en
beleving van het Woord van God en de belijdenis van de kerken,
alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk
leven moeten gelden;
b. dat bezwaren die op generaal-synodaal niveau het gestalte
geven aan kerkelijke eenheid met de andere kerkgemeenschap in de
weg staan in de plaatselijke situatie niet van kracht zijn.
Tevens vraagt de kerkenraad een schriftelijk advies van de
deputaten voor kerkelijke eenheid van de generale synode. Bij de
uitvoering van punt 5 van deze regeling brengt hij dit advies ter
kennis van de gemeente en van de classis.
7. Het realiseren van vergaande vormen van kerkelijke gemeenschap
op plaatselijk niveau, bij het ontbreken van een dergelijke
gemeenschap in landelijk verband,
|54|
behoort een extra prikkel te zijn om te blijven verlangen naar en
te werken aan volledige geestelijke eenheid van beide
kerkverbanden.
8. Het ontbreken van eenheid op landelijk niveau is ook voor de
plaatselijke situatie relevant. Daarom dienen beide kerken
toe te zeggen zich in eigen kerkverband in te zetten voor
noodzakelijke landelijke overeenstemming op basis van de heilige
Schrift en in gebondenheid aan de gereformeerde
belijdenisgeschriften. Ook is plaatselijke samenwerking in deze
situatie beperkt en incompleet, hebben de vormen van samenwerking
slechts een plaatselijke geldigheid en kan niet worden overgegaan
tot volledige fusie van een Gereformeerde Kerk met een kerk uit
een ander kerkverband.
9. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet vraagt de
kerkenraad advies bij de deputaten kerkelijke eenheid van de
generale synode. De kerkenraad handelt in ieder geval zo veel
mogelijk naar analogie van bovenstaande regels.
Regeling voor de vorming van een samenwerkingsgemeente
1. Samenwerkingsgemeente
a. Een samenwerkingsgemeente bestaat uit kerken die deel uitmaken
van verschillende kerkverbanden, maar plaatselijk functioneren
als één gemeente onder leiding van één kerkenraad.
b. De groei naar een samenwerkingsgemeente is een proces dat per
plaats verschillend kan verlopen. De kerkenraad informeert de
gemeente over de verschillende fasen van dit proces en werkt aan
voldoende draagvlak.
c. De kerkenraad houdt de classis op de hoogte van het verloop
van dit groeiproces.
d. Het besluit tot het vormen van een samenwerkingsgemeente wordt
door elk van de kerkenraden genomen en vervolgens gezamenlijk
vastgelegd in een overeenkomst.
2. Samenwerkingsovereenkomst
In de samenwerkingsovereenkomst worden ten minste de volgende
zaken beschreven/geregeld:
a. regelingen met betrekking tot het beheer van de stoffelijke
goederen, de verkiezing van ambtsdragers en de beroeping van
predikanten;
b. bepalingen over de kerkelijke registers waarin wordt
bijgehouden tot welk gemeente-deel elk van de gemeenteleden
behoort en bij welke gemeente-deel nieuw-ingekomen leden
worden ingeschreven;
c. een bepaling over de samenstelling van de nieuw te vormen
gezamenlijke kerkenraad, met name over de positie van
diakenen daarin;
d. bepalingen over de toegang tot de sacramenten.
De samenwerkingsovereenkomst wordt van kracht nadat elke
kerkenraad daarvoor voldoende draagvlak in de gemeente heeft
geconstateerd en de betrokken classes hun goedkeuring hebben
verleend. Vooraf wordt advies ingewonnen van de generale
deputaten kerkelijke eenheid.
3. Kerkenraad en predikant
a. De gezamenlijke kerkenraad is bevoegd te handelen als
kerkenraad van elk van de gemeente-delen, ongeacht zijn
samenstelling vanuit de gemeente-delen.
b. Een predikant wordt verbonden aan de samenwerkingsgemeente als
geheel, en beroepen door de gezamenlijke kerkenraad.
c. Bij de roeping van een predikant en de besluitvorming rond
zijn rechtspositie wordt gehandeld volgens de daarvoor geldende
regels van het kerkverband waartoe de betrokken predikant of
kandidaat behoort.
d. Voor het voorgaan in erediensten kan iedere broeder worden
uitgenodigd die in één van de betrokken kerkverbanden bevoegd is
voor te gaan en zich door ondertekening heeft gebonden aan de
leer van de Bijbel, zoals samengevat in de belijdenisgeschriften
van de Gereformeerde Kerken.
e. Predikanten van een samenwerkingsgemeente zijn bevoegd voor te
gaan in alle kerken van de betrokken kerkverbanden, wanneer zij
daartoe door de betrokken kerkenraad uitgenodigd worden en mits
de eventuele Gereformeerde zusterkerk ter plaatse daartegen geen
bezwaar heeft.
|55|
4. Stoffelijke zaken
a. Zowel de afzonderlijke gemeente-delen, vertegenwoordigd door
de gezamenlijke kerkenraad, als ook de samenwerkingsgemeente
als geheel bezitten rechtspersoonlijkheid volgens Nederlands
recht.
b. De afzonderlijke ledentallen van elk gemeente-deel worden
gehanteerd als norm voor de afdracht van quota binnen elk
van de kerkverbanden.
5. Kerkverband en rechtsgang
a. De samenwerkingsgemeente zendt een afvaardiging naar de
classis van elk kerkverband. In de classis van de Gereformeerde
Kerken hebben beide afgevaardigden stemrecht, ongeacht tot welk
gemeente-deel zij behoren.
b. Besluiten van meerdere vergaderingen van elk van de
kerkverbanden worden als bindend aanvaard. Bij onderlinge
strijdigheid zoekt de kerkenraad een weg die de opbouw en de
eenheid van de gemeente dient, en die zoveel mogelijk recht doet
aan de bedoeling van alle besluiten. Hij legt zijn beslissing ter
acceptatie voor aan de classis van het kerkverband dat het
besluit nam waarvan afgeweken wordt.
c. Wanneer een lid van een samenwerkingsgemeente zich tegen een
beslissing van de kerkenraad waarin zijn bezwaar wordt afgewezen,
wil beroepen op de meerdere vergadering, wendt hij zich tot de
aangewezen instantie van het kerkverband waartoe zijn
gemeente-deel behoort. Deze instantie heeft bevoegdheid
rechtsgeldige uitspraken te doen ten opzichte van de gezamenlijke
kerkenraad.
d. Wanneer gemeenteleden uit verschillende gemeente-delen zich
over dezelfde zaak beroepen op hun respectievelijke kerkverband,
streven de betrokken instanties in onderling overleg naar een
gelijkluidend besluit.
De kerken kunnen zich verder oriënteren op het volgende model (A) met bijbehorende handreiking (B), opgesteld door het DeputatenOverleg Eenheid en door de Gereformeerde Kerken met instemming ontvangen:
A. Model voor de vorming van een samenwerkingsgemeente
Wanneer in gehoorzaamheid aan de opdracht van onze Heiland plaatselijke kerken werken aan kerkelijke eenheid, kunnen zij volgens de geldende regelingen overgaan tot samenwerking. Vervolgens kunnen zij, onder Gods zegen, besluiten door te groeien naar een samenwerkingsgemeente. Daarbij kan het volgende model in acht genomen worden.
1. Samenwerkingsgemeente
a. Een samenwerkingsgemeente bestaat uit kerken die deel uitmaken
van verschillende kerkverbanden, maar plaatselijk functioneren
als één gemeente onder leiding van één kerkenraad.
b. De groei naar een samenwerkingsgemeente is een proces dat per
plaats verschillend kan verlopen. De kerkenraden informeren de
gemeenten goed over de verschillende fasen van dit proces en
werken aan voldoende draagvlak.
c. De kerkenraden houden de classes7 op de hoogte van
het verloop van dit groeiproces.
d. Het besluit tot het vormen van een samenwerkingsgemeente wordt
door elk van de kerkenraden genomen en vervolgens gezamenlijk
vastgelegd in een overeenkomst.
2. Samenwerkingsovereenkomst
a. Wanneer twee of meer samenwerkende kerken een
samenwerkingsgemeente willen vormen, stellen zij, met
inachtneming van de regelingen binnen elk van de
kerkverbanden8, een samenwerkingsovereenkomst op.
7 Waar in deze regeling sprake is van classis,
kan dit ook gelezen worden als regio-vergadering; idem voor
Landelijke Vergadering in plaats van Generale Synode.
8 Binnen de GKv geldt de bepaling dat het opstellen
van een samenwerkingsovereenkomst gebeurt ‘met advies van
deputaten kerkelijke eenheid’.
|56|
b. In de samenwerkingsovereenkomst worden de volgende zaken beschreven/geregeld:
i. De samenwerkingsovereenkomst omvat het hele leven en werken
van de gemeente. Afzonderlijke regelingen worden opgesteld met
betrekking tot ten minste het beheer van de stoffelijke goederen,
de verkiezing van ambtsdragers en de beroeping van
predikanten.
ii. De samenwerkingsovereenkomst vermeldt de namen van de
samenwerkende kerken en de naam van de nieuw te vormen
samenwerkingsgemeente.
iii. De samenwerkingsovereenkomst bevat bepalingen over de
kerkelijke registers waarin wordt bijgehouden tot welk
gemeente-deel elk van de gemeenteleden behoort en bij welke
gemeente-deel nieuw-ingekomen leden worden ingeschreven.
iv. De samenwerkingsovereenkomst bevat bepalingen over de
geografische grenzen van de samenwerkingsgemeente.
v. In de samenwerkingsovereenkomst kan de positiebepaling worden
vastgelegd ten aanzien van onderwerpen waarover binnen de
betrokken kerkverbanden ongelijke besluiten genomen zijn. Dit
geldt met name de onderwerpen die in de landelijke besprekingen
de weg naar kerkelijke eenheid belemmeren. Er kunnen besluiten
worden vastgelegd waarvan niet afgeweken zal worden zonder dat
het voortbestaan van de samenwerkingsgemeente opnieuw door de
kerkenraad, gemeente en classes wordt bevestigd.
vi. De samenwerkingsovereenkomst bevat bepalingen over het
aanbrengen van wijzigingen, en regelingen voor de eventuele
ontbinding van de samenwerking.
vii. In de samenwerkingsovereenkomst of in daarbij gevoegde
regelingen worden afspraken vastgelegd over de roeping tot het
ambt van ouderling en diaken en over het beroepen van een
predikant.
viii. In de samenwerkingsovereenkomst of regeling komt een
bepaling voor betreffende de gang van zaken ten aanzien van het
gezamenlijk vermogen (bezittingen en schulden) in geval van
beëindiging van de samenwerking. Met het oog daarop worden alle
vermogensbestanddelen welke door een van de gemeenten worden
ingebracht als zodanig geregistreerd.
c. De samenwerkingsovereenkomst wordt van kracht nadat elke
kerkenraad daarvoor voldoende draagvlak in de gemeente
geconstateerd heeft en de goedkeuring van de classis ontvangen
heeft.9
3. Kerkenraad en predikant
a. Waar in deze bepalingen of in plaatselijke
samenwerkingsovereenkomsten sprake is van de kerkenraad, wordt
deze geacht te bestaan uit de dienaren des Woords, de ouderlingen
en de diakenen, tenzij nadrukkelijk anders bepaald wordt.
b. De gezamenlijke kerkenraad is bevoegd te handelen als
kerkenraad van elk van de gemeente-delen, ongeacht zijn
samenstelling vanuit de gemeente-delen.
c. Een predikant wordt verbonden aan de samenwerkingsgemeente als
geheel onder leiding van de gezamenlijke kerkenraad.
d. Bij het beroepen van een predikant of proponent wordt
gehandeld volgens de daarvoor geldende regels van het kerkverband
waartoe de betrokken predikant of proponent behoort.
9 Met de goedkeuring van een samenwerkingsovereenkomst verbindt de classis ook zichzelf aan de bepalingen ervan voor zover deze de classis betreffen. Het is wenselijk dat een classis dit expliciet vastlegt.
|57|
e. Bij alle beslissingen inzake aanvang en beëindiging van de
ambtsdienst wordt gehandeld volgens de daarvoor geldende regels
van het kerkverband waartoe de predikant behoorde voordat
hij aan deze gemeente verbonden werd. Wanneer bezwaren
ingediend worden tegen leer of leven van de predikant, en de
kerkenraad deze bezwaren ongegrond acht, kunnen
gemeenteleden in appel gaan bij de meerdere vergadering van dat
kerkverband.10
f. Voor het voorgaan in erediensten kan iedere broeder worden
uitgenodigd die in één van de betrokken kerkverbanden bevoegd is
voor te gaan. Bij een samenwerkingsgemeente waarin een
GKv-gemeente betrokken is, geldt daarnaast dat uitgenodigd mogen
worden alleen die predikanten die door ondertekening van de
belijdenis hebben verklaard er hartelijk van overtuigd te zijn
dat de leer van de drie formulieren van eenheid in alle delen
geheel met Gods Woord overeenstemt.
g. Predikanten van een samenwerkingsgemeente zijn bevoegd voor te
gaan in alle kerken van de betrokken kerkverbanden, wanneer zij
daartoe door de betrokken kerkenraad uitgenodigd worden en mits
de eventuele zusterkerk ter plaatse daartegen geen bezwaar
heeft.
h. De vraag of en in hoeverre de predikant binnen het andere
kerkverband bepaalde taken zal vervullen zal aan het
desbetreffende kerkverband worden overgelaten.
i. Voor een vacante samenwerkingsgemeente wordt door elk van de
classes een consulent aangewezen.
4. Stoffelijke zaken
a. In de samenwerkingsovereenkomst of een daarbij gevoegde
regeling leggen de samenwerkende kerken afspraken vast over het
beheer van de stoffelijke goederen en de diaconale gelden.
b. Zowel de afzonderlijke gemeente-delen, vertegenwoordigd door
de gezamenlijke kerkenraad, als ook de samenwerkingsgemeente als
geheel worden geacht rechtspersoonlijkheid te bezitten.
c. De afzonderlijke ledentallen van elk gemeente-deel worden
gehanteerd bij de afdracht van quota binnen elk van de
kerkverbanden.
5. Kerkverband en rechtsgang
a. De samenwerkingsgemeente zendt een afvaardiging naar de
classis van elk kerkverband. Voor het geval er geen landelijke
afspraken zijn, wordt in overleg met de classis besloten in
hoeverre het van belang is tot welk gemeente-deel deze
afgevaardigden behoren.
b. Besluiten van meerdere vergaderingen van elk van de
kerkverbanden worden als bindend aanvaard. Bij onderlinge
strijdigheid zoekt de kerkenraad een weg die de opbouw en de
eenheid van de gemeente dient, en die zoveel mogelijk recht doet
aan de bedoeling van alle besluiten. Hij legt zijn beslissing ter
acceptatie voor aan de classis van het kerkverband dat het
besluit nam waarvan afgeweken wordt.
c. Vanuit elk van de betrokken classes zal aandacht gegeven
worden aan de reguliere visitatie van de samenwerkingsgemeente.
De wijze waarop dit gebeurt wordt in onderling overleg tussen de
erbij betrokken classes vastgesteld.11
d. Een lid van een samenwerkingsgemeente kan zich tegen een
uitspraak van de kerkenraad beroepen op de meerdere vergadering
van het kerkverband waartoe zijn gemeente-deel behoort. Elk van
de classes heeft bevoegdheid rechtsgeldige uitspraken te doen ten
opzichte van de gezamenlijke kerkenraad, zo mogelijk met advies
vanuit het andere kerkverband.
10 In de huidige situatie is dit nog niet
geregeld. Het is wenselijk om tot landelijke regelingen hierover
te komen.
11 Mogelijke varianten zijn o.a.: afzonderlijke
visitatie uit elke classis; beurtelings visitatie waarbij het
verslag naar elke classes gezonden wordt; gelijktijdige visitatie
met twee afzonderlijke rapporten; gezamenlijke visitatie met één
rapport.
|58|
e. Wanneer verschillende gemeenteleden in één zaak een beroep doen op de classes van meerdere kerkverbanden, streven deze in onderlinge samenwerking naar een gelijkluidend besluit.
B. Handreiking uitnodigings- en toelatingsbeleid bij de kerkelijke viering van de maaltijd van de Heer
1. Toelaten of uitnodigen?
Soms wordt gesproken over het toelaten, soms over het uitnodigen
tot de viering van de maaltijd van de Heer (meestal: avondmaal).
Bij ‘toelaten’ gaat het om een negatieve insteek: ‘nee, tenzij
...’; bij uitnodigen om een positieve insteek: ‘ja, tenzij
...’.
Naar onze mening verdient de laatste insteek de voorkeur. Deze
strookt met het uitnodigende karakter van het evangelie van Jezus
Christus (zie bv het ‘Komt tot Mij, allen, die ...” in Mat. 11,
28). O.i. moet het derhalve niet gaan om de vraag wie toegelaten
worden, maar wie uitgenodigd worden.
2. Verantwoordelijkheid kerkenraden
De wijze waarop en de bewoordingen waarmee de uitnodiging tot de
viering plaatsvindt is een zaak van de gezamenlijke kerkenraden.
Zij zullen in goed overleg met elkaar tot een voor hun tijd en
plaats passende uitnodiging moeten komen. Uiteraard letten zij
daarbij op hetgeen door de betrokken kerkverbanden over dit
onderwerp is gezegd.
3. Minimaal
Het ligt voor de hand dat wat de drie kerken in hun besluiten en
bepalingen in dezen gemeenschappelijk hebben daarin een plaats
krijgt, te weten
a. de openbare belijdenis van het geloof
b. gezonde leer
c. onbesproken wandel
4. Aanspreekbaarheid
Omdat het in de maaltijdviering om gemeenschap - met Christus en
zijn broeders/zusters - gaat, is het belangrijk dat allen die aan
de maaltijd deelnemen aanspreekbaar zijn op eventuele woorden
en/of daden. Daarom bevelen we een verwoording van dit punt aan.
5. Model
Een uitnodiging zou als volgt verwoord kunnen worden:
“Namens onze Heer en Verlosser Jezus Christus mag ik
(voorganger in opdracht van de kerkenraad) u van harte
tot de viering van zijn maaltijd uitnodigen. Wij gaan er daarbij
vanuit dat u
a. de bijbelse leer zoals die in de Apostolische
Geloofsbelijdenis en in deze kerk beleden wordt, van harte
belijdt;
b. er oprecht naar verlangt uw leven in alle opzichten naar Gods
Woord in te richten;
c. in deze of een andere gemeente openbare belijdenis van het
christelijke geloof heeft afgelegd en daar gerechtigd bent
avondmaal te vieren;
d. nu en na deze maaltijd openstaat voor de beoefening van de
christelijke gemeenschap.”
6. Communicatie
Het is noodzakelijk dat het uitnodigingsbeleid bij de eigen
gemeenten voldoende bekend is. Het is ook nodig dat eventuele
christenen van buiten de eigen gemeenten niet pas in de dienst
met dit beleid worden geconfronteerd, zodat zij vooraf bij de
kerkenraad kunnen melden dat zij graag aan de viering willen
deelnemen. Het beleid zou daarom bijv. kunnen worden verwoord op
een info-foldertje, een liturgieblaadje of in een
beamer-presentatie.