|5|
De verschillende kerken zijn verschillend georganiseerd. De oudste afdeeling der Christenheid, de Oostersche Kerk, erkent het patriarchaat van Constantinopel, dat zelfstandig staat naast het patriarchaat van Rome 1). De jongere afdeeling der Christenheid, de Westersche Roomsch-Katholieke Kerk, erkent den bisschop van Rome als eenig hoofd der kerk: het z.g. pauselijk of papale stelsel. In Engeland heeft de kerk, die reeds in de middeleeuwen een zekere zelfstandigheid bezat, zich van den paus vrij gemaakt en heeft het
1) Voor recht begrip van sommige hier gebruikte woorden een korte toelichting. Aan het eind der derde en het begin der vierde eeuw van onze jaartelling heeft de kerk de indeeling van het Romeinsche wereldrijk overgenomen. De christenen in een bepaald stadsgebied vormden een eenheid, een gemeente, die men dioecese noemde onder leiding van één bisschop (een woord dat afgeleid is van het Grieksche episcopus of opziener; vandaar dat een kerkinrichting met bisschoppen een episcopale organisatie wordt genoemd). De verschillende gemeenten in een provincie van het rijk vormen en eenheid als kerkprovincie, die onder de opperleiding staat van den bisschop van de hoofdstad of metropolis (daarom metropoliet genoemd). Verscheidene provincies samen staan onder de opperleiding van een z.g. patriarch (in 451 zijn het Rome, Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem). Het geheel of de Rijkskerk stond onder een algemeen concilie van bisschoppen, een z.g. oecumenisch concilie. Langzamerhand wist de bisschop van Rome een toenemend gezag over de andere bisschoppen te krijgen. Omstreeks 450 noemde de bisschop van Rome zich de paus van alle christenen: paus is een verbastering van papas, Grieksch pappas, dat „vader” beteekent. In dat woord paus werd uitgedrukt het centrale gezag van Rome over de christenheid. Dit heet het papale stelsel. De Hervorming heeft met dit stelsel gebroken. Zij stelde de plaatselijke gemeente op den voorgrond. Waar men nu de organisatie laat uitgaan van den plaatselijken kerkeraad (die met een Grieksch woord presbyterium wordt genoemd, d.i. raad van oudsten), daar wordt gesproken van een presbyteriale kerkorde. Vormen vertegenwoordigers der gemeenten een gezaghebbende synode, waarvan de besluiten voor alle gemeenten bindend zijn, dan hebben wij een presbyteriaal-synodale kerkorde. Wil men de gemeenten zelfstandig (d.i. autonoom) houden, zonder een gezag boven hen, dan spreekt men van onafhankelijken of independenten.
|6|
bisschoppelijk stelsel behouden, maar in nauwe aansluiting aan de overheid: hier kunnen wij spreken van een bisschoppelijke of episcopale kerk, maar ook van een vorm van caesaropapisme, d.w.z. een vorm van overheersching van de kerk door de overheid. In Amerika heeft men vormen van zuiver episcopale inrichting, zonder eenig verband met de overheid. In Duitschland hebben de vroegere Luthersche landskerken behalve een min of meer bisschoppelijke inrichting, die daar niet bisschoppelijk heette maar van super-intendenten sprak, ook een nauw verband met de overheid gekend: vandaar thans de groote moeilijkheden voor de vorming van een nieuwe kerkinrichting. In ons land was in den tijd vóór de (Fransche) revolutie van 1795 de Hervormde Kerk ten deele presbyteriaal-synodaal ingericht, maar met een verregaande medezeggingschap der overheid. Dit laatste werd in meer gematigden vorm na 1816 bestendigd, zonder dat het presbyteriaal-synodale tot zijn recht kon komen. De overheidsbemoeiïng hield in 1852 bijna geheel, in 1871 volledig op, terwijl sedert 1867 het presbyteriale (doordat de verkiezing van den kerkeraad in de handen der gemeente gelegd werd) meer tot zijn recht kwam. Maar nog steeds is er allerlei, dat men een bestuurlijke inrichting kan noemen en door een zuiver presbyteriaal-synodale orde vervangen wil zien.
Er is dus een zeer groote verscheidenheid van kerkinrichting, wanneer wij ons oog over de geheele christenheid laten gaan. En alle vormen van samenleving in geestelijk verband hebben wij nog niet eens opgesomd. Er zijn b.v. ook Christenen, die alleen van gemeentelijk verband willen spreken en geen gemeenschappelijke organisatie, die eenig dwingend gezag zou bezitten, boven de afzonderlijke gemeenten, willen erkennen. Dit zijn de z.g. congregationalisten (die alleen een congregatie of gemeente erkennen) of independenten: onafhankelijk van eenig over de afzonderlijke groepen gesteld gezag. Hiertoe kan men in ons land b.v. rekenen de Doopsgezinden en de Vrije Evangelische Gemeenten.
In de Nederl. Hervormde Kerk loopen de meeningen over wat de organisatie eener kerk behoort te zijn, uiteen. Er zijn er die de tegenwoordige bestuurlijke inrichting willen handhaven. Er zijn er die een zuiver presbyteriaal-synodale kerkorde verlangen. Er zijn
|7|
er die eigenlijk independent zijn en de volkomen autonomie van de plaatselijke gemeente zoo al niet begeeren, dan toch in de praktijk toepassen door zich van de vastgestelde reglementen zoo weinig mogelijk aan te trekken. Er zijn er die meer naar een bisschoppelijke organisatie neigen.
Bij een presbyteriaal-synodale kerkorde blijft verschil van opvatting mogelijk in de toekenning van vrijheid aan de plaatselijke gemeente. De een zal den nadruk willen leggen op het presbyteriale; de ander zal het synodale als noodzakelijk gezag naar voren brengen. De een zal zeggen: de gemeente is volkomen vrij te beroepen wien zij wil, als aan den beroepene de kerkelijke bevoegdheid is verleend. De ander zal zeggen: als die kerkelijk bevoegde opvattingen verkondigt tegen de grondbeginselen der algemeene kerk in, dan mag en moet de breedere vergadering ingrijpen. In een millioenen-kerk is een dergelijk verschil van opvatting begrijpelijk. Het geeft ook in de kerk een geestelijke spanning, noodig voor waarachtig geestelijk leven.
Het is uiterst moeilijk in dezen tot een algemeen-geldende opinie te komen.
Voor velen is die moeilijkheid echter niet zoo groot. Zij zeggen: wij moeten Gods Woord gehoorzamen en een organisatie invoeren, die overeenkomt met den eisch die daardoor is gesteld. Zij zien dien eisch vervuld in een zuiver presbyteriaal-synodale organisatie. Ieder die iets anders voorstaat, wordt door hen beschouwd als niet gehoorzaam aan den eisch van Gods Woord.
Dit is een krachtig argument, om breede kringen van het kerkvolk tot zich te trekken. Het is toch wel duidelijk, dat wie zich tegen den eisch van Gods Woord verzet, op gevaarlijke wegen ronddoolt en eigenlijk geen plaats in de kerk zou mogen innemen.
Maar hoe staat het met dien „eisch van Gods Woord”? Het is al dadelijk opmerkelijk, dat gegeven het geheel der Christenheid slechts een klein gedeelte het presbyteriaal-synodale stelsel voorstaat en het overgroote deel geacht moet worden tegen Gods Woord in te gaan. De mogelijkheid daarvan mag niet uitgesloten worden geacht, maar deze toestand dringt toch wel tot eenig nadenken. In ons eigen land heeft dat stelsel voor de staande kerk ook nog nooit zuiver
|8|
gegolden. Ging zij dan altijd tegen den eisch van Gods Woord in, tot op den huidigen dag? Ook daarvan is de mogelijkheid niet uitgesloten, maar ook dit feit dwingt tot nadenken.
Wanneer wij ons afvragen: Wat is de eisch van Gods Woord? dan is voor de organisatie van de kerk het antwoord niet zoo makkelijk te vinden als velen meenen. Zij zijn al te spoedig geneigd een bepaalde opvatting aangaande dien eisch als de eenig mogelijke of althans als de eenig toelaatbare te beschouwen. Maar bij een nauwkeurige uitlegging van de Heilige Schrift zou het wel eens kunnen blijken, dat hier voor zeer verschillende opvatting ruimte is.