|120|
Wij zagen, hoe volgens 1 Kor. 11: 20 v.v. met de godsdienstoefening een maaltijd verbonden was, die in lateren tijd „liefdemaal” genoemd wordt. Uit de wijze waarop Paulus over het brood breken en over den beker na den maaltijd spreekt, leidden wij af, dat de volgorde van den dienst zoo gedacht moet worden: na den dienst des Woords en der gebeden de vredekus; dan het zegenen en het breken van het brood; daarna de gemeenschappelijke maaltijd; aan het einde het zegenen en het drinken van den gemeenschappelijken beker.
De vrije werkzaamheid der gemeenteleden moet in het eerste deel van den dienst te zoeken zijn, en wel na het gebed dat op de voorlezing volgt. De vrije uitingen zullen ook met een gebed besloten zijn, waarop de vredekus volgde, tevens inleiding van de avondmaalsviering. Bij dit alles zal de „preek” een korte opwekking zijn geweest en niet een uitvoerige homilie, zooals wij onder „preek” verstaan.
De gemeenschappelijke maaltijd die tot het tweede deel van den dienst behoort, zal dus oorspronkelijk geheel in de avondmaalsviering (tusschen brood en beker) besloten zijn geweest. Hij was het oorspronkelijke „brood breken” der oudste gemeente. Maar het schijnt dat Paulus naar aanleiding van de misstanden die te Korinthe bij de avondmaalsviering heerschten, over dien gemeenschappelijken maaltijd kritisch gestemd is geworden en dien wil beperken. Hij vraagt althans in vs. 22: „Hebt gij dan geen huizen, om te eten of te drinken?” Hier zou het begin kunnen zijn van een terugdringen van het liefdemaal en het op den voorgrond brengen van de breking des broods en het drinken van den wijn. Zoo kwam het ritueele meer naar voren.
Misschien is in het vervolg de beker van het einde van de samenkomst verplaatst onmiddellijk na de breking van het brood. Het ritueele wordt dan reeds eenigszins gescheiden van den
|121|
gemeenschappelijken maaltijd. Een gevolg daarvan zou zijn, dat de twee gebeden (na het brood en na den wijn) tot één gebed vereenigd werden. Dit ééne gebed werd de dankzegging, de eucharistia, genoemd. Zoo ontstond de naam „eucharistie” voor de avondmaalsviering.
Het gevolg moet geweest zijn, dat toen op deze wijze de eucharistie nauw met den Woorddienst verbonden was, het liefdemaal als een min of meer vreemd aanhangsel van den eeredienst werd gevoeld en geheel afzonderlijk kwam te staan. Wanneer dit plaats vond, is niet te zegen. Omstreeks 150 spreekt Justinus Martyr, zooals wij zagen, over een Zondagsdienst, waarbij eucharistie en Woorddienst verbonden zijn en van een gemeenschappelijke maaltijd niet gesproken wordt.
Het liefdemaal is echter nog niet verdwenen. Terwijl de eucharistie in den morgen plaats vond, werd het liefdemaal nu aan den avond gehouden. Nog omstreeks het jaar 200 bestaan daarvoor bepalingen. Het is dan een maaltijd bij ene particulier aan huis, die daarvoor de kosten draagt, al is de bisschop of de oudste leider.
Gedurende de eerste eeuw schijnt het liefdemaal echter nog niet afzonderlijk bestaan te hebben. Het was een bestanddeel van de avondmaalsviering. Hiervoor pleit ook de omstandigheid, dat het in de eerste eeuw ook nog niet een eigen naam bezat, nog niet „liefdemaal” genoemd werd. Het was een onderdeel van den broederlijken maaltijd waartoe de avondmaalsviering behoorde. Er is slechts één plaats in het Nieuw Testament, waar van het liefdemaal gesproken wordt en wel in het vrij jonge geschrift van Judas, waar vs. 15 gezegd wordt: „Dezen zijn de schandvlekken bij uwe liefdemaaltijden, waar zij onbeschroomd samen zich te goed doen, zich zelf weiden”. Ook hier wordt van deze maaltijden geen gunstig beeld gegeven, evenmin als in 1 Kor. 11. In den brief van Judas schijnt het liefdemaal reeds afzonderlijk te staan. Daar dit oorspronkelijk niet het geval was, wijst ook dit er op, dat wat nu een ritueele avondmaalsviering is, oorspronkelijk een broederlijke maaltijd bedoelde te zijn, waar men den gemeenschap met den Heer onderhield en den onderlingen band door een opgewekten maaltijd uitdrukte en versterkte.