|103|
Wanneer wij ons rekenschap willen geven van de kerkorganisatie der eerste eeuw, dan moeten wij ook over den eeredienst handelen, want oorspronkelijk bestond de organisatie in niet veel anders dan in de regeling van den eeredienst. Ook hier moeten wij met enkele opmerkingen volstaan, omdat wij alleen bedoelen een vergelijking te maken met wat wij in onze kerk als eeredienst kennen.
Allereerst moeten wij er ons wel van doordringen, dat het eerste geslacht der Christenheid leefde in een groote bewogenheid tengevolge van de werking van den Heiligen Geest. Dit gaf ook aan den eeredienst een bijzonderen stempel. Men was bij elkander in een gevoel van blijdschap over het ontvangen heil en van onderlinge gemeenschap niet alleen aan het geestelijk goed maar ook aan het aardsch bezit, zoodat één deel van den eeredienst als liefdemaaltijd bekend staat. Men wist zich begenadigd, geroepen en gedreven door den Heiligen Geest die ten nauwste verband hield met den historischen persoon van Jezus Christus. Door dien Heiligen Geest geleid, gevoelde men zich vrij van de oude uiterlijke banden en alleen gebonden aan Jezus Christus. Dit leidde tot een groote verscheidenheid in den eeredienst en tot een daadwerkelijke deelname daaraan door ieder gemeentelid die zich daartoe gedrongen gevoelde. Men koesterde ook een levendige verwachting van de spoedige wederkomst des Heeren, wat ten gevolge had, dat men zich over een vasten vorm van eeredienst niet druk maakte.
Het tweede dat wij wel in het oog moeten vatten, is het reeds aangewezen onderscheid tusschen de Joodsch-Christelijke en de heiden-christelijke gemeenten. Juist aan den eeredienst moet het een geheel ander karakter geven, of men zich houdt aan de Joodsche wet dan wel haar als afgedaan beschouwt.
Van dit laatste oogpunt uit kunnen wij een korte schets geven van de ontwikkeling van den eeredienst.
|104|
In Jeruzalem, in Palestina, in het algemeen, waar de gemeente uit Joden-christenen bestond, was in den aanvang het verschil met de Joden niet zoo groot. Hand. 2: 42 v. teekent ons de gemeente als geregeld in den tempel samenkomend, deels om daar door de apostelen nader onderwezen te worden, deels om aan den offerdienst en het gebed deel te nemen. Of de Joden-christenen ook nog in de synagogen plachten te komen, vinden wij niet met zooveel woorden vermeld. Maar gegeven het feit, dat Jakobus, de broeder des Heeren, „de rechtvaardige” werd genoemd, gegeven ook de welwillende houding die het volk tegenover de Christenen aannam, en wat in Hand. 6: 8 van het redetwisten met Stefanus vermeld wordt, is het niet onmogelijk. De oorspronkelijk Christelijke eeredienst was dus eenerzijds half-Joodsch, doordat men deelnam aan de voorlezing van het Oude Testament en de gebeden. Daarnaast had men in huizen van gemeenteleden geregelde samenkomsten voor „het breken van het brood”, een Joodsche uitdrukking voor „maaltijd houden”, waarmee wel bedoeld is de avondmaaltijd ter herinnering aan den Heiland, en ter versterking van de gemeenschap met Hem en met elkander, en ter verlevendiging van de hoop op zijn wederkomst. Deze samenkomsten waren het specifiek christelijke van de nieuwe broederschap en stonden op den voorgrond.
Toen de heiden-christelijke gemeenten ontstonden, die zich van de Joodsche wet vrij gevoelden, werd vanzelf de nauwe band met het Jodendom, zooals dat te Jeruzalem en in Palestina had bestaan, in den eeredienst verbroken. Men kwam samen òf in een gehoorzaal, als ons van Efeze wordt vermeld (Hand. 9: 9) òf, wat wel regel zal zijn geweest, in de particuliere woningen van gemeenteleden, zoodat er „huisgemeenten” ontstonden. Wat eenmaal van de Joodsche gemeenschap was overgenomen, in Schriftlezing, prediking en gebed, werd nu in denzelfden dienst met het specifiek-christelijke van de avondmaalsviering verbonden, zoodat de godsdienstoefening in hetzelfde gebouw nu een tweeledig karakter verkreeg: bediening des Woords en bediening van het H. Avondmaal.
Wat het uur van samenkomst betreft, oorspronkelijk kwam men,
|105|
naar Hand. 2: 46, dagelijks samen; voor des Heeren maaltijd wel aan den avond. Op een paar plaatsen in het Nieuwe Testament wordt van den eersten dag der week gesproken, die als dag der opstanding wel in bijzondere eere kwam te staan: in 1 Kor. 16: 2, waar Paulus den raad geeft op den eersten dag der week iets voor de inzameling ten behoeve van de Jeruzalemsche gemeente ter zijde te leggen, en in Hand. 20: 7, waar Paulus te Troas op den eersten dag der week een samenkomst heeft „om brood te breken”. In Openb. 1: 10 wordt gezegd: „Ik geraakte in vervoering des geestes op den dag des Heeren”. Sommigen meenen, dat met dezen dag de dag van de wederkomst des Heeren is bedoeld. Maar in de brieven van Ignatius, die een vijftien jaren later geschreven zijn, in het begin der tweede eeuw, is de dag des Heeren reeds een vaste uitdrukking voor den dag die op den sabbat volgt 1).
Dat men een bepaalde dag in het bijzonder voor den eeredienst bestemde, kan zijn een contrast-werking van den Joodschen sabbat: de christenheid wilde dien sabbat niet. Het kan ook zijn alleen de begeerte om den Heer in het bijzonder op dien opstandingsdag te gedenken. Misschien heeft ook wel meegewerkt het feit dat de Romeinse keizervereering een geregelden „Augustusdag” voor den keizer had bestemd.
Reeds in het begin van de tweede eeuw blijkt het gewoonte te zijn op den dag des Heeren samen te komen, om „brood te breken”, zooals de Didache en de brief van Plinius vermelden. Later wordt herhaaldelijk aangedrongen, om zoo mogelijk elken dag eeredienst te houden en bij de bronnen der Schrift zich te verzamelen. Hierbij is te bedenken, dat alleen zeer welgestelde lieden een eigen exemplaar van den Bijbel konden bezitten, en dan vaak alleen maar het handschrift van een bepaald gedeelte. Die opwekking, om elken dag samen te komen, wijst er op, dat in de tweede eeuw die gewoonte begon te verslappen. Maar in de eerste eeuw bestond zij nog wel en geeft ook licht op Paulus’ vermaning in Rom. 14: 5 over het feit, dat de een den eenen dag hooger acht dan den anderen,
1) Al. B. Macdonald, Christian Worship in the primitive Church. Edinburgh 1934.
|106|
maar de ander alle dagen gelijk, d.w.z. elken dag gelijkelijk voor godsdienstige samenkomsten bestemd, acht.
Oorspronkelijk was het „breken van het brood” een maaltijd houden. Allengs hield dit op en werd het een ritueele handeling. Wanneer deze verandering plaats vond, is moeilijk aan te geven. Het tijdperk tusschen de jaren 65 en 100 is zoo goed als onbekend. Eerst omstreeks het jaar 150 vinden wij bij Justinus Martyr een beschrijving van een Zondagsdienst, waarin hij zegt: „Op den Zondag komen allen die in steden of op het land wonen, op één plaats samen; en de gedenkschriften der apostelen en de boeken der profeten worden gelezen, zoolang de tijd het toelaat. Wanneer de voorlezer geëindigd heeft, neemt de leider het woord om te vermanen en tot navolging van deze uitnemende dingen op te wekken. Dan staan allen op en worden gebeden opgezonden. Ten slotte, als het gebed geëindigd is, wordt brood en wijn en water gebracht; de leider zendt gebeden en dankzeggingen op, zoo goed hij kan, en het volk betuigt zijn instemming door „Amen” te zeggen. Dan heeft de uitreiking van de gezegende bestanddeelen aan ieder plaats; en aan hen die niet aanwezig zijn, wordt het gezonden door den dienst der diakenen”. Op een andere plaats maakt Justinus nog melding van den „kus des vredes”, die tijdens den dienst gegeven wordt.
In dezen tijd werd de dienst vroeg in den morgen gehouden. Er heeft zich dan een groote wijziging voltrokken, doordat de eerste bewogenheid door den Heiligen Geest voorbij is. Daardoor nemen de gemeenteleden niet meer zoo actief aan de godsdienstoefening deel, maar in hun plaats treden de ambtelijke voorgangers. De eeredienst, in het bijzonder de gebeden, krijgt een vasten, geijkten vorm; en dit niet alleen in één bepaalde gemeente, maar in de groepen van kerken in een geheel gebied.
Langzamerhand wordt dan de eeredienst overal gelijk en meer en meer uitgebreid. Hierover handelen wij niet. Het is ons om den eersten tijd te doen. Hoe de eeredienst in bijzonderheden verliep, willen wij nu nog in het kort nagaan.