De GS Amersfoort-C 2005 voegde aan de bestaande opdracht tot herziening van de kerkorde toe dat deputaten in deze herziening ook de ondertekeningsformulieren dienden te betrekken (Acta art. 48).
De synode gaf daarbij de volgende aanwijzingen:
b. bij de herziening van de ondertekeningsformulieren te streven
naar een meer eigentijdse toonzetting en een bijbelse
fundering van de grond waarop en de doelstelling waarvoor
ambtsdragers aan de leer gebonden dienen te worden;
c. bij de herziening rekening te houden met de eigenlijke
bedoeling van de ondertekeningsformulieren en de wijze
waarop de ondertekening in de praktijk van het kerkelijk
leven functioneert;
d. bij de herziening te streven naar een zo mogelijk betere
formulering van de ondertekeningsformulieren en tegelijk
vast te houden aan de bedoeling van de Generale Synode van
Dordrecht 1618-’19 met het ondertekeningsformulier;
e. in de ondertekeningsformulieren niet de levenswandel van de
ambtsdragers te betrekken;
f. voor de herziening van de ondertekeningsformulieren aandacht
te geven aan de formulieren die worden gebruikt in andere
gereformeerde kerken in binnen- en buitenland;
g. deze herziening zo mogelijk te doen in samenspraak met de
Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands
Gereformeerde Kerken;
h. aan de eerstkomende generale synode rapport uit te brengen en
voorstellen te doen.
De synode voerde hiertoe de volgende gronden aan:
1. het vaststellen van ondertekeningsformulieren behoort tot de
taken van de generale synode; de nu geldende
ondertekeningsformulieren voor ambtsdragers zijn vastgesteld door
de Generale Synode van Groningen-Zuid 1978, artikel 213, en zijn
als bijlagen toegevoegd aan de kerkorde; nu de deputaten
kerkrecht en kerkorde bezig zijn met de herziening van de
kerkorde, ligt het in de rede dat ook de
ondertekeningsformulieren in de herziening worden betrokken;
2. terecht wordt in de kerken - blijkens de onder Materiaal
genoemde brieven - de toonzetting van de vigerende
ondertekeningsformulieren voor deze tijd als minder adequaat
ervaren;
|10|
3. de ondertekeningsformulieren zijn opgesteld als documenten
voor binding aan de leer; door de recent ontstane gewoonte om de
ondertekening publiek in of na de eredienst te doen plaats
vinden kan ten onrechte de indruk worden gewekt dat
het liturgische formulieren zijn;
4. het is in deze tijd niet minder belangrijk dan in de jaren na
de Dordtse Synode om de wacht te betrekken bij de binding van
ambtsdragers aan de leer van de Schriften zoals verwoord in de
gereformeerde belijdenis (cf. Tit. 1:9);
5. een ondertekeningsformulier is vanouds een document voor
binding aan de leer; beloften inzake de levenswandel worden in de
bevestigingsformulieren verwoord;
6. relaties met andere gereformeerde kerken in binnen- en
buitenland zijn er mede op gericht van elkaar te leren;
7. met het oog op de contacten en samensprekingen met de
Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde
Kerken is het belangrijk te streven naar een zo groot mogelijke
uniformiteit wat betreft de ondertekeningsformulieren.
Aanleiding was een voorstel van de kerk te Groningen-Oost, die de
wenselijkheid van een nieuwe tekst als volgt had onderbouwd:
1. De huidige ondertekeningsformulieren zijn wel erg streng en
juridisch geformuleerd; bovendien is dat van predikanten wel
erg gedetailleerd over mogelijke foutieve optredens van hen. Dat
was wellicht passend in de tijd van hun ontstaan (de jaren na de
Dordtse synode, toen de kerk gewikkeld was in de worsteling om
duidelijkheid te krijgen over het gereformeerd-zijn van haar
ambtsdragers). Maar die toonzetting past niet meer bij onze tijd,
waarin we in de kerk graag uitnodigend en wervend spreken,
uiteraard met behoud van duidelijkheid.
2. In de huidige formulieren ontbreekt een bijbelse fundering van
de grond waarop en de doelstelling waarvoor ambtsdragers aan de
leer gebonden dienen te worden. Daardoor missen de formulieren
belangrijke inhoudelijke argumenten die ambtsdragers extra kunnen
stimuleren om loyaal te blijven aan hun ondertekening van het
formulier.
3. Omdat de leer van de belijdenisgeschriften herhaaldelijk ook
het leven betreft (zie vooral deel III van de Catechismus) en
omdat leer en leven twee aspecten zijn van de ene christelijke
opstelling die je van ambtsdragers mag verwachten, is het onjuist
dat in het ondertekeningsformulier geen melding wordt gemaakt van
‘het leven’.
4. Nu zeker in onze tijd niet alleen predikanten maar evengoed
ouderlingen en diakenen publiek optreden door het houden van
toespraken en het schrijven van boeken, heeft het aanhouden van
twéé formulieren geen zin (meer), behalve dat in een procedure
rond een predikant meer kerkelijke vergaderingen betrokken
(kunnen) worden dan alleen de kerkenraad.
Deputaten herziening kerkorde voegen daar de volgende overwegingen aan toe.
1. De tekst voelt aan als ‘dichtgetimmerd’. Sommige ambtsdragers hebben daar moeite mee. Ze willen zich graag loyaal opstellen tegenover de belijdenis van de kerken, maar weten niet of ze “oprecht” kunnen instemmen met elke uitspraak die daarin te vinden is, om daarbij “voor het aangezicht van de Here” te verklaren dat men hier “hartelijk van overtuigd” is. Menigeen vindt het lastig om dit “met een goed geweten” te ondertekenen.
2. De tekst zegt dat de leer van de drie formulieren van eenheid
“in alle delen geheel met Gods Woord overeenstemt”. Daarmee lijkt
de inhoud van de belijdenis ongewild op hetzelfde niveau te komen
als de Bijbel.
Weliswaar spreekt de tekst niet over ‘de inhoud’ of over ‘de
formulering’ van de belijdenis, maar over “de leer”. Wie bepaalt
echter waar de grens ligt tussen deze ‘leer’ en een eventueel
aanvechtbare formulering?
|11|
3. Het ondertekeningsformulier spreekt tot tweemaal toe over schorsing voor wie zich er niet aan houdt. In combinatie met de nadruk op “alle delen” voelt dit alsof de kerken je al om een kleinigheid kunnen ‘pakken’: je hebt er immers zelf voor getekend.
4. De soep blijkt niet altijd zo heet gegeten te worden als ze is
opgediend.
Illustratief is de omgang met art. 30 NGB, dat de diakenen
betrekt bij “de regering van de kerk” en hen daarom beschouwt als
onderdeel van de “raad van de kerk”. De Gereformeerde Kerken
hebben echter gekozen voor een kerkorde waarin de diakenen geen
deel uitmaken van de kerkenraad. Dat verschil is bekend, maar
heeft geen aanleiding gegeven om of het één of het ander aan te
passen.
In het recente verleden zijn ook wel vragen gesteld bij de
formulering van art. 1 NGB, of bij de toon en opzet van zondag 5
en 6 HC, zonder dat dit tot kerkelijke actie tegen de
vragenstellers heeft geleid.
Verder blijkt er kerkelijke ruimte te zijn voor de stelling dat
art. 36 NGB past in een christelijk Europa, maar in onze tijd
moeilijk te hanteren is. Vermeldenswaard is trouwens dat de
wijziging van art. 36 NGB in 1905 wel is aangekaart langs de
kerkelijke weg, maar op gang is gebracht door vrijuit
gepubliceerde artikelen van met name Abraham Kuyper.
Is publieke kritiek op de belijdenis dan toch mogelijk, als ze
maar komt van een persoon die voldoende gezag en vertrouwen
geniet, en als ze maar niet ervaren wordt als een aanval op de
wezenlijke punten van de christelijke leer? Maar wie bepaalt wat
wel of niet wezenlijk is? En hoe rijmt zich dit met de
formulering dat de leer van de belijdenis “in alle delen geheel
met Gods Woord overeenstemt”? En is het correct dat bepaalde
opiniemakers boven de wet staan?
5. Vaak wordt gesteld dat de binding aan de belijdenis niet mag
tornen aan de “vrijheid van exegese”. Ook wil men bij sommige
onderdelen van de belijdenis ‘de intentie van de auteur’ wel eens
passeren ten gunste van een uitleg ‘in het licht van de
Schrift’.
Het ondertekeningsformulier stelt hier echter nog steeds grenzen
aan: ook wie door eigen Schriftstudie “een bedenking tegen deze
leer” zou krijgen, mag deze niet publiceren. En dus ontstaat er
verlegenheid wanneer exegeten bijvoorbeeld aan belangrijke
‘bewijsteksten’ voor de gereformeerde leer een andere verklaring
geven dan in de belijdenistekst is voorondersteld, zonder zich
uit te laten over hun houding tegenover het desbetreffende
geloofsstuk.
6. De strenge tekst van het ondertekeningsformulier, met daarbij
de soepele praktijk, werkt daarom averechts. Het wordt door
ambtsdragers ervaren als een formaliteit waar je je noodgedwongen
aan moet onderwerpen, maar waar je je verder niet veel van hoeft
aan te trekken. Zolang je het maar niet te bont maakt, kun je
vrij je gang gaan.
Dat lijkt een kwestie van onverschilligheid. Maar het gaat vaak
om uiterst betrokken theologen die voelen dat het wel eens
schuurt tussen hun bevindingen en de belijdenis, maar zichzelf
sussen met de gedachte dat ze de enige niet zijn, en dat de
belijdenis een ruimhartige interpretatie toelaat. Ze blijven naar
hun overtuiging binnen de ‘bandbreedte’ van de belijdenis.
7. Het formulier beschrijft twee procedures die gevolgd moeten worden bij een mogelijk leergeschil. De eerste procedure geldt voor de ambtsdrager die bezwaar wil maken tegen een onderdeel van de belijdenis. Het is een procedure die zijn nut nog moet bewijzen. Omdat elke vorm van publiciteit is verboden, betekent de route via de kerkelijke vergaderingen een onaangename verrassing voor de daar aanwezige ambtsdragers. Zij moeten een leeruitspraak doen zonder breed kerkelijk overleg. Bovendien kunnen ze zelfs binnen de vergadering zich niet vrij voelen: brengt elke vorm van sympathie met het ingediende
|12|
bezwaar hen immers niet in conflict met hun eigen eerdere ondertekening van de belijdenis 12 en stelt die dus hun persoonlijke confessionele betrouwbaarheid niet onder verdenking?
8. De tweede procedure geldt voor kerkelijke vergaderingen die moeite hebben met bepaalde opvattingen van een ambtsdrager. Zij hebben dan het recht om een “nadere verklaring” te eisen. Wat zij daarmee vervolgens moeten doen, wordt niet geregeld. Het ligt voor de hand om te denken aan de mogelijkheid dat zij de inhoud van de verklaring gebruiken als grond voor een veroordeling. Uiteraard stimuleert dat de betrokkene niet om zich openlijk uit te spreken. Immers: alles wat u schrijft kan tegen u worden gebruikt.
9. Dat het ook anders kan, wordt bewezen in enkele bijbelse voorbeelden. Voor het Oude Testament kan worden gedacht aan Numeri 32 en Jozua 22, waar de stammen Ruben, Gad en half Manasse ter verantwoording worden geroepen. Voor het Nieuwe Testament is te denken aan Handelingen 11 en 15, waar resp. Petrus en Paulus zich moeten verantwoorden voor de kerkenraad van Jeruzalem. In alle gevallen leidt dat overeenstemming. Wel worden in Numeri 32 duidelijke voorwaarden gesteld: we gaan akkoord ‘mits’. En in Handelingen 15 is de steun voor Paulus tegelijk een keus tegen zijn critici. Maar dat neemt de positieve eindconclusie van de hervonden geloofseenheid niet weg.
10. Wellicht is het beter om in het formulier af te zien van procedurele bepalingen. Voor de ondertekenende ambtsdragers komt het erop aan om waar te maken wat blijft: stem geven aan de gereformeerde belijdenis. Voor de kerkenraad en andere kerkelijke vergaderingen geeft het ruimte om op adequate wijze werk te maken van het toezicht op de leer. Daadwerkelijke trouw aan de belijdenis vraagt vóór alles om levende aandacht van de toeziende ouderlingen. Waar dát ontbreekt, is meer en andere hulp vanuit het kerkverband nodig.
11. Wat wilden onze voorouders bereiken met het
ondertekeningsformulier? Aanvankelijk werkte men in de 16e eeuw
zonder formulier: de handtekening werd geplaatst in een exemplaar
van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Maar al spoedig werden her
en der speciale formulieren gebruikt, onder meer omdat men ook de
Heidelbergse Catechismus erin wilde betrekken. De bedoeling van
deze handtekening was positief: gezamenlijk scharen we ons achter
deze banier.
Deze positieve insteek is nog altijd van belang. Tekenen is kleur
bekennen. Maar in de huidige tekst wordt ze overstemd door alle
bepalingen die afwijking moeten tegengaan. In plaats van een pact
van vertrouwen heerst nu een geest van wantrouwen.
12. Voor dat wantrouwen was aan het begin van de 17e eeuw wel
reden. Voorgangers die sympathiseerden met de Remonstrantse
beweging, waagden het om ondertekening van de NGB en HC te
combineren met een prediking die daar in feite van afweek.
Tegelijk genoten zij meermalen bescherming van de overheid, die
meende met deze tolerantie kerkelijke twisten te kunnen
voorkomen, maar met het afdwingen van tolerantie de zaak juist op
de spits dreef.
De kerken zagen zich in deze situatie genoodzaakt tot scherpere
formuleringen in het ondertekeningsformulier. Of dat hielp is de
vraag, maar begrijpelijk is het wel. Deze scherpe formuleringen
werden vervolgens door de nationale synode 1618/19 voor alle
kerken vastgelegd.
Het zal echter duidelijk zijn dat de verhouding tussen kerk en
overheid inmiddels behoorlijk is gewijzigd. Wat toen noodzakelijk
werd gevonden, blijkt nu vervreemdend te werken.
13. In de 19e eeuw kreeg het debat rond het ondertekeningsformulier een nieuwe dynamiek. De opkomende vrijzinnigheid van de ‘modernen’ probeerde zich ruimte te verschaffen door een iets aangepaste formulering van het formulier, en vooral door een ruimere interpretatie en soepeler handhaving ervan.
|13|
Uit reactie daarop hielden de orthodox gereformeerden vast aan de
legitimiteit van de oude, strikte tekst. Daarmee werd deze tekst
tot kenmerk van de orthodoxie. Het verklaart waarom vrijwel
alle gereformeerde kerken van Nederlandse afkomst, ook in
andere werelddelen, zich tot in de 21e eeuw nog bedienen van
een tekst uit de 17e eeuw. Want juist door deze ongewijzigd
te laten gaf men het signaal af niet toe te willen geven aan
vrijzinnigheid.
De hierboven weergegeven onvrede rond het ondertekeningsformulier
is echter niet bedoeld als een pleidooi voor losbandigheid in de
leer, maar komt voort uit het verlangen naar een positieve
verwoording van de gereformeerde overtuiging. Naar de beleving
van velen wordt die door de huidige tekst van het formulier
eerder ingetoomd dan gestimuleerd.
14. De kerk heet in de Bijbel “fundament en pijler van de waarheid” (1 Tim. 3:15). Zo presenteert ze zich in de wereld. Daarbij is belangrijk dat de ambtsdragers voorop willen gaan. Zij moeten zich niet plooien naar de mode van de meerderheid in de samenleving, maar behoren de moed te tonen om de heerschappij van Christus te honoreren voor kerk en wereld. Dit wezenlijke aspect is in de huidige tekst van het ondertekeningsformulier echter niet of nauwelijks in beeld.
15. De kerk is niet immuun voor dwaling. Waar dat nodig is, moeten de kerkelijke vergaderingen er niet voor terugschrikken om aangevochten onderdelen van de belijdenis nadrukkelijk tegenover kritiek te handhaven, ook in eigen huis (Titus 1:11,13). Zelfs kan het nodig zijn om ambtsdragers vanwege afwijkende opvattingen hun ambt te ontnemen. De grond voor afzetting kan echter niet enkel zijn dat ze met hun afwijkende opvatting naar buiten kwamen; de afzetting behoort te berusten in het oordeel dat ze vanwege hun afwijkende opvattingen niet meer geschikt zijn om de gemeente voor te gaan in de betrouwbare leer.
16. Bij elk punt van de christelijke leer zijn kerkleden te vinden die er kritische vragen bij stellen. Ook zijn er soms ambtsdragers die zulke vragen met (te) veel begrip, of zelfs met instemming, benaderen. In zo’n situatie blijkt het niet te helpen om een open discussie over deze onderwerpen te verbieden. Zo’n opstelling geeft namelijk de indruk dat de kerken eigenlijk wel weten dat hun belijden op het onderhavige punt niet houdbaar is, maar dat nog niet willen toegeven. Als de kerken in onze tijd willen staan voor ieder stuk van de waarheid, moeten ze dat laten zien door het gesprek daarover rechtuit te durven voeren. Ook het contra-geluid moet daarbij worden gehoord, wil er echt een gesprek op gang kunnen komen. Voor dat contra-geluid kan niet worden volstaan met het citeren van bronnen van buiten de kerken, als het eigenlijk gaat om een binnenkerkelijke discussie. We hebben er de ruimte voor; er is geen overheid die kwaadwillende ambtsdragers de hand boven het hoofd houdt.
17. Een benadering van interne vragen en spanningen via het ondertekeningsformulier kan ook leiden tot onnodige polarisatie. Verschillen in benadering, verschillen in accent, ze worden gemakkelijk uitvergroot tot een verschil tussen waarheid en leugen, maar lang niet altijd terecht! Op die manier verwordt het ondertekeningsformulier van middel tot vrede vanwege het ene geloof, tot breekijzer dat de onderlinge verwijdering vergroot. Het is de moeite waard om de tekst zo te herformuleren dat ze onbruikbaar wordt voor een dergelijke sfeer van verdachtmaking.
18. Het ondertekeningsformulier is in zijn uiteindelijke tekst sterk verbonden met de functie van slechts één van de drie formulieren van eenheid, namelijk de Dordtse Leerregels, met zijn “verwerping der dwalingen”. Het zou goed zijn om voor een nieuwe tekst nadrukkelijker te kijken naar de functie van de beide andere belijdenissen: intern onderwijs (Catechismus) en externe apologie (NGB).
|14|
19. In art. 53 KO worden de drie formulieren van eenheid vanouds aangeduid als belijdenis van de kerken (de CGK hebben dit weggelaten, de NGK hebben het nog steeds). In de tekst van het ondertekeningsformulier is deze notie afwezig. Dat versterkt de – onjuiste – indruk dat het zou gaan om een binding aan formuleringen, in plaats van aan het levende belijden van de kerkgemeenschap.
20. Het zonder meer noemen van bijvoorbeeld de NGB brengt ook niet in rekening dat van dit geschrift verschillende versies in omloop zijn, met name waar het de tekst van art. 36 betreft. Aan welke versie wordt de ambtsdrager gebonden? Uiteraard aan de versie zoals die door de kerken is vastgesteld. Maar dat staat er niet.
21. Tegen het ondertekeningsformulier wordt ook wel ingebracht dat het ons bindt aan confessies die al eeuwen oud zijn. De theologische bezinning is sindsdien verder gegaan, en heeft soms geleid tot nieuwe inzichten (vandaar de schrapping van de woorden uit art. 36 NGB). Het lijkt alsof het formulier deze voortgang miskent; het suggereert dat de belijdenissen van de 16e en 17e eeuw nog steeds de ultieme verwoording vormen van wat wij geloven.
22. Om dezelfde reden is meermalen geprobeerd om te komen tot het
formuleren van nieuwe belijdenissen. Het blijkt echter onmogelijk
om te komen tot een tekst die evenveel gezag geniet als de
bestaande confessies en die middels een ondertekeningsformulier
bindend verklaard zouden kunnen worden.
Wellicht moeten we concluderen dat dergelijke pogingen een
anachronisme vormen. Zoals men in de 16e eeuw geen belijdenissen
schreef in de trant van de oude oecumenische, maar nieuwe teksten
met een nieuwe functie, zo moeten we ook vandaag geen nabootsing
zoeken van de belijdenissen van de Reformatie, maar eigentijdse
teksten schrijven met een eigentijdse functie.
Maar zoals men in de 16e eeuw de oude oecumenische belijdenissen
niet terzijde schoof, maar daarop voortbouwde, zo mogen we ook
vandaag de confessies van de Reformatie in ere blijven houden,
niet slechts als museumstuk, maar als van blijvende waarde in een
kerk die zich voor alle eeuwen bindt aan de ene waarheid van God
in Jezus Christus.
Wel is het goed om dan te erkennen dat ‘binding via een
ondertekeningsformulier’ typisch past bij die confessies van de
(Nadere) Reformatie. De oecumenische belijdenissen waren voor de
oude christelijke kerk evenmin vrijblijvend, maar deze
verbondenheid kreeg op andere wijze vorm. Bij eventuele nieuwe
belijdenissen is niet op voorhand uit te maken hoe hun positie
kan worden geformaliseerd; laat de verbondenheid eerst maar
groeien.
23. De GS Amersfoort-C 2005 bepaalde dat de levenswandel van de
ambtsdragers buiten het formulier moet blijven. Het is niet
helemaal duidelijk of men daarmee afstand wilde nemen van het
voorstel van Groningen-Oost, dat sprak over “leer en leven”.
Het lijkt ons in ieder gevalzinvol om de belofte beperkt te
houden tot het ene essentiële punt van de confessionele trouw.
Zaken als ambtsgeheim of trouw aan de kerkorde moeten er buiten
blijven; als het nodig is kunnen ze afzonderlijk worden
geregeld.
De synode wijst in grond 5 op de bevestigingsformulieren die al
nadrukkelijk aandacht geven aan een christelijk gedrag. Het
ondertekeningsformulier hoeft dat niet te herhalen.
Maar het kan er wel op voortbouwen. Het lijkt ons niet juist om
de levenswandel van de ambtsdragers geheel buiten beeld te
houden: trouw aan Schrift en belijdenis is werkelijk een zaak van
zowel leer als leven.
24. De vraag kan rijzen of er na de belofte van het bevestigingsformulier – met het karakter van een eed – nog wel behoefte is aan een ondertekeningsformulier. Want ook bij de
|15|
bevestiging wordt al gevraagd naar aanvaarding van Gods woord, en
onderwerping aan de kerkelijke vermaning inzake zowel het leven
als de leer.
De GS Amersfoort-C 2005 attendeert er in grond 3 echter op dat
het ondertekeningsformulier geen liturgische functie
bedoelt. Dan zou het inderdaad een doublure zijn. Wat het
ondertekeningsformulier bedoelt is één aspect van de
bevestigingsvragen uitwerken in een zakelijk convenant. Gemeente
en voorganger moeten over en weer weten waar ze aan toe zijn. De
gemeente moet erop kunnen rekenen dat zij niet via de prediking
wordt overvallen met zogenaamde nieuwe inzichten, die afwijken
van het aanvaarde confessionele gedachtegoed. Maar ook de
voorganger moet weten op welke criteria zijn boodschap wordt
beoordeeld. Die duidelijkheid naar weerskanten bevordert een
sfeer van vertrouwen, waardoor het gebrachte woord meer vrucht
kan dragen.
25. De GS Amersfoort-C 2005 vroeg aandacht voor de “bijbelse
fundering”. Omdat die in de huidige tekst ontbreekt, geeft het
formulier voor sommigen de indruk een ‘boven-bijbelse’ binding te
willen opleggen. Dat bevordert de motivatie om te tekenen
niet.
Het concept van Groningen-Oost voorziet rijkelijk in die
Schriftuurlijke onderbouwing. Wij hebben daar echter twee
bedenkingen bij. Eerst: de genoemde bijbelteksten onderbouwen wel
de noodzaak van het handhaven van de ware christelijke leer, maar
laten zich niet uit over de vraagpunten die worden opgeworpen bij
het huidige ondertekeningsformulier. Verder: is het wel juist om
deze bijbelplaatsen mee te nemen in de te ondertekenen tekst? Ze
kunnen beter dienen als toelichting. Laat de tekst sober blijven;
niemand hoeft verplicht te worden om ook de onderbouwing met zijn
handtekening te onderschrijven.
26. Al met al denken wij aan een nieuwe opzet als volgt:
a. De tekst van het formulier wordt versoberd en waar mogelijk
aangepast aan de formulering van art. A1 en B7 van de nieuwe
kerkorde.
b. De beloften worden toegespitst op wat vandaag positief nodig
is: het voorgaan van de gemeente vanuit het ene geloof, en
het staan voor Gods waarheid in een wereld vol leugens.
c. Nadrukkelijk wordt instemming betuigd met de Bijbel, en alleen
in afhankelijkheid daarvan met de belijdenis van de kerk,
zoals die tot uiting komt in haar geschriften.
d. De drie geschriften waarom het gaat, worden expliciet genoemd,
om zo te voorkomen dat de inhoud van liturgische formulieren
of nieuwe belijdenisvorming automatisch onder dezelfde
binding zou vallen.
e. Er worden geen procedures beschreven. Waar dat nodig is,
kunnen deze worden opgenomen in de desbetreffende generale
regelingen.
f. De beide invalshoeken voor eventueel bezwaar (bezwaar tegen de
belijdenis, bezwaar tegen de betrokken ambtsdrager) worden
wel genoemd, maar dan in meer positieve zin.
g. De ‘zelfvervloeking’ inzake dreigende schorsing wordt niet
meer opgenomen. Wanneer de kerken menen dat schorsing of
afzetting nodig is, kunnen zij dat oordeel zelf vormen en
bekrachtigen, ook wanneer betrokkene daarmee vooraf niet
uitdrukkelijk heeft ingestemd.
27. De tekst kan dan
luiden:
“Wij, ondergetekenden,
verklaren van harte in te stemmen met de leer van de Bijbel,
zoals die door de Gereformeerde Kerken in Nederland wordt beleden
in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus
en de Dordtse Leerregels. Wij beloven de gemeente voor te gaan in
het spreken en leven vanuit dit ene evangelie. Wij beloven de
waarheid van Gods woord openlijk uit te dragen, en te handhaven
tegenover misleidende denkbeelden die binnen de kerk of uit de
wereld opkomen.
|16|
Wanneer wij op enig onderdeel van de leer verschil ervaren
tussen de leer van de Bijbel en de inhoud van de genoemde
belijdenisgeschriften, zullen we dit op gepaste wijze aan de
orde stellen.
Wanneer er vragen rijzen rondom onze eigen opvattingen of
gedragingen, zijn we altijd bereid om ons daarover te
verantwoorden.
In beide gevallen zullen we ons houden aan de aanwijzingen van de
bevoegde kerkelijke vergaderingen.”
Bijlage: ENKELE TEKSTEN
Free Church of Scotland
I, ..., do hereby declare, that I do sincerely own and believe
the whole doctrine contained in the Confession of Faith, approven
by former General Assemblies of this Church to be the truths of
God; and I do own the same as the confession of my faith; as
likewise I do own the purity of worship presently authorized and
practised in the Free Church of Scotland, and also the
Presbyterian government and discipline thereof; which doctrine,
worship and Church government, I am persuaded, are founded on the
Word of God, and agreeable thereto: I also approve of the general
principles respecting the jurisdiction of the Church, and her
subjection to Christ as her only Head, which are contained in the
Claim of Right and in the Protest referred to in the questions
already put to me; and I promise that, through the grace of God,
I shall firmly and constantly adhere to the same, and to the
utmost of my power shall, in my station, assert, maintain, and
defend the said doctrine, worship, discipline, and government of
this Church, by Kirk-Sessions, Presbyteries, Provincial Synods,
and General Assemblies, together with the liberty and exclusive
jurisdiction thereof; and that I shall, in my practice, conform
myself to the said worship, and submit to the said discipline,
government, and exclusive jurisdiction, and not endeavour,
directly or indirectly, the prejudice or subversion of the same;
and I promise that I shall follow no divisive course from the
doctrine, worship, discipline, government, and exclusive
jurisdiction of this Church, renouncing all doctrines, tenets,
and opinions whatsoever, contrary to, or inconsistent with, the
said doctrine, worship, discipline, government, or jurisdiction
of the same.
Opvallend:
- de drieslag van leer, eredienst en kerkregering (dus breder dan
in Nederland gebruikelijk)
- het betreft “het geheel” van deze zaken; niet speciaal “alle
delen”
- er wordt niets gezegd over situaties van bezwaar
Reformed Churches of New Zealand
We, the undersigned, office bearers of the Reformed Churches of
New Zealand, do hereby, sincerely and in good conscience before
the Lord, declare by this our subscription that we heartily
believe and are persuaded that the whole system of doctrine as
taught in the Belgic and Westminster Confessions, the Heidelberg
Catechism, and the Canons of Dort, does fully agree with the Word
of God. We therefore promise to teach diligently and to defend
faithfully the aforesaid doctrine, without either directly or
indirectly contradicting the same by our public preaching or
writing. We declare moreover that we not only reject all errors
that militate against this doctrine, but that we are disposed to
refute and contradict these and to exert ourselves in keeping the
church free from such errors. And if hereafter any difficulties
or different sentiments respecting the aforesaid doctrines should
arise in our minds, we promise that we will neither publicly nor
privately propose, teach, or defend the same, either by preaching
or writing, until we have first revealed such sentiments to the
Session, Presbytery or Synod, that the same may be examined,
being ready always cheerfully to submit to the judgment of the
Session, Presbytery or Synod, under penalty, in case of refusal,
of being by that very fact suspended from our office.
Furthermore, if at any time the Session, Presbytery or Synod, may
deem it proper to require of us a further explanation of our
sentiments respecting any particular doctrine of any of the afore
mentioned standards, we do hereby promise to be always willing
and ready to comply with such requisition, under the
|17|
penalty above mentioned, reserving for ourselves however the right of appeal in case we should believe ourselves aggrieved by the sentence of the Session or the Presbytery, and until a decision is made upon such an appeal, we will acquiesce in the determination and judgment already passed.
Opvallend:
- vrijwel gelijk aan de Dordtse tekst
- “het geheel” genoemd, niet, zoals Dordrecht deed, “alle
artikelen en stukken”
- voorleggen aan “kerkenraad, classis of synode” (i.p.v.
“en” in de Dordtse tekst, vergelijk J. Kamphuis,
Verkenningen III, p. 38vv.)
Canadian Reformed Churches
We, the undersigned, Ministers, Elders, and Deacons of the
Canadian Reformed Church at..., do hereby, sincerely and in good
conscience before the Lord, declare by this our subscription that
we heartily believe and are persuaded that all the articles and
points of doctrine, contained in the doctrinal standards of the
Canadian Reformed Churches: the Belgic Confession, the Heidelberg
Catechism, and the Canons of Dort, do fully agree with the Word
of God.
We promise therefore diligently to teach and faithfully to defend
the aforesaid doctrine, without either directly or indirectly
contradicting the same by our public teaching or writing. We
declare, moreover, that we not only reject all errors that
militate against this doctrine, but that we are disposed to
refute and contradict these and to exert ourselves in keeping the
Church free from such errors. And if hereafter any difficulties
or different sentiments respecting the aforesaid doctrine should
arise in our minds, we promise that we will neither publicly nor
privately propose, teach, or defend the same, either by teaching
or writing, until we have first revealed such sentiments to the
Consistory, Classis, and Synod, that the same may be examined by
them, being ready always cheerfully to submit to their judgment
under penalty in case of refusal, because of that very fact, to
be suspended from our office.
And further, if at any time the Consistory, Classis, or Synod,
upon sufficient grounds of suspicion and to preserve the
uniformity and purity of doctrine, may deem it proper to require
of us a further explanation of our sentiments respecting any
particular article of the above-mentioned doctrinal standards, we
do hereby promise to be always willing and ready to comply with
such request, under the penalty mentioned above, reserving for
ourselves, however, the right of appeal in case we should believe
ourselves aggrieved by the sentence and until such a decision is
made upon such an appeal we will acquiesce in the determination
and judgment already passed.
Opvallend:
- geheel gelijk aan de Dordtse tekst
CGK
Wij, ondergetekenden, dienaren van het Goddelijke Woord,
ressorterende onder de classis ..., verklaren oprecht en in goede
consciëntie voor de Here, dat wij van harte gevoelen en geloven,
dat al de artikelen en stukken van de leer, in de Drie
formulieren van enigheid begrepen, in alles met Gods Woord
overeenkomen. Wij beloven, dat wij deze leer ijverig zullen leren
en getrouw voorstaan, zonder daartegen, hetzij openlijk of
bedekt, direct of indirect, iets te leren of te schrijven. Voorts
verklaren wij, dat wij niet alleen alle dwalingen, die tegen deze
leer strijden, verwerpen, maar dat wij ook genegen zijn die te
wederleggen en te bestrijden en alle arbeid aan te wenden, om ze
uit de kerken te weren. En indien ooit enig bezwaar of afwijkend
gevoelen ten opzichte van deze leer bij ons zou opkomen, beloven
wij, dat wij het noch openlijk, noch heimelijk zullen
voorstellen, leren of verdedigen, hetzij in prediking of
geschrift, maar dat wij het tevoren aan de kerkenraad, de classis
of de synode kenbaar zullen maken, opdat het daar worde
onderzocht, in welk geval wij bereid zijn ons te allen tijde aan
het oordeel van de kerkenraad, classis of synode gewillig te
onderwerpen, op straffe van schorsing uit de dienst. Indien de
kerkenraad, classis of synode te eniger tijd, om
|18|
gewichtige redenen, teneinde de eenheid en zuiverheid van de leer te behouden, een nadere verklaring zou eisen van ons gevoelen over enig artikel van de Drie formulieren van enigheid, zo beloven wij ook, dat wij daartoe te allen tijde bereid zullen zijn, op straffe als boven, behoudens het recht van appèl, indien wij door de uitspraak van de kerkenraad, classis of synode, menen bezwaard te zijn; gedurende welke tijd van appèl wij ons met de uitspraak van de particuliere synode tevreden zullen houden. Tenslotte beloven wij in alles te handelen naar de geldende Kerkorde en de verdere bepalingen en besluiten van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland.
Opvallend:
- Dordtse tekst, onder meer uitkomend in “alle artikelen en
stukken”
- afwijkend: kerkenraad, classis of synode
- toegevoegd: bepaling over algemene loyaliteit ten opzichte van
kerkelijke besluiten
NGK
Wij, ondergetekenden, dienaren van het goddelijke Woord in de
Ned. Geref. Kerken behorende tot de regio ...., verklaren oprecht
en met een rein geweten voor God het volgende: Wij erkennen de
Heilige Schrift als het betrouwbare en door God ingegeven Woord
van harte als enige regel voor geloof en leven.
Wij erkennen de drie algemene belijdenisgeschriften en de drie
Formulieren van Enigheid als getrouwe onderwijzing in en
verdediging van de waarheid der Schrift, en aanvaarden die
krachtens hun overeenstemming met Gods Woord als getuigenis van
ons geloof en richtsnoer voor onze ambtsbediening, te weten de
prediking van het evangelie, de handhaving van de rechte leer en
de weerlegging en bestrijding van dwaalleringen.
De gemeente van God, pijler en fundament van de waarheid (1 Tim.
3:15), leeft van het evangelie, zoals dat aan haar is
overgeleverd (1 Cor. 15:1-5).
Indien dan ook ooit ons verstaan van de Heilige Schrift, het
evangelie van Jezus Christus, zou komen af te wijken van wat de
leer der kerk uitmaakt, beloven wij dit gevoelen niet te zullen
leren, maar het vooraf voor te leggen aan de kerkenraad en daarna
zo nodig de regionale vergadering om het aan Gods Woord te
toetsen en na samenspreking een uitspraak te doen. Ook indien de
kerkenraad en daarna zo nodig een regionale vergadering, uit zorg
voor de eenheid en zuiverheid der leer, ons een nadere verklaring
van ons gevoelen over enig deel van de genoemde
belijdenisgeschriften zou vragen, zijn wij daartoe bereid.
Wij beloven ons te zullen onderwerpen aan het oordeel van de
kerkenraad of de regionale vergadering, op straffe van metterdaad
uit onze dienst geschorst te zijn, behoudens het recht van beroep
op de landelijke vergadering indien wij menen dat de gedane
uitspraak niet recht is voor God, waarbij wij ons met die
uitspraak tevreden stellen zolang ons beroep in behandeling
is.
Zo willen wij ons beijveren de eenheid des Geestes te bewaren
door de band des vredes (Ef. 4:3) en vertrouwen wij dat de Geest
der waarheid ons de weg tot de volle waarheid wijzen zal (Joh.
16:13).
Opvallend:
- start vanuit de Bijbel als enige norm
- de belijdenis wordt aanvaard “krachtens hun overeenstemming met
Gods Woord”, wat eventueel uitgelegd kan worden als
‘quatenus’
- mogelijkheid van bezwaar genoemd, niet tegen “de belijdenis”
maar tegen “wat de leer der kerk uitmaakt”, dus enige
afstand tot de belijdenisgeschriften
Concept Groningen-Oost (naar eigen zeggen:
bewerking van de NGK-tekst)
Wij ondergetekenden: [predikanten,] ouderlingen en diakenen van
de Gereformeerde Kerk te ...... verklaren oprecht en met een
zuiver geweten voor God het volgende:
We erkennen van harte dat de Heilige Schrift het betrouwbare en
door God ingegeven Woord is en dat die daarom geldt als
grondregel voor geloof en leven.
|19|
We erkennen ook van harte dat de leer van de drie algemene
belijdenisgeschriften (Apostolische Geloofsbelijdenis,
Geloofsbelijdenis van Nicea en Geloofsbelijdenis
van Athanasius) en de drie Formulieren van Eenheid
(Nederlandse Geloofsbelijdenis, Heidelbergse Catechismus en
Dordtse Leerregels) helemaal overeenstemt met Gods Woord.
Die geschriften zijn hierdoor betrouwbaar onderwijs in en
verdediging van de waarheid van Gods Woord. Hun leer aanvaarden
we dan ook volledig als getuigenis van ons geloof en als
richtlijn voor onze ambtsbediening. Daarom beloven we dat we deze
leer met toewijding zullen uitdragen en in praktijk brengen. Ook
zullen we afwijkende leer en praktijk weerleggen en
bestrijden.
De gemeente van God is immers pijler en fundament van de waarheid
(I Timoteüs 3:15) en ze leeft uit en door het evangelie zoals dat
aan haar overgeleverd is (I Korintiërs 15:1-5).
Hierbij beloven we het volgende:
Als ons inzicht in de Heilige Schrift komt af te wijken van wat
de kerk leert, zullen we dit niet uitdragen en ook niet in
praktijk brengen. In plaats daarvan leggen we het voor aan de
kerkenraad [en daarna zo nodig aan de classis, de particuliere en
generale synode], zodat die dit inzicht aan Gods Woord toetst en
na met ons gesproken te hebben een uitspraak doet.
En als de kerkenraad [classis, particuliere of generale synode]
uit zorg voor de eenheid en zuiverheid van de leer, op goede
gronden ons een nadere verklaring van ons gevoelen vraagt op enig
punt van de genoemde belijdenisgeschriften, zijn we daartoe
bereid.
We zullen ons in beide gevallen onderwerpen aan het oordeel van
de kerkenraad [of zo nodig ook van de classis, de particuliere of
generale synode]. Houden we ons niet aan deze belofte, dan worden
we meteen als ambtsdrager geschorst. Daarbij hebben we het recht
in beroep te gaan als we menen dat de gedane uitspraak over onze
schorsing niet terecht is. Zolang ons beroep in behandeling is,
berusten we in die uitspraak.
Zo willen wij ons gezamenlijk inspannen om de eenheid van de
Geest te bewaren door de band van de vrede (Efeziërs 4:3). We
vertrouwen erop dat de Geest van de waarheid ons de wil van God
steeds beter zal leren verstaan (Johannes 16:13; Romeinen 12:2;
Filippenzen 3:15).
Schriftplaatsen: I Korintiërs 15:1,2; Galaten 1:9; Efeziërs
3:17b-19; Filippenzen 1:9,10; I Tessalonicenzen 5:19,20; I
Timoteüs 4:16; Titus 1:7-9; II Petrus 1:20; II Johannes 9.
Opvallend:
- de tekst is nog langer dan het huidige formulier
- veel onderbouwing vanuit Schriftplaatsen
- uitbreiding tot de drie oecumenische symbolen (impliciet al
aanwezig in NGB art. 9, expliciet in de nieuwe KO, art.
A1.2)
- niet alleen ‘uitdragen’ maar ook ‘in praktijk brengen’
Huidige tekst GKv
Wij ondergetekenden, dienaren des Woords bij de Gereformeerde
Kerk te ...... (c.q. binnen de classis van ......), verklaren
hierbij voor het aangezicht van de Here, oprecht en met een goed
geweten dat wij er hartelijk van overtuigd zijn dat de leer van
de drie formulieren van eenheid - de Nederlandse
Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse
Leerregels - in alle delen geheel met Gods Woord
overeenstemt.
Wij beloven daarom dat wij deze leer met toewijding zullen
onderwijzen en trouw verdedigen, zonder dat wij openlijk of
anderszins, al of niet rechtstreeks, iets zullen leren of
publiceren wat daarmee in strijd is. Verder beloven wij dat wij
niet alleen elke dwaling, die in strijd is met deze leer zullen
afwijzen, maar die ook zullen weerleggen, bestrijden en helpen
weren.
Voor het geval wij ooit een bedenking tegen deze leer of een
afwijkende mening zouden krijgen, beloven wij dat wij die niet
openlijk noch anderszins zullen uiteenzetten, leren of
verdedigen, hetzij mondeling of schriftelijk, maar dat wij ons
gevoelen in de kerkelijke weg aan de kerkelijke vergaderingen
voor onderzoek zullen voorleggen.
|20|
Wij beloven dat wij daarbij bereid zullen zijn altijd gewillig
aan het oordeel van deze kerkelijke vergaderingen te onderwerpen.
Indien wij in strijd hiermee handelen, zullen wij als gevolg
daarvan terstond geschorst worden.
Voor het geval de kerkenraad, de classis of een synode om
gegronde redenen, ter wille van
de bewaring van de eenheid en zuiverheid in de leer, ooit een
nadere verklaring zou eisen van ons gevoelen omtrent enig deel
van deze leer, beloven wij dat wij daartoe altijd bereid zullen
zijn.
Indien wij deze belofte niet nakomen, zullen wij eveneens worden
geschorst, onverminderd het recht van appel in geval van bezwaar.
Gedurende de tijd van appel zullen wij ons gedragen naar de
uitspraak van de mindere vergadering.